Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 140622 Geen beroepsfouten letselschadeadvocaat; Voldoende overleg met cliënt over niet onbegrijpelijke strategiekeus

GHAMS 140622 Geen beroepsfouten letselschadeadvocaat; Voldoende overleg met cliënt over niet onbegrijpelijke strategiekeus

2Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis, dat is uitgegeven in de vorm van een acht pagina’s tellend proces-verbaal van mondelinge uitspraak, in het geheel geen feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Het hof zal daarom doen wat de kantonrechter had behoren te doen en allereerst de tussen partijen vaststaande feiten vaststellen.

Samengevat komen de feiten neer op het volgende. Het geschil tussen partijen heeft betrekking op enerzijds door [appellante] onbetaald gelaten facturen voor aan haar verleende rechtsbijstand en anderzijds de kwaliteit van de door [geïntimeerden] . aan [appellante] geleverde rechtsbijstand en de daaraan toe te rekenen schade.

2.1
[appellante] is op 17 december 2015 in het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam geopereerd aan haar rechteroog. Tijdens deze operatie heeft zich een incident voorgedaan als gevolg van een tijdens de operatie optredende ernstige hoestprikkel bij [appellante] , waardoor bloed in haar achterste oogkamer is komen te zitten. Volgens [appellante] heeft de hoestprikkel kunnen plaatsvinden omdat de anesthesist geen spierverslappende middelen heeft toegediend. Het zicht in het rechteroog is nadien nagenoeg afwezig.

2.2
Het tijdens de operatie opgetreden incident is gemeld aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Nadien is hiervan een calamiteitenrapportage opgemaakt.

[appellante] is twee respectievelijk zes maanden na de eerdere operatie opnieuw aan haar rechteroog geopereerd.

2.3
In juni 2016 heeft [appellante] zich voor rechtsbijstand gewend tot [geïntimeerde 1] . Op 27 juni heeft [geïntimeerde 1] haar namens “ [X] ”, een handelsnaam van [geïntimeerde 2] , een Overeenkomst van opdracht voorgelegd en toegelicht.

[appellante] heeft deze ter plekke ondertekend en een exemplaar behouden.

De overeenkomst vermeldt een uurtarief van € 270,- exclusief BTW en kantoorkosten. De overeenkomst vermeldt tevens:

“2. Er is sprake van een inspanningsverbintenis. De werkzaamheden die [X] voor u gaat verrichten worden ook wel buitengerechtelijke juridische verhaalsbijstand genoemd. [X] zal in principe binnen haar mogelijkheden alles in het werk (…) stellen uw letselschade te verhalen zonder tussenkomst van de rechter. (….)

7. In principe worden de buitengerechtelijke kosten door ons verhaald op de (verzekeraar van de) aansprakelijke wederpartij. Dit is mogelijk omdat deze kosten onderdeel uitmaken van uw schade. Eén en ander is in de wet geregeld. De aansprakelijke partij c.q. diens verzekeraar dient deze kosten op grond van art. 6:96 BW te vergoeden – indien de aansprakelijkheid is erkend en voor zover deze kosten voldoen aan het dubbele redelijkheidcriterium. Voor het gedeelte waarvan de aansprakelijke partij c.q. diens verzekeraar niet bereid blijkt de declaraties niet of niet volledig te voldoen, zullen deze voor uw rekening en risico komen. (….)

11. Indien u de zaak, om welke reden dan ook, voortijdig bij [X] beëindigt, is [X] gerechtigd de openstaande kosten bij u in rekening te brengen (..)

12. [X] behoudt zich ter zake de openstaande kosten haar recht op retentie van het dossier voor.”

2.4
Namens [appellante] heeft [geïntimeerde 1] bij brief d.d. 27 juni 2016 het AMC aansprakelijk gesteld voor de bij [appellante] ontstane schade.

