Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 110325 SVI; dodelijk eenzijdig ongeval; gezinsverband komt vast te staan, onterecht beroep op alcoholclausule

GHDHA 110325 SVI; dodelijk eenzijdig ongeval; gezinsverband komt vast te staan, onterecht beroep op alcoholclausule

in vervolg op:
RBROT 080323 SVI; overlijden bij eenzijdig verkeersongeval; gezinsverband komt vast te staan, onterecht beroep op uitsluitingsclausule tzv alcoholgebruik

1De zaak in het kort

1.1

Door een eenzijdig verkeerongeval is de bestuurder van een auto omgekomen. Het slachtoffer had een inzittendeverzekering (SVI) afgesloten bij Allianz. Deze procedure betreft de vraag of de partner van het slachtoffer dekking toekomt onder de SVI voor de door de partner gestelde schade (begrafeniskosten en kosten van levensonderhoud). Allianz heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet zo is, primair omdat geen sprake was van samenwonen in gezinsverband. Subsidiair beroept Allianz zich op de alcoholuitsluiting in de SVI-polis.

1.2

De rechtbank heeft Allianz in het ongelijk gesteld en Allianz veroordeeld tot het vergoeden van de door de partner als gevolg van het ongeval geleden schade, nader op te maken bij staat. Het hof bekrachtigt deze uitspraak.

2Procesverloop in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

  • -

    de dagvaarding van 30 maart 2023 waarmee Allianz in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2023 (hierna ook: het bestreden vonnis);

  • -

    de memorie van grieven van Allianz, met bijlagen,

  • -

    de memorie van antwoord van [geïntimeerde].

3Feitelijke achtergrond

3.1

De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn niet door partijen bestreden, zodat ook het hof die feiten bij de beoordeling tot uitgangspunt zal nemen. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

  1. Op 23 mei 2015, in de vroege ochtend, is de partner van [geïntimeerde], [de partner] (geboren op [geboortedatum], hierna: [de partner]), betrokken geraakt bij een eenzijdig verkeersongeval. Zijn auto is van de weg geraakt en in het water terechtgekomen. Als gevolg daarvan is [de partner] overleden.

  2. Van het ongeval is door de politie een mutatierapport opgemaakt. Daarin is onder meer opgenomen:

"23-05-2015 08:51 uur 'SLECHT NIEUWS' [naam 1]

Rapps [naam 1] en [naam 2] hebben het slecht nieuws gebracht bij de vriendin van het slachtoffer (…) [geïntimeerde] ([geïntimeerde]).

[geïntimeerde] was erg emotioneel maar niet verbaasd dat het ongeluk heeft plaatsgevonden. [geïntimeerde] vertelde ons dat ze samen met SO en buren van perceelnummer [nummer] naar de kermis waren geweest in [plaats 1] op 22-05-2015. Over de hele avond/nacht zou het SO minstens 30 glazen/flessen bier gedronken hebben. Volgens buren en [geïntimeerde] was het slachtoffer behoorlijk dronken en absoluut niet in staat om een voertuig te besturen. SO heeft een verleden van zware drugsverslaving met een terugval in Januari 2015. Bij [geïntimeerde] en vrienden bestaat het vermoeden dat hij na het laatste contact met [geïntimeerde] op 23-05-2015 omstreeks 01:15 uur, toen hij naar eigen zeggen naar bed zou gaan, toch drugs is gaan halen. (…) Gezien de rijrichting is hij vermoedelijk op de heenweg verongelukt en heeft hij toen enkele uren in het water gelegen.

(…)

Opmaak datum/tijdstip: zondag 24 mei 2015 te 1:55 uur

(…)

Schouw uitgevoerd in Gelre (Lucas) ziekenhuis te Apeldoorn. De schouwarts vermoedde dat het slachtoffer door de klap in het water buiten kennis was geraakt. hierdoor was ook de ademhaling gestopt. Slachtoffer had klein beetje water binnen gekregen.

Verder nagenoeg geen uitwendig letsel vastgesteld door ons. Door middel van een urinetest op drugs, uitgevoerd door de GGD arts bleek dat er geen sporen van drugs aangetroffen werden in de urine van het slachtoffer.

(…)

BIJZONDERHEDEN

Volgens verklaring vriendin was het slachtoffer onder invloed van drank. Volgens haar verklaring was er veel gedronken voordat zij s’nachts wegging 01.00 uur. Dit is het tijdstip waarop het slachtoffer voor het laatst gezien is.”

