Rb Midden-NL 200716 aangeboden slotbetaling van € 75.000 is voor aanvaarding herroepen door verzekeraar
- Meer over dit onderwerp:
Rb Midden-NL 200716 aangeboden slotbetaling van € 75.000 is voor aanvaarding herroepen door verzekeraar;
- kosten gevorderd obv 15,08 x € 285,00 + 6% + 21%; begroot op € 3.000,00 all-in; niet toegewezen vanwege afgewezen contractuele grondslag
2 De feiten
2.1.
[verzoeker] is op 23 oktober 2012 betrokken geweest bij een verkeersongeval. Hij heeft daarbij schade opgelopen, waarvoor Achmea aansprakelijkheid heeft erkend.
2.2.
[verzoeker] heeft met Achmea onderhandeld over de omvang van zijn schade en de vergoeding daarvan.
2.3.
Tijdens een overleg tussen partijen op 30 oktober 2014, waarbij namens [verzoeker] zijn raadsman mr. Demirtas aanwezig was, heeft Achmea aangeboden een slotbetaling te doen van € 75.000,00.
2.4.
Op 12 oktober 2015 heeft de heer [X] , letselschadebehandelaar bij Achmea, het volgende e-mailbericht gestuurd aan mr. Demirtas:
“Op verzoek van mijn collega [Y] stuur ik u bij dit bericht nogmaals het bericht toe dat ik op 24 juli 2015 verstuurd heb.
Aangezien u niet meer reageerde op eerdere verzoeken om informatie heb ik mijn dossier gesloten.”
2.5.
Het e-mailbericht van 24 juli 2015, waarnaar in het e-mailbericht van 12 oktober 2015 wordt verwezen, is onder dat bericht meegezonden. Daarin is het volgende vermeld:
“Op 25 juni 2015 stuurde ik u een e-mailbericht toe in het dossier van uw cliënt [verzoeker] . Helaas mocht ik een nadere onderbouwing niet ontvangen.
Interpolis is van mening dat persoonlijke schade van uw cliënt vergoed is met het bedrag dat wij eerder betaald hebben. Nu uw reactie uitblijft ga ik over tot archivering van mijn dossier.”
2.6.
Ook het e-mailbericht van 25 juni 2015, waarnaar in het e-mailbericht van 24 juli 2015 wordt verwezen, is onder dat bericht meegezonden. Daarin is het volgende vermeld:
“Mijn collega [Z] stuurde u op 5 maart 2015 een uitgebreid e-mailbericht. Zij heeft hierin de visie van Achmea uiteen gezet met betrekking tot het dossier van uw cliënt [verzoeker] .
Het regelingsvoorstel van € 75.000,00 werd niet door uw cliënt geaccepteerd en is daarom definitief vervallen. Tot heden is door Achmea een bedrag van € 14.500,00 aan voorschotten betaald. naar onze mening is de schade van uw cliënt hiermee vergoed.
Ik begrijp uit de telefoonnotitie van mijn collega, die u deze week hebt gesproken, dat uw cliënt een slotbetaling wenst van € 100.000,00. Dit voorstel is voor mij niet bespreekbaar. Ik nodig u daarom opnieuw aan uw vordering nader te onderbouwen.”
2.7.
Bij e-mailbericht van 20 oktober 2015 heeft mr. Demirtas namens [verzoeker] het volgende aan Achmea laten weten:
“Zoals telefonisch besproken accepteert cliënt de aangeboden slotbetaling van € 75.000,00. De vaststellingsovereenkomst en de belastinggarantie zien wij graag per e-mail tegemoet.
Tot op heden zijn de buitengerechtelijke kosten nog niet bij uw maatschappij in rekening gebracht. Nu de aansprakelijkheid in deze erkend is, zullen de kosten voor rechtsbijstand echter wel vergoed dienen te worden. Ik zal u één dezer dagen mijn slotdeclaratie doen toekomen voor de tot op heden door mij verrichte werkzaamheden.”
2.8.
Bij e-mailbericht van 22 oktober 2015 heeft de heer [X] , letselschadebehandelaar bij Achmea, hierop als volgt gereageerd:
“(…). Ik had mijn dossier al gearchiveerd omdat u niet meer reageerde op mijn nadere verzoeken om een nadere onderbouwing van uw vordering te verstrekken.
Ik hecht er waarde aan om een paar zaken op een rij te zetten.
Op 30 oktober 2014 heeft u een gesprek gehad met mijn collega [Y] . Tijdens deze bespreking heeft mijn collega u een aanbod gedaan om ter finale kwijting nog een slotbetaling te verstrekken van € 75.000,00. (…).
Op 31 oktober 2014 heeft toen een telefonisch overleg plaatsgevonden waaraan werd deelgenomen door u, uw cliënt en de heer [Y] . Tijdens dit overleg heeft uw cliënt laten weten dat het regelingsvoorstel van Achmea niet wordt geaccepteerd. (…).”