Op verzoek van [geïntimeerde 1] heeft AMC aan [appellante] een voorschot onder algemene titel ten bedrage van € 7.000,- betaald, onder voorbehoud van alle rechten en weren.

AMC heeft op enig moment de behandeling van de aansprakelijkheidsvraag uitbesteed aan haar verzekeraar CentraMed. AMC en CentraMed hebben niet aanstonds de aansprakelijkheid voor letselschade bij [appellante] erkend.

Bij brief d.d. 15 december 2016 heeft [geïntimeerde 1] namens [appellante] aan AMC gevraagd om aansprakelijkheid te erkennen en aangekondigd – bij gebreke van een reactie op 23 december 2016 – over te gaan tot het indienen van een deelgeschil om de aansprakelijkheid te doen vaststellen. In een begeleidende e-mail aan [appellante] van diezelfde dag heeft [geïntimeerde 1] hierover het volgende geschreven: “Ik ga ervan uit dat men niet het door mij verzochte bedrag zal betalen. Echter, het maakt wel duidelijk dat voorlopig de kosten doorlopen. (..) Zodra ik nader verneem zal ik jou dit uiteraard laten weten.”.

Daags nadien heeft CentraMed aan [geïntimeerde 1] laten weten dat zij geen aansprakelijkheid heeft erkend en dat zij over de aansprakelijkheidsvraag overleg zal voeren met haar medisch adviseur en met het AMC en er daarna op zal terugkomen.

Op maandag 19 december 2016 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellante] onder meer het volgende laten weten:

“Zoals je hieruit kunt opmaken is men nog niet overgegaan tot de erkenning van de aansprakelijkheid. Zodra ik hieromtrent nader verneem zal ik jou dit uiteraard laten weten. (…) Mocht ik eind januari nog geen uitsluitsel hebben ontvangen dan zal ik opnieuw contact met jou opnemen want dan moeten wij beraden om over te gaan tot het treffen van rechtsmaatregelen. Ik hoop echter van harte dat het niet zover behoeft te komen.”

Op 6 maart 2017 heeft [geïntimeerde 1] bij de directie van CentraMed een klacht ingediend over de trage afwikkeling van de aansprakelijkheidsvraag en geschreven op korte termijn antwoord te willen hebben, bij gebreke waarvan zij een klacht bij het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) zal indienen. Ook heeft zij het volgende geschreven: “Cliënte heeft geen direct belang bij een deelgeschil.” In het begeleidend schrijven van dezelfde dag aan [appellante] heeft [geïntimeerde 1] onder meer het volgende geschreven: “Ik kan ook een deelgeschil starten. Echter, dan ben je zo maar weer een halfjaar verder. Dit lijkt mij dan ook een kortere manier om alsnog beweging in de zaak te krijgen.”

Op 14 maart 2017 heeft [appellante] aan [geïntimeerde 1] geschreven hoe het haar vergaat en daarbij het volgende gemeld: “In het algemeen lopen de kosten voor mij (te) hoog op, het potje is bijna leeg. Ik moet het uit mijn zaak halen en dat is niet veel langer verantwoord. Ik maak mij dan ook zorgen over de toekomst. De grootste kostenpost is natuurlijk het vervoer en dat geeft ook de grootste problemen.” Over aansprakelijkheid of deelgeschil heeft zij niets geschreven.

2.5
Bij brief d.d. 29 maart 2017 heeft de directie van CentraMed aan [geïntimeerde 1] geschreven dat het standpunt over de aansprakelijkheidsvraag door overleg met de medisch adviseur vertraagd is, maar wel binnen veertien dagen verwacht mag worden.

Bij e-mailbericht van 19 april 2017 heeft CentraMed geschreven dat overleg niet tot volledige duidelijkheid heeft geleid over de vraag of er al dan niet is gehandeld conform de professionele standaard om welke reden zij heeft voorgesteld deze vraag voor te leggen aan een onafhankelijk anesthesioloog/hoogleraar. Volgens Centramed kan daarnaast een oogarts bij [appellante] de schade onderzoeken die het gevolg is van de vermeende fout.