[de partner] had zijn auto verzekerd bij Allsecur (onderdeel van Allianz) voor aansprakelijkheid (WAM) en voor inzittenden (SVI). Op het polisblad van deze verzekering staat onder “Toelichting op uw dekking” onder andere:

“Gekozen dekking(en)

Wettelijke aansprakelijkheid (WA) Als bezitter van een motorvoertuig bent u verplicht een WA-verzekering af te sluiten. Als met uw motorvoertuig schade aan anderen wordt toegebracht, vergoedt deze verzekering per gebeurtenis € 2.500.000 bij zaakschade, en € 6.000.000 bij personenschade. Deze dekking geldt ook voor schade door een aangekoppelde of losgeraakte aanhanger.

Inzittendenverzekering Deze module dekt de schade die betrekking heeft op de bestuurder en de inzittenden zelf. Het gaat bijvoorbeeld om schade door blijvende invaliditeit of overlijden, maar ook om schade door arbeidsongeschiktheid of schade aan persoonlijke bezittingen. Allsecur keert per gebeurtenis maximaal € 1.000.000 uit.”

In de polisvoorwaarden is onder meer bepaald:

“ 19 Inzittendenverzekering

Met een Inzittendenverzekering verzekert u uzelf en uw passagiers tegen schade door een verkeersongeluk.

Hieronder ziet u voor welke schade wij wel en niet betalen.

Voor deze schade betalen wij Schade aan de personen in uw auto en hun spullen door een verkeersongeluk.

Voor deze schade betalen wij • Schade aan uw eigen auto (…)

niet • Schade die is verzekerd door een andere verzekering.

Eigen risico € 0.

Maximale vergoeding per schade € 1.000.000. (…)

Bijzonderheden • Krijgt u in een andere auto een verkeersongeluk? Dan betalen wij ook voor schade aan u en de passagiers. Dat moeten dan wel gezinsleden zijn die bij u in huis wonen. (…)

(…)

Welke andere regels gelden er voor uw verzekering?

24Wanneer betalen wij niet voor schade of krijgt u geen hulp?

In de volgende situaties betalen wij niet voor schade of krijgt u geen hulp van ons:

(...)

• Als de bestuurder niet mag rijden. Bij voorbeeld omdat hij geen geldig rijbewijs heeft. Of omdat hij meer alcohol, drugs of medicijnen heeft genomen dan volgens de wet mag.”

Op 26 mei 2015 heeft de broer van [geïntimeerde] telefonisch contact gehad met Allianz om de autoverzekering van [de partner] te beëindigen. De medewerker van Allianz maakte hiervan de volgende gespreksnotitie:

“De zwager van verzekerde aan de telefoon gehad. Verzekerde heeft een ongeluk gehad en is komen te overlijden.

Hij belt namens zijn zus want zij kan het er nu even niet bij hebben.

Hij had een aantal vragen over de dekking. Wat moet er met de auto gebeuren. Auto is alleen WA verzekerd dus de autoschade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Auto staat nu bij een berger. (…)

Verzekerde was 30 jaar en woonde met zijn vriendin. Ik heb niet gevraagd of zij ook kinderen hadden. (…)

Adres is wel veranderd. Verzekerde was onlangs verhuisd, adres is [adres 1]. Verzekering kan worden stopgezet.”

[geïntimeerde] heeft vervolgens naar aanleiding van het ongeval als nabestaande een beroep gedaan op uitkering onder de SVI.

Op 1 juli 2015 heeft een medewerker van Schaderegelingsbureau R.P. [naam 5] in opdracht van Allianz een bezoek gebracht aan [geïntimeerde]. In het bezoekrapport daarvan is onder meer opgenomen:

“ 2. Toedracht

Op 22 mei 2015 bezocht de heer [de partner] samen met mevrouw [geïntimeerde] en hun buren de kermis in het nabijgelegen dorpje, [plaats 1]. Zij bezochten daar de feesttent. Er was niet zoveel aan, zo vertelde mevrouw [geïntimeerde], rond 12 uur 's nachts waren zij weer thuis.

Desgevraagd verklaarde mevrouw [geïntimeerde] dat de heer [de partner] op de kermis wellicht twee glazen bier heeft gedronken, waarvan hij er een half heeft laten staan. Hij was die avond de chauffeur van het gezelschap.