3 Het deelgeschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om, uitvoerbaar bij voorraad:
1) te bepalen dat de e-mailberichten van 5 maart, 25 juni en 25 juli 2015 niet door de raadsman van [verzoeker] werden ontvangen en dat Achmea, uitgaande van de ontvangsttheorie, onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld ter zake van de verzending en/of ontvangst van de e-mailberichten;
2) te bepalen dat de raadsman van [verzoeker] geen mandaat had om [verzoeker] te binden en dat een door de raadsman bereikt onderhandelingsresultaat niet kan worden aangemerkt als een instemmingsverklaring van [verzoeker] ;
3) te bepalen dat aan het regelingsvoorstel inhoudende een slotbetaling aan [verzoeker] van € 75.000,00 geen vervaltermijn of enige andere voorwaarde was verbonden;
4) te bepalen dat Achmea een aanbod heeft gedaan, inhoudende een slotbetaling aan [verzoeker] van € 75.000,00, welk aanbod bij e-mailbericht van 20 oktober 2015 werd aanvaard;
5) te bepalen dat de buitengerechtelijke kosten worden voldaan;
6) Achmea te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 4.930,90, te vermeerderen met het aan [verzoeker] in rekening gebrachte griffierecht.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat er geen vervaltermijn aan het op 30 oktober 2014 gedane voorstel was verbonden, zodat dit voorstel op 20 oktober 2015 nog kon worden aanvaard. Mr. Demirtas heeft de e-mailberichten van 5 maart, 25 juni en 25 juli 2015 niet ontvangen, zodat een daarin gedane intrekking van het voorstel geen effect kan hebben gehad. Daarbij komt dat een eerder voorstel ook lang gestand werd gedaan. Ook om die reden moet volgens [verzoeker] worden geoordeeld dat het voorstel van 30 oktober 2014 op 20 oktober 2015 nog worden aanvaard. Hij heeft het voorstel niet op 31 oktober 2014 afgewezen, zoals Achmea in het e-mailbericht van 22 oktober 2015 heeft geschreven. [verzoeker] voegt hier nog aan toe dat ook mr. Demirtas het voorstel niet meteen heeft afgewezen. Ook als mr. Demirtas zich destijds negatief over dat voorstel zou hebben uitgelaten, geldt immers dat hij dat eerst nog met [verzoeker] moest bespreken voordat hij tot afwijzing of aanvaarding daarvan zou kunnen overgaan. Dat was lange tijd niet mogelijk, omdat [verzoeker] slecht bereikbaar was.
3.3.
Achmea voert gemotiveerd verweer. Zij concludeert tot afwijzing van het verzoek en verzoekt de rechtbank om [verzoeker] bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de proceskosten.
4 De beoordeling
4.1.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen vaststaat dat Achmea aan [verzoeker] heeft aangeboden een slotbetaling aan hem uit te keren van € 75.000,00. Zij twisten (met name) over het antwoord op de vraag of [verzoeker] dit aanbod tijdig heeft aanvaard.
4.2.
Ter zitting heeft de rechter desgevraagd reeds aan partijen laten weten dat niet valt in te zien waarom dit geschil, hoewel bijzonder, niet zou kunnen worden beschouwd als een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv. Indien de rechtbank vaststelt dat [verzoeker] het aanbod van Achmea al dan niet tijdig heeft aanvaard, verkrijgen partijen immers meer duidelijkheid over hetgeen met betrekking tot de schadevergoeding tussen hen rechtens geldt. [verzoeker] is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
4.3.
De rechtbank ziet aanleiding eerst het verzoek van [verzoeker] onder 4) te behandelen, aangezien het antwoord op de vraag of [verzoeker] het aanbod van Achmea al dan niet tijdig heeft aanvaard, partijen het meest verdeelt. Voor het antwoord op die vraag is relevant dat een aanbod ingevolge artikel 6:219 leden 1 en 2 BW kan worden herroepen, tenzij het aanbod een termijn voor de aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid op andere wijze uit het aanbod volgt. De herroeping kan slechts geschieden, zolang het aanbod niet is aanvaard en evenmin een mededeling houdende de aanvaarding is verzonden.
4.4.