Op 3 mei 2017 heeft CentraMed aan [geïntimeerde 1] twee conceptbrieven, gericht aan deskundigen, gestuurd met daarin een concept-vraagstelling. [geïntimeerde 1] heeft deze concepten voorgelegd aan haar eigen medisch adviseur.

[geïntimeerde 1] heeft op 8 juni 2017 de ontvangen reactie van haar medisch adviseur inclusief een voorstel voor een andere deskundige ( [professor] ), doorgezonden aan CentraMed en aan [appellante] .

CentraMed is, zo heeft zij op 24 juli 2017 geschreven, gedeeltelijk akkoord gegaan met de wijzigingsvoorstellen die [geïntimeerde 1] heeft gedaan, maar heeft geweigerd de interne ongevalsrapportage mee te zenden: “Tenslotte is van belang dat de betrokken deskundige zich eigenstandig een oordeel vormt.” Benoeming van [professor] is akkoord voor CentraMed.

Op 24 augustus 2017 hebben partijen de situatie op kantoor van [geïntimeerde 1] besproken. In een gespreksnotitie staat daarover onder andere het volgende: “Op de hoogte gesteld van de status quo. Medisch traject loopt in de regel altijd moeizaam. Dat uitgelegd. Het ligt heel gecompliceerd. Zonder expertise komt er geen duidelijkheid. Het duurt lang. (…) [appellante] begreep dit.”.

Bij e-mail van 4 september 2017 heeft [geïntimeerde 1] de nadere reactie van haar medisch adviseur d.d. 30 augustus doorgezonden aan CentraMed. Na een rappel op 3 oktober 2017 heeft CentraMed op 4 oktober 2017 als volgt kenbaar gemaakt niet bereid te zijn de interne ongevalsrapportage mee te zenden. De medisch adviseur heeft verklaard dat dat wenselijk is, maar CentraMed heeft volhard in haar weigering, zo blijkt uit haar berichten aan de deskundigen/hoogleraren (anesthesioloog, resp. oogarts) van 16 november 2017.

Op 20 januari 2018 heeft [geïntimeerde 1] aan CentraMed gevraagd hoe het met de rapportage staat. Gebleken is dat de voor het vaststellen van de ongevalsschade aangezochte oogarts met pensioen is. [geïntimeerde 1] heeft , op advies van haar medisch adviseur, aan CentraMed enkele vervangende oogartsen voorgesteld. Daarop heeft CentraMed gereageerd met het voorstel te onderzoeken of een ‘regeling in der minne zonder erkenning van aansprakelijkheid’ mogelijk is. Alvorens daarop te reageren, heeft [geïntimeerde 1] advies gevraagd aan haar medisch adviseur over haar inschatting van het percentage functieverlies gehele persoon bij [geïntimeerde 1] . Het antwoord luidde: ergens rond de 6%, waarna [geïntimeerde 1] bij [appellante] om de laatste medische informatie heeft gevraagd. Bij e-mailbericht van 6 maart 2018 heeft [appellante] aan [geïntimeerde 1] als reactie op de inschatting van de medisch adviseur het volgende geschreven:

“(Zij) spreekt in haar brief over 6% dit moet echter minstens 60% zijn en gezien de laatste meting van 18 december jl helaas nog meer.”

[appellante] heeft opnieuw aandacht gevraagd voor haar financiële situatie:

“Tevens kan ik deze kosten niet veel langer meer opbrengen.”.

In een reactie op de laatste medische gegevens heeft de medisch adviseur laten weten dat zij thans uitkomt op een percentage functieverlies van 15% gehele mens.