Na thuiskomst, om ongeveer half 1, vertrokken de buren en liet de heer [de partner] weten dat hij moe was, hij ging naar bed. Mevrouw [geïntimeerde] is vertrokken om die nacht, samen met een kennis op een aantal paarden te passen. Dit deed zij wel vaker, zo vertelde zij.

(…)

Rond kwart voor 1 belde de heer [de partner] mevrouw [geïntimeerde] om te vragen [het hof leest: of] zij de hond al had uitgelaten. Mevr. [geïntimeerde] gaf aan dit al gedaan te hebben. Dit dacht de heer [de partner] wel maar wist het niet meer zeker. Tijdens het bellen liep de heer [de partner] de trap op naar boven voor zover mevr. [geïntimeerde] kon horen. De heer [de partner] gaf aan dat hij ging slapen en mevr. [geïntimeerde] zei ook naar bed te gaan.

Mevr. [geïntimeerde] stuurde de heer [de partner] een foto dat [het hof leest: zij] in bed lag en kreeg ook een foto van de heer [de partner] terug dat hij in bed lag.

(…)

4. Woonomstandigheden

In augustus 2014 heeft mevrouw [geïntimeerde] de huidige woning betrokken. In april 2015 is de heer [de partner] bij haar komen wonen. Zij kenden elkaar al langer en hadden ervoor gekozen rustig aan te doen voor wat betreft het gaan samenwonen. Voor april 2015 woonde de heer [de partner] in een eigen woning maar verbleef hij al veelvuldig in de woning van mevrouw [geïntimeerde].

Mevrouw [geïntimeerde] vertelde dat zij na het ongeval heeft gehoord dat de heer [de partner] voornemens was haar tijdens de komende vakantie in Noorwegen bij zijn moeder, ten huwelijk te vragen.

(…)

De woning aan de [adres 1] betreft een eengezins (tussen) woning. Het is een huurwoning. De huur bedroeg voor 1 juli 2015 € 594,62 en bedraagt vanaf 1 juli 2015 € 601,00 per maand. De huurtoeslag bedraagt € 290,00 per maand.

De woning is voorzien van een qua omvang bescheiden voortuin, grotendeels voorzien van beplanting. De achtertuin is 10 a 15 meter lang en ongeveer 8 a 9 meter breed.

(…)

Desgevraagd liet mevrouw [geïntimeerde] weten dat de heer [de partner] voorafgaande aan het ongeval alle werkzaamheden in en rondom de woning verrichte. Zij nam vrijwel alle werkzaamheden in het huishouden voor haar rekening, met enige regelmaat nam de heer [de partner] ipv [geïntimeerde] het bereiden van het avondeten voor zijn rekening.”

Na het huisbezoek heeft Allianz een voorschot van € 2.500,-- voldaan aan [geïntimeerde]. Allianz was op dat moment nog in afwachting van het proces-verbaal van de politie.

i. Per brief van 7 maart 2016 schreef Allsecur aan de gemachtigde van [geïntimeerde]:

“Wij vroegen bij de Stichting Processenverbaal de politiestukken op. (…)

Uit die stukken blijkt dat er in de avond (voorafgaand aan de ongevalsnacht) (…) een fikse hoeveelheid alcohol door wijlen heer [de partner] genuttigd is. Mevrouw [geïntimeerde] heeft tegenover de politie verklaard dat het om een hoeveelheid van minstens 30 glazen/flessen bier ging.

Daaraan koppelde zij vervolgens de conclusie dat wijlen heer [de partner] dronken was en absoluut niet in staat was een auto te besturen (op de wijze zoals volgens de wetgeving vereist is).

Getuigen hebben gezien dat rond 02.15 uur koplampen uit het kanaal (…) leken te schijnen. Zij namen echter aan dat het om een weerspiegeling op het water ging en hebben er op dat moment geen aandacht aan geschonken. Pas later bleek dat het zeer waarschijnlijk de auto van dhr. [de partner] was die zij gezien hebben.

