Rb Almelo 280410 aanbod slotbetaling 70.000 vervallen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Almelo 280410 aanbod slotbetaling 70.000 vervallen
2.1 Met betrekking tot zijn primaire vordering stelt [eiser] dat de schaderegelaar namens Univé een slotbetaling voorstelde en dat [eiser] daarop een tegenaanbod heeft gedaan. Volgens [eiser] was de slotnota van de advocaat ad € 5.000,-- nog het enige onderwerp dat in geschil was. Volgens [eiser] ging Univé daarna volledig haar eigen weg en brak de onderhandelingen af door een veel lager bedrag ad € 37.235,48 uit te betalen. [eiser] brengt, ter onderbouwing van zijn stelling, als productie 7 bij dagvaarding in het geding, de briefwisseling die hij met Univé heeft gevoerd.
[eiser] stelt dat hij tijdens de onderhandelingen het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gekregen dat met het door Univé gedane aanbod een einde was gekomen aan de al jaren slepende schadezaak. [eiser] stelt dat Univé jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door, kort gezegd, de onderhandelingen af te breken.
2.2 Met betrekking tot de briefwisseling geeft de rechtbank hieronder kort de inhoud van de correspondentie weer.
In haar brief van 24 april 2007 schrijft Univé dat partijen hebben afgesproken dat Univé een eindregelingsvoorstel doet. Op basis van de dan bekende gegevens en hetgeen Univé in de tweede alinea van haar brief stelt, biedt zij aan een slotuitkering van € 40.000,-- te doen.
De volgende brief die in het dossier aanwezig is en over een eindregeling gaat, is de brief van [eiser] d.d. 28 januari 2009. [eiser] stelt dat de schaderegelaar van Univé akkoord kan gaan met een slotbetaling van € 75.000,--, maar exclusief de kosten van de advocaat en onder voorbehoud van hetgeen [eiser] in de tweede tot en met de vierde alinea van zijn brief stelt. [eiser] stelt dat hij met de brief een tegen aanbod doet. In de laatste alinea stelt [eiser] dat zijn aanbod vier weken geldig is, waarna zijn aanbod vervalt.
Univé antwoordt met haar brief van 2 februari 2009. Univé gaat in op het voorbehoud dat [eiser] in zijn brief van 28 januari 2009 maakte inzake de huishoudelijke hulp en de looptijd van de huishoudelijke hulp. Univé stelt, kort gezegd, dat zij de visie van [eiser] niet volgt. Daarnaast stelt Univé in de eerste alinea op bladzijde 2 dat met betrekking tot het bod van
€ 75.000,-- (inclusief buitengerechtelijke kosten) is uitgegaan van diverse aannames die niet onderbouwd zijn. Wel moet het eerder toegezegde bedrag van € 75.000,-- volgens Univé met € 10.000,-- worden verminderd vanwege de betaling van een voorschot van € 10.000,--. De slotbetaling zou dan uitkomen op € 65.000,--.
In de brief van [eiser] d.d. 9 februari 2009 staat dat hij, met referte aan een telefoongesprek d.d. 6 februari 2008 met Univé, niet akkoord gaat met het aanbod van Univé om de schade te schikken op € 70.000,--. [eiser] herhaalt in zijn brief nogmaals zijn standpunt inzake huishoudelijke hulp en de looptijd daarvan. [eiser] stelt een slotbetaling van € 75.000,-- inclusief advocatenkosten te willen accepteren. Het aanbod van [eiser] geldt twee weken, waarna het vervalt. Daarna, zo schrijft [eiser], zal de rechter moeten worden benaderd.
2.3 Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat Univé het voorstel van [eiser] niet heeft aanvaard. Univé heeft uit de brief van [eiser] kennelijk begrepen, en mocht, gezien de mededeling van [eiser] dat hij de rechter zou benaderen, ook begrijpen dat bij niet acceptatie van het bod het onderhandelingstraject door [eiser] was afgesloten.
Naar aanleiding van de mededeling van [eiser] dat, bij non-acceptatie van zijn tegenbod, hij de rechter wil benaderen stuurt Univé een brief d.d. 24 februari 2009 naar [eiser].
In de brief van 24 februari 2009 wijst Univé in de eerste alinea erop dat een slotuitkering van € 70.000,-- is aangeboden en dat [eiser] dat aanbod heeft afgewezen. Het aanbod komt volgens Univé daarmee te vervallen. Daarnaast gaat Univé in op de stellingen van [eiser] inzake de door [eiser] naar voren gebrachte posten huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid.
Als productie 1 bij de conclusie van antwoord heeft Univé de brief van de raadsman van [eiser] d.d. 26 februari 2009 in het geding gebracht. Die brief is het antwoord van [eiser] op de brief van Univé d.d. 24 februari 2009. Uit de eerste alinea van de brief van 26 februari 2009 blijkt dat [eiser] het niet eens is met het bedrag dat Univé in haar brief van 24 februari 2009 als slot- betaling heeft aangeboden. Onbetwist is dat het bedrag lager is dan het eerder door Univé aangeboden bedrag van € 70.000,--. [eiser] stelt dat het verlagen van het aanbod door Univé, terwijl partijen er bijna ‘uit waren’ , jegens [eiser] onrechtmatig is.
2.4 Uit de tweede alinea van de brief van 26 februari 2009 blijkt dat [eiser] vasthoudt aan zijn eerder gedane voorstel van een slotbetaling inclusief de kosten van de advocaat. In die brief herhaalt [eiser] zijn eerder gedane voorstel, dat eerder ook niet door Univé is geaccepteerd. Naar het oordeel van de rechtbank is de zinsnede ‘bij gebreke waarvan de zaak naar de rechtbank gaat’ in de laatste alinea in de brief van 26 februari 2009 met betrekking tot de primaire vordering van [eiser] van belang. Immers, uit de laatste alinea blijkt dat [eiser] Univé twee mogelijkheden biedt: het door hem gevraagde bedrag betalen of de zaak aan de rechtbank voorleggen. In ieder geval blijkt uit de brief van [eiser] d.d. 26 februari 2009 dat de periode dat partijen onderhandelingen voeren, wat [eiser] betreft, wordt afgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de correspondentie dat partijen op grond van hun stellingen van mening blijven verschillen over bepaalde posten, met name de hoogte van de buitengerechtelijke kosten.
Uit de inhoud van de brieven volgt daarom niet dat Univé bij [eiser] het gerechtvaardigde vertrouwen had gewekt dat in ieder geval enigerlei vaststellingsovereenkomst tot stand zou komen.
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van enig onrechtmatig handelen van Univé jegens [eiser]. LJN BM7022