De rechtbank overweegt in dat verband dat tussen partijen niet in geschil is dat (mr. Demirtas namens) [verzoeker] op 12 oktober 2015 het e-mailbericht van Achmea van die dag heeft ontvangen, met daaronder onder meer het e-mailbericht van Achmea van 25 juni 2015, waarin met zoveel woorden is vermeld dat het aanbod is herroepen (in de woorden van Achmea: “definitief vervallen”). Daarom moet worden geconcludeerd dat (mr. Demirtas namens) [verzoeker] de herroeping van het aanbod – ook als hij eerdere berichten van Achmea niet zou hebben ontvangen – in ieder geval op 12 oktober 2015 heeft ontvangen. Ter zitting heeft (mr. Demirtas namens) [verzoeker] expliciet erkend dat het voorstel niet eerder is aanvaard dan 20 oktober 2015. Niet is gebleken dat het aanbod een (alstoen nog niet verstreken) termijn voor de aanvaarding inhield, of dat de onherroepelijkheid op andere wijze uit het aanbod volgt. Daarom moet, wat er verder ook van de stellingen van [verzoeker] zij, worden geoordeeld dat het Achmea vrijstond haar aanbod te herroepen en dat zij daartoe op voor mr. Demirtas duidelijk kenbare wijze, en daarmee toerekenbaar aan [verzoeker] , over is gegaan vóórdat het aanbod werd aanvaard. Partijen hebben dus geen overeenstemming bereikt over de slotuitkering van € 75.000,00. Om die reden moet het verzoek van [verzoeker] onder 4) worden afgewezen.
4.5.
Met betrekking tot het verzoek onder 1), 2) en 3), inhoudend dat de rechtbank bepaalt – de rechtbank begrijpt: voor recht verklaart – dat de e-mailberichten van 5 maart, 25 juni en 25 juli 2015 niet op die dagen werden ontvangen, dat mr. Demirtas niet beschikte over een mandaat, en dat aan het voorstel geen vervaltermijn of enige andere voorwaarde was verbonden, wordt het volgende overwogen.
4.6.
Voor het antwoord op de vraag of [verzoeker] het aanbod van Achmea tijdig heeft aanvaard, welke vraag heeft geleid tot het verzoek onder 4), is het verzoek onder 1), 2) en 3) – zo blijkt uit het voorgaande – niet relevant. Gesteld nog gebleken is dat [verzoeker] bij zijn verzoek onder 1), 2) en 3) nog een ander belang heeft dan het antwoord op de vraag of hij het aanbod van Achmea tijdig heeft aanvaard. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [verzoeker] onvoldoende belang heeft bij zijn verzoek onder 1), 2) en 3), om welke reden dit wordt afgewezen.
4.7.
Met betrekking tot het verzoek onder 5) overweegt de rechtbank dat het verzoek om vergoeding van de gemaakte buitengerechtelijke kosten niet los kan worden gezien van de – onterecht gebleken – aanname van [verzoeker] dat partijen overeenstemming hadden bereikt over een slotuitkering van € 75.000,00, bovenop het bedrag dat Achmea reeds aan hem heeft voldaan. Bij gebreke van overeenstemming over die slotuitkering kan echter niet worden geoordeeld dat Achmea gehouden is tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten die betrekking hebben op deze vermeende maar niet gebleken contractuele grondslag. Die gehoudenheid volgt immers niet uit de omstandigheid dat zij aansprakelijkheid heeft erkend voor het ongeval. In dat verband acht de rechtbank ook van belang dat Achmea heeft aangevoerd dat de schade van [verzoeker] reeds geheel is vergoed en dat partijen na 30 oktober 2014 ook niet meer hebben onderhandeld over een eventuele aanvullende uitkering, hetgeen door [verzoeker] niet, althans niet gemotiveerd, is weersproken. De noodzaak van de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden is daarmee ook niet komen vast te staan, zodat moet worden geoordeeld dat ter zake ook niet aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 wordt voldaan. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek onder 5) wordt afgewezen.
4.8.
Met betrekking tot het verzoek onder 6) overweegt de rechtbank dat zij op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv gehouden is de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.9.
[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 4.930,90 (uitgaande van een tijdsbesteding van 15,08 uur en een uurtarief van € 285,00 per uur exclusief 6% kantoorkosten en exclusief 21% btw), te vermeerderen met het griffierecht. Achmea heeft hiertegen aangevoerd dat sprake is van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek, dat bovendien het aantal bestede uren onredelijk is en het gehanteerde uurtarief bovenmatig.
4.10.
Anders dan Achmea is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek. Voor het oordeel dat de gemaakte kosten niet voor begroting in aanmerking komen moet sprake zijn van misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv. Een dergelijk misbruik acht de rechtbank niet aanwezig. Wel betreft de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee niet in overeenstemming. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank worden begroot op € 3.000,00, inclusief btw en opslag, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 288,00.
4.11.
De rechtbank zal deze kosten slechts begroten en niet tevens een veroordeling tot betaling daarvan uitspreken. Achmea heeft weliswaar aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, maar nu het verzoek is gebaseerd op een vermeende, maar niet gebleken contractuele grondslag, te weten overeenstemming over een slotuitkering, is de aansprakelijkheid met betrekking tot deze kosten niet komen vast te staan.ECLI:NL:RBMNE:2016:4186