De conclusie dat er tussen 01:00 a 01.15 uur d.d. 23/05/15 (het tijdstip dat mevrouw [geïntimeerde] wijlen dhr. [de partner] voor het laatst in levende lijve zag) en 02:15 uur (toen het ongeval al had plaatsgevonden) er nog zoveel alcohol in het bloed van dhr, [de partner] aanwezig was, dat het besturen van een auto volgens de wet niet mocht is voor ons dan ook een zekerheid.

Onder verwijzing naar artikel 24 van de voorwaarden Auto 007 (…) melden wij u dat wij niet overgaan tot betaling van verdere schade-uitkeringen. Er is immers sprake van een uitsluiting van dekking. (…)

Datzelfde artikel geeft ons het recht de gedane uitkering van € 2.500,- terug te vorderen. Wij zien het door ons voorgeschoten bedrag graag terug op onze IBAN rekening: (…)”

[geïntimeerde] heeft de politie verzocht het mutatierapport aan te passen, onder meer waar het gaat om haar verklaring over het alcoholgebruik van [de partner] op de avond voorafgaande aan het ongeval. De politie is hiertoe niet overgegaan omdat de verbalisanten het proces-verbaal naar waarheid zouden hebben opgemaakt.

Allianz heeft haar afdeling Allianz Claims Services ingeschakeld om een feitenonderzoek te verrichten. Deze heeft op 31 juli 2017 [geïntimeerde] bezocht en een rapport opgesteld. In dit rapport is onder meer als verklaring van [geïntimeerde] opgenomen:

"U heeft mij gevraagd per wanneer ik met [de partner] ben gaan samenwonen. Ik wil u verklaren dat [de partner] voor 2010 (ongeveer) diverse woonadressen buiten de regio Apeldoorn heeft gehad. Sedert 2010 is hij in de regio Apeldoorn komen wonen. Hij werd hierbij begeleid door het Leger des Heils.

Omdat wij samen een eigen huis wilden hebben wij gereageerd voor het huis aan de [adres 1]. Door een medewerker van de woning corporatie werd echter verteld dat wij ons hier niet samen voor konden inschrijven omdat ons gezamenlijk inkomen hiervoor te hoog was. Ik heb toen besloten mij alleen voor deze woning in te schrijven. [de partner] is echter wel direct bij mij ingetrokken en wel per augustus 2014. Voor die tijd woonden wij al samen op het adres van mijn ouders aan de [adres 2].

U heeft mij gevraagd of ik een AVP verzekering had afgesloten toen ik op de [adres 1] ben gaan wonen. Ik kan mij herinneren dat ik dit wel heb gedaan en wel met een alleenstaande dekking. Ik weet zeker dat hij viel onder de AVP polis van mijn ouders.

Verder heeft u met mij gesproken over het “slecht nieuws gesprek” zoals dit door de 2 agenten in het mutatierapport is verwoord.

Ik kan mij niet meer herinneren hoe het gesprek met de agenten is verlopen. Ik kan mij de vraagstelling van de agenten ook niet meer herinneren.

U heeft mij gevraagd waarom ik een klacht heb ingediend bij de politie over de inhoud van het mutatierapport. Ik heb dit gedaan omdat ik bij het lezen van deze mutatie, lang nadat deze was opgemaakt, heb gelezen dat er fouten/onwaarheden instonden. Mijn schoonzus, [schoonzus], die bij het slecht nieuws gesprek aanwezig was, kon dit bevestigen.

(…)

Wel weet ik dat ik tijdens een gesprek met de schaderegelaar heb aangegeven dat ik had gezien dat [de partner] 1 of 2 glazen alcohol had gedronken die avond.

(…)”

Blijkens overgelegde bankafschriften heeft [de partner] in de periode augustus 2014 t/m mei 2015 (ongeveer) maandelijks een bedrag van (rond) € 500,- naar de bankrekening van [geïntimeerde] overgemaakt. Op de bankafschriften staat als adres van [de partner] vermeld: Pastoriestr 14 in Lieren (het adres van de moeder van [geïntimeerde]).

Bij e-mail 13 maart 2018 schreef [naam 4] van woningbouwvereniging Veluwonen aan [geïntimeerde]:

“Hiermee bevestigen wij het volgende:

Mw. [geïntimeerde] huurt vanaf 23-07-2014 bij ons de woning aan de [adres 1].