2.6
Bij e-mailbericht d.d. 14 maart 2018 heeft CentraMed aan [geïntimeerde 1] het volgende geschreven:

“[professor] is inmiddels met de expertise aan de slag gegaan. (..) Nu u niet gereageerd hebt op mijn e-mail van 7 februari 2018, ga ik er van uit dat u het conceptrapport van [professor] af wilt wachten en dat u de voorkeur geeft aan een expertise door een andere oogarts. (..) Ik hoor graag van u.”.

[geïntimeerde 1] heeft CentraMed laten weten dat zij haar medisch adviseur om een reactie heeft gevraagd. Zij heeft haar medisch adviseur meegedeeld dat zij nog in afwachting is van de reactie van [appellante] op het verzoek om de meest recente medische informatie van Visio.

In een schriftelijke reactie (d.d. 18 maart 2018) op deze mailwisseling heeft [appellante] haar bezwaren geuit dat het ongevalsrapport niet wordt meegezonden aan de deskundige, dat het allemaal erg lang duurt, dat zij de hoge kosten niet meer kan betalen en als er niets gebeurt haar zaak zal moeten sluiten. Zij heeft ten slotte geschreven:

“Zijn er geen andere mogelijkheden om de zaak te versnellen, voorschot of iets dergelijks? Ik verneem graag van je.”

2.7
Op 22 maart 2018 heeft [professor] aan [geïntimeerde 1] het deskundigenrapport d.d. 22 maart 2018 toegezonden met het verzoek of [appellante] gebruik wil maken van haar blokkeringsrecht. Op 29 maart 2018 heeft [geïntimeerde 1] laten weten dat [appellante] daarvan afziet en dat het rapport definitief kan worden gemaakt. Bij brief d.d. 5 april 2018 heeft [professor] aan [geïntimeerde 1] en aan CentraMed het ‘concept-deskundigenrapport’ gestuurd met het verzoek om een reactie van CentraMed.

2.8
Op 23 april 2018 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellante] een afspraak voor een bespreking op haar kantoor op 7 mei 2018 bevestigd. Deze afspraak is op 4 mei 2018 door [appellante] afgezegd. De week daarna heeft [appellante] via de opvolgend advocaat aan [geïntimeerde 1] laten weten dat zij de overeenkomst met [geïntimeerde 1] beëindigt. [geïntimeerde 1] heeft op 24 mei 2018 aan de opvolgend advocaat van [appellante] verzocht om voor voldoening van de openstaande declaraties ten bedrage van in totaal € 8.228,10 zorg te dragen, waarna [geïntimeerde 1] het dossier zal overdragen (onder verwijzing naar het contractueel vastgelegde retentierecht). [appellante] heeft de declaraties van [geïntimeerde 1] onbetaald gelaten. [geïntimeerde 1] vordert in deze zaak veroordeling van [appellante] tot betaling van deze declaraties.

2.9
De opvolgend advocaat is namens [appellante] op 22 oktober 2018 met AMC een schadevergoeding ten behoeve van [appellante] overeengekomen, zonder erkenning van aansprakelijkheid door AMC. Van deze schadevergoeding heeft [appellante] de opvolgend advocaat betaald, ongeveer ter hoogte van het onbetaald gelaten bedrag aan facturen van [geïntimeerde 1] .

2.10
Bij brief van haar huidige advocaat d.d. 31 januari 2019 heeft [appellante] [geïntimeerde 1] aansprakelijk gesteld voor door haar als gevolg van door haar gestelde beroepsfouten van [geïntimeerde 1] geleden schade, waarmee zij de door [geïntimeerde 1] in dit geschil gevorderde declaraties stelt te hebben verrekend.

2.11
In haar conclusie van eis in reconventie in eerste aanleg vorderde [appellante] te verklaren voor recht dat [geïntimeerde 1] toerekenbaar tekort is geschoten jegens haar en/of onrechtmatig heeft gehandeld, om [geïntimeerde 1] te veroordelen tot schadevergoeding, te beginnen met een voorschot van € 30.000,- alsmede de kosten van vaststellen van aansprakelijkheid ten bedrage van € 7.265,-.

3Beoordeling
3.1
De kantonrechter heeft in conventie [appellante] veroordeeld de facturen van [geïntimeerde 1] te betalen, met rente maar zonder toewijzing van de meegevorderde buitengerechtelijke kosten. De vordering in reconventie van [appellante] is afgewezen. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met twaalf grieven op.

3.2
De grieven 1, 2 en 3 van [appellante] lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellante] heeft geen belang bij deze grieven, ook al klaagt zij er terecht over dat de kantonrechter in deze toch tamelijk complexe zaak mondeling uitspraak heeft gedaan (grief 1), terwijl de kantonrechter heeft nagelaten in het vonnis/proces-verbaal de tussen partijen vaststaande feiten te vermelden, waarop zijn beslissing is gebaseerd (grief 2). Het onderhavige hoger beroep strekt er immers mede toe om door de kantonrechter gemaakte fouten te doen herstellen. [appellante] heeft in een feitenoverzicht van 13 pagina’s voldoende helder gemaakt wat volgens haar de in deze zaak relevante feiten zijn. Het hof doet hierbij schriftelijk uitspraak. Daarmee is het belang aan de grieven 1 en 2 komen te ontvallen.

Met grief 3 vraagt [appellante] aandacht voor de wettelijke bewijslastverdeling, meer in het bijzonder de bewijslastverdeling bij aansprakelijkheid van professionele beroepsbeoefenaars. Kennelijk beoogt [appellante] hiermee te klagen over het negeren van deze leerstukken door de kantonrechter. Wat daar ook van zij, het hof is met deze leerstukken genoegzaam bekend en zal waar nodig bewijs opdragen dan wel de daartoe gehouden partij toelaten tot het leveren van voldoende concreet aangeboden bewijs van betwiste, voor de te nemen beslissing relevante feiten, indien deze zich voordoen.

3.3
Met grief 4 beoogt [appellante] de geldigheid van de overeenkomst van opdracht met [geïntimeerde 1] aan te tasten. Deze grief is tevergeefs voorgesteld. Het moge zo zijn dat [appellante] ernstige visusklachten aan één oog had, maar daaruit vloeit niet voort dat zij geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de overeenkomst, voorafgaand, tijdens dan wel binnen korte tijd na ondertekening daarvan. Niet is gebleken dat zij van de inhoud van de door haar ondertekende overeenkomst op enig moment is teruggekomen. Uit de onder 2. vermelde feiten blijkt dat [appellante] gedurende bijna twee jaar rechtsbijstand van [geïntimeerde 1] heeft ontvangen, waarvan zij wist dat deze niet kosteloos was. Het hof weegt hier mee dat voldoende is komen vast te staan dat [appellante] langere tijd op het kantoor van een rechtsbijstandsverzekeraar heeft gewerkt, zodat mag worden aangenomen dat zij voldoende bekend is met de betekenis van het ondertekenen van een overeenkomst van opdracht bij een advocaat en de noodzaak van de inhoud daarvan kennis te nemen. Anders dan [appellante] heeft gesteld, kan niet worden gezegd dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW.

3.4
Met grief 5 stelt [appellante] dat de kantonrechter heeft miskend dat [appellante] aan [geïntimeerde 1] opdracht heeft gegeven om zo spoedig mogelijk een deelgeschil te starten, welke opdracht [geïntimeerde 1] ten onrechte niet heeft uitgevoerd. Deze klacht mist, in het licht van de onder 2. vastgestelde feiten, feitelijke grondslag. [appellante] heeft ook niet vermeld op welk moment in welke vorm zij aan [geïntimeerde 1] deze stellige opdracht heeft verstrekt. Het kiezen van een juiste strategie is telkens onderwerp van gesprek tussen [geïntimeerde 1] en [appellante] geweest. Met de kantonrechter oordeelt het hof dat de strategiekeuze door [geïntimeerde 1] niet onbegrijpelijk en niet onredelijk is geweest. Ten aanzien van een door [appellante] te starten deelgeschil heeft [geïntimeerde 1] op één van de momenten dat dit ter discussie kwam, opgemerkt dat ‘[appellante] zo maar weer een half jaar verder zou zijn’ en dat de zaak medisch gecompliceerd lag, zodat het zonder deskundigenbericht starten van een deelgeschil risicovol was. Grief 5 faalt.

3.5
Grief 6 heeft geen zelfstandige betekenis. Deze grief borduurt voort op de door [appellante] gestelde zodanig ernstige tekortkoming van [geïntimeerde 1] dat [appellante] de overeenkomst van opdracht met terugwerkende kracht mocht vernietigen. Bij gebreke van die opdracht zou [geïntimeerde 1] in privé aansprakelijk zijn voor de verrichte werkzaamheden. Deze redenering is juridisch onjuist en onlogisch. Na vernietiging van de overeenkomst met terugwerkende kracht dienen partijen waar mogelijk de gevolgen van de overeenkomst ongedaan te maken. Dat dient [geïntimeerde 2] te doen, niet [geïntimeerde 1] in privé. [geïntimeerde 2] heeft werkzaamheden verricht die dan op hun kwaliteit en ‘waarde’ beoordeeld zouden moeten worden, maar dat leidt niet tot aansprakelijkheid van [geïntimeerde 1] ‘in privé’. Grief 6 faalt.

3.6
Met grief 7 stelt [appellante] in algemene bewoordingen het informatiegehalte van de adviezen van [geïntimeerde 1] ter discussie, echter zonder voldoende concreet te zijn welk advies in welke fase beneden de te stellen norm van een voldoende kundig beroepsbeoefenaar was. Over het enige concrete punt, het alsnog insturen van het ongevalsrapport aan de deskundige, heeft [geïntimeerde 1] ter zitting niet onbegrijpelijk naar voren gebracht dat hierover andersluidende afspraken met CentraMed waren gemaakt, zodat het nadien handelen in strijd met die afspraken voor CentraMed reden zou kunnen zijn om de uitkomst van het deskundigenrapport niet te aanvaarden. Omdat er aan de zijde van [appellante] op dat moment geen reden was aan de uitkomst van het als eindrapport gepresenteerde conceptrapport te twijfelen, heeft zij afstand gedaan van haar blokkeringsrecht en heeft [geïntimeerde 1] voorts afgezien van nader commentaar. Ook dat is bij de toenmalige stand van zaken niet onbegrijpelijk en voldoende toegelicht. Grief 7 faalt.

3.7
Grief 8 ziet op het terzijde schuiven door de kantonrechter van een in de conclusie van antwoord gevoerd verweer (dat [appellante] geen opdracht had gegeven tot een deskundigenrapport) dat [appellante] in de latere concrete opsomming van feiten in de akte uitlating producties niet meer heeft herhaald. Wat daar ook van zij, de klacht van [appellante] mist feitelijke grondslag. Zoals in de feiten onder 2.5 hiervoor is vastgesteld heeft [geïntimeerde 1] op haar kantoor op 24 augustus 2017 de strategie besproken waarbij aan de orde is geweest dat met het uitbrengen van deskundigenrapportage aanzienlijke tijd zou zijn gemoeid, hetgeen [appellante] begreep. Niet is gesteld of gebleken dat de weergave in de gespreksnotitie onjuist is. Grief 8 faalt.

3.8
Grief 9 ziet op het niet inzenden aan de deskundige van het interne ongevalsrapport. Het hof deelt op dit punt het oordeel van de kantonrechter, zodat deze grief ten onrechte is voorgesteld. [appellante] miskent dat de correspondentie met CentraMed duidelijk maakt dat dit voor CentraMed een hard punt was, zonder welke er geen overeenstemming over het deskundigentraject zou volgen. Juist omdat [appellante] alle vertrouwen in de uitkomst daarvan had én zij aandrong op snelle afhandeling lag deze keuze eerder voor de hand dan dat zij een beroepsfout van [geïntimeerde 1] opleverde. [appellante] was anders ‘terug bij af’ geweest: zonder deskundigenrapport een risicovol deelgeschil starten. Het blijft een kwestie van inschatting hoe dat traject dan had kunnen aflopen; [appellante] en [geïntimeerde 1] hebben gekozen en kunnen kiezen voor de oplossing die, vanuit hun vertrouwen in de goede afloop, het kleinste risico opleverde. Grief 9 faalt.

3.9
Grief 10 ziet op de gang van zaken direct na het beëindigen van de overeenkomst van opdracht door [appellante] . Het beroep op het retentierecht is door de kantonrechter juist beoordeeld. Het was aan de opvolgend advocaat om in die fase zich snel te laten informeren over de stand van zaken. [appellante] beschikte zelf over vrijwel alle op dat moment relevante stukken. [geïntimeerde 1] mocht ervan uitgaan dat de opvolgend advocaat voortvarend zou handelen, gelet op de fase waarin de zaak zich op dat moment bevond. Dat de opvolgend advocaat hierover geen overleg heeft gezocht kan [geïntimeerde 1] niet worden aangerekend. De opvolgend advocaat heeft ook niet aan [geïntimeerde 1] laten weten zich niet in staat te achten zonder de enkele, mogelijk ontbrekende, dossierstukken adequate rechtsbijstand aan [appellante] te kunnen leveren. [geïntimeerde 1] had aan [appellante] laten weten dat zij had ingestemd met het concept deskundigenrapport. [geïntimeerde 1] mocht er op vertrouwen dat [appellante] dat aan de opvolgend advocaat zou melden en deze had daarin dan aanleiding kunnen zien alsnog te reageren op het concept deskundigenrapport. Grief 10 faalt.

3.10
Grief 11 bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat onvoldoende causaal verband bestaat tussen de door de kantonrechter vastgestelde ‘lichte’ tekortkomingen van [geïntimeerde 1] en de door [appellante] gestelde schade. Deze grief miskent dat de opvolgend advocaat geen andere aanpak heeft gekozen dan het eerder door [geïntimeerde 1] in overleg met [appellante] gekozen minnelijk traject. Het valt niet in te zien dat het verwijt dat [geïntimeerde 1] ten onrechte niet meteen voor een deelgeschil had gekozen na overdracht van de zaak zodanig anders was komen te liggen dat die optie uitgesloten was. Indien [appellante] zou menen dat de uitkomst van het deskundigenonderzoek onjuist was dan was een contra-expertise evenzeer mogelijk. Uiteindelijk heeft [appellante] er kennelijk zelf voor gekozen om, met bijstand van de opvolgend advocaat, tot een minnelijke regeling met AMC te komen. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat het causaal verband niet is aangetoond. Grief 11 faalt.

3.11
Grief 12 is een ‘veeggrief’ zonder zelfstandige betekenis. Uit vorenstaande beoordeling volgt dat ook deze grief niet slaagt.

3.12
Zoals [appellante] in haar toelichting op het bewijsaanbod terecht heeft opgemerkt zijn de feiten in deze zaak voldoende helder. Er zijn ook geen feiten gesteld, betwist en te bewijzen aangeboden die tot een andere beoordeling kunnen leiden.

3.13
Vorenstaande beoordeling leidt tot de conclusie dat het beroep op verrekening niet kan slagen, dat de gevorderde verklaring voor recht, voorschotten en andere nevenvorderingen van [appellante] dienen te worden afgewezen.

De vordering van [geïntimeerde 2] zal worden toegewezen.ECLI:NL:GHAMS:2022:1750