Bij het toewijzen van de woning hebben wij mevrouw geadviseerd voorlopig alleen hoofdhuurder te worden en haar partner later pas in te schrijven op het adres. Mw. zat in een onwenselijke situatie en stond alleen op de inschrijving. Haar partner de heer [de partner] wilde graag bij haar wonen. Hier hebben wij toen toestemming voor gegeven, maar meneer kon geen aanspraak maken op de woning. Hij stond ook niet op de inschrijving. Om problemen met de inkomenseisen te voorkomen heeft meneer zich pas later op dit adres ingeschreven.”

Partijen hebben in juni 2019 geprobeerd een minnelijke regeling te treffen. Dat is niet gelukt. Hierna heeft [geïntimeerde] de rechtbank Gelderland verzocht om een voorlopig getuigenverhoor. Op 1 september 2020 heeft de rechter-commissaris van die rechtbank in dat kader als getuigen gehoord: [geïntimeerde], [moeder geïntimeerde] (de moeder van [geïntimeerde]), [schoonzus] (schoonzus van [geïntimeerde]) en buurvrouw [buurvrouw]. Op 26 mei 2021 zijn in de contra-enquête gehoord: verbalisanten [naam 2] en [naam 1] en [broer geïntimeerde] (broer van [geïntimeerde]).

Bij e-mail van 8 november 2022 schreef de publieksbalie van de gemeente Apeldoorn aan de advocaat van [geïntimeerde]:

“De heer [de partner], geboortedatum (…), stond ingeschreven aan de [adres 1] per 01-04-2015.”

Bij e-mail van 1 november 2022 deelde het OM desgevraagd aan de advocaat van Allianz mee:

“In het schouwverslag staat dat een screenende drugstest negatief was. Deze test echter geen alcohol.”

4Procedure bij de rechtbank

4.1

[ geïntimeerde ] heeft Allianz gedagvaard en gevorderd, samengevat,

i. i) een verklaring voor recht dat

- Allianz wat betreft het ongeval en het overlijden van [de partner] geen beroep kan doen op de polisuitsluiting van artikel 24 van de polisvoorwaarden en dus polisdekking moet verlenen;

- vaststaat dat [geïntimeerde] ten tijde van het ongeval en diens overlijden op 23 mei 2015 met [de partner] (duurzaam en in gezinsverband) samenwoonde;

ii) Allianz te veroordelen tot vergoeding van de schade (met name kosten van gederfd levensonderhoud en kosten van lijkbezorging) die [geïntimeerde] als gevolg van het door [de partner] overkomen ongeval heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, te vermeerderen met de wettelijke rente, nader op te maken bij staat;

iii) met veroordeling van Allianz in de proceskosten.

4.2

De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en daartoe – samengevat – overwogen, dat [geïntimeerde] voldoende overtuigend heeft bewezen dat is voldaan aan de voorwaarde voor uitkering dat zij met [de partner] in gezinsverband samenwoonde. Voor de omstandigheid dat de huurwoning alleen op haar naam stond, heeft zij een aannemelijke verklaring gegeven, die door haar met voldoende overtuigende bescheiden is onderbouwd.

Allianz heeft daarentegen niet voldoende overtuigend bewezen dat [de partner] ten tijde van het ongeval onder invloed was van alcohol. De verklaring van de verbalisanten die het “slechtnieuwsgesprek” hebben gevoerd is daartoe niet toereikend, gelet op de verklaringen die door de diverse getuigen in het voorlopig getuigenverhoor zijn afgelegd. Het beroep van Allianz op artikel 24 van de polisvoorwaarden gaat daarom niet op.

Met betrekking tot de schadeomvang heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] met de door haar overgelegde bankoverschrijvingen voldoende heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden door het derven van levensonderhoud als gevolg van het overlijden van [de partner]. De rechtbank heeft eveneens bewezen geacht dat [geïntimeerde] kosten van lijkbezorging heeft gemaakt. Overlijdenskosten, ten behoeve van een begrafenis of crematie, zijn na een overlijden gebruikelijk, terwijl gesteld noch gebleken is waarom dat in dit geval anders zou zijn.

5Vordering in hoger beroep

5.1

Allianz is in hoger beroep gekomen. Zij heeft verschillende bezwaren/grieven tegen het vonnis aangevoerd. Allianz wil dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst.

5.2

Allianz is van mening dat de rechtbank voor wat betreft de door [geïntimeerde] gestelde schade wegens gederfd levensonderhoud er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat niet is voldaan aan de materiele vereisten van artikel 6:108 lid 1 sub c BW voor toewijzing van het door [geïntimeerde] gevorderde. Volgens Allianz is met name niet voldaan aan het vereiste van een onderlinge financiële verstrengeling tussen [geïntimeerde] en [de partner] (grief 1). Daarnaast is Allianz van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Allianz geen beroep toekomt op de alcoholuitsluiting. Zij is het niet eens met de bewijswaardering door de rechtbank (grief 2).

6Beoordeling in hoger beroep

[geïntimeerde] behoort tot de kring van gerechtigden

6.1

In artikel 19 van de polisvoorwaarden is vermeld: “Met een inzittendenverzekering verzekert u uzelf en uw passagiers tegen schade door een verkeersongeluk. (…) Dat moeten dan wel gezinsleden zijn die bij u in huis wonen (…)” Allianz stelt zich op het standpunt dat aangezien in de polis(voorwaarden) niet is uitgewerkt hoe de omvang van de schade door overlijden dient te worden vastgesteld, hiervoor moet worden teruggevallen op de wet en dat dus het bestaan en de omvang van de aanspraak die [geïntimeerde] op basis van de SVI-polis pretendeert te hebben jegens Allianz vanwege het overlijden van [de partner] dient te worden bepaald aan de hand van afdeling 10, titel 1, Boek 6 BW. [geïntimeerde] heeft dit niet bestreden. Het hof zal deze uitleg van artikel 19 daarom als uitgangspunt nemen.

6.2

In artikel 6:108 lid 1 sub c BW is bepaald dat voor vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud de volgende voorwaarden gelden:

  • -

    de belanghebbende moet al voor het moment van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust met de overledene in gezinsverband hebben samengewoond;

  • -

    de overledene moet geheel of gedeeltelijk in het onderhoud van het gezinslid hebben voorzien;

  • -

    aannemelijk moet zijn dat dit een en ander zonder overlijden zou zijn voortgezet en dat het gezinslid redelijkerwijze niet in zijn levenshoud kan voorzien.

Hierbij is niet vereist dat de overledene het grootste aandeel had in de gemeenschappelijke kosten van het levensonderhoud, maar komt het aan op de vraag of de behoefte aan levensonderhoud van de nabestaande door het overlijden is toegenomen (HR 16 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU6089, NJ 2008/186, r.o. 3.3.1).

Kosten van lijkbezorging

6.3

Hoewel partijen dit niet met zoveel woorden noemen, neemt het hof aan dat partijen het er ook over eens zijn dat deze eisen niet gelden voor de kosten van lijkbezorging die [geïntimeerde] eveneens vordert. Artikel 6:108 lid 2 BW bepaalt immers dat de aansprakelijke verplicht is aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten dient te vergoeden, voor zover deze in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. De eis van (duurzame) samenleving wordt daarin niet gesteld en het is – naar het oordeel van het hof – ook niet zonneklaar dat deze eis wel volgt uit artikel 19 van de polisvoorwaarden.

6.4

De rechtbank heeft in rov. 4.41 en 4.42 van het bestreden vonnis overwogen dat zij bewezen acht dat [geïntimeerde] kosten van lijkbezorging heeft gemaakt, zij het dat zij de omvang daarvan met ondersteunende bescheiden dient te onderbouwen. Tegen deze overweging heeft Allianz geen grieven gericht. Dit brengt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] – in ieder geval ten aanzien van de door haar gedragen begrafeniskosten – behoort tot de kring van gerechtigden van de SVI.

Ten aanzien van de kosten van levensonderhoud; duurzame samenleving in gezinsverband

6.5

Ook ten aanzien van de kosten van levensonderhoud heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof voldoende overtuigend bewezen dat zij behoort tot de kring van gerechtigden, omdat zij op 23 mei 2015 met [de partner] in gezinsverband samenleefde, terwijl er geen reden bestaat om aan de duurzaamheid van die samenleving te twijfelen. Ook heeft [geïntimeerde] voldoende overtuigend aangetoond dat [de partner] mede in haar onderhoud voorzag. Het hof overweegt hiertoe als volgt.

6.6

Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat [geïntimeerde] sinds 2012 een affectieve relatie had met [de partner]. Eveneens staat vast dat [geïntimeerde] en [de partner] vóór augustus 2014 samenwoonden bij de ouders van [geïntimeerde] aan de [adres 2].

6.7

[geïntimeerde] heeft gesteld – en met een e-mail van Veluwonen onderbouwd – dat zij en [de partner] op zoek waren naar een eigen woning en dat zij gereageerd hebben op een huurwoning aan de [adres 1]. Omdat hun gezamenlijk inkomen te hoog was, konden zij zich niet gezamenlijk inschrijven voor deze woning. Op advies van de woningbouwvereniging schreef [geïntimeerde] zich toen alleen in voor deze woning, waarvan zij in augustus 2014 de sleutel kreeg. Hoewel [de partner] feitelijk gelijktijdig met [geïntimeerde] deze woning betrok, schreef [de partner] zich pas later daadwerkelijk in op dit adres. Dit een en ander vindt bevestiging in de e-mail van de publieksbalie van de gemeente Apeldoorn: [de partner] stond vanaf 1 april 2015 ingeschreven op het adres [adres 1]. De stellingen van [geïntimeerde] worden ook ondersteund door de door haar overgelegde schriftelijke verklaringen en de getuigenverklaringen van haar moeder, buurvrouw [buurvrouw], schoonzus [schoonzus] en broer [broer geïntimeerde]. Dat al deze getuigen in een familierechtelijke dan wel vriendschappelijke relatie staan met [geïntimeerde] doet aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen niet af. Het hof heeft geen enkele aanwijzing dat [de partner] – in ieder geval vanaf 1 april 2015 – niet aan de [adres 1] woonde. Het hof stelt vast dat de politie zich voor het “slechtnieuwsgesprek” naar dit adres heeft begeven, wat erop duidt dat ook de politie ervan uitging dat dit ten tijde van het ongeval het woonadres van [de partner] was. Een andere plausibele verklaring hiervoor heeft Allianz ook niet gegeven. De omstandigheid dat bij de politie ook andere adressen van [de partner] bekend waren, maakt dat niet anders. [de partner] is immers eerder opgenomen geweest bij een instelling voor verslavingszorg, voordat hij (samen met [geïntimeerde]) bij de ouders van [geïntimeerde] ging wonen. Bij gebreke aan omstandigheden die erop duiden dat de relatie tussen [geïntimeerde] en [de partner] op zijn eind liep, kan er daarom van worden uitgegaan dat ook aan het duurzaamheidsvereiste is voldaan.

6.8

Het mag zo zijn dat de diverse verklaringen over de ingangsdatum van de samenwoning aan de [adres 1] wat uiteenlopen, maar dat is niet relevant, nu deze wel consistent zijn over de situatie op en kort voor 23 mei 2015. Daarbij komt dat [geïntimeerde] een met bescheiden onderbouwde – aannemelijke – verklaring heeft gegeven voor het feit dat gekozen is voor een oplossing waarin de feitelijke situatie en de formele situatie (blijkend uit het adres waarmee [de partner] bekend stond bij de bank en bij het uitzendbureau) niet geheel met elkaar strookten. De omstandigheid dat de gekozen oplossing maatschappelijk onwenselijk is, omdat [geïntimeerde] aldus ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op een sociale huurwoning en mogelijk ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op (een te hoge) huurtoeslag, gaat Allianz niet aan. Daarom al gaat het door Allianz gedane beroep op de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 lid 2 BW) niet op. Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde] een AVP-verzekering heeft afgesloten voor een alleenstaande, maakt niet dat aan de samenwoning op 23 mei 2015 moet worden getwijfeld, omdat voldoende aannemelijk is dat ook deze omstandigheid samenhangt met het feit dat [geïntimeerde] alleen aanspraak kon maken op de woning aan de [adres 1], indien zij (in ieder geval op papier) niet (direct) zou gaan samenwonen met [de partner].

[geïntimeerde] en [de partner] voorzagen in elkaars levensonderhoud

6.9

Ten tijde van het ongeval werkte [de partner] via een uitzendbureau als heftruckchauffeur en was [geïntimeerde] werkzoekend. Dat [geïntimeerde] en [de partner] voorzagen in elkaars levensonderhoud, heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof in voldoende mate bewezen. Zij heeft immers met bankafschriften aangetoond dat sprake was van enige financiële verstrengeling. Dat de door [geïntimeerde] overgelegde betalingsafschriften niet altijd waren voorzien van een omschrijving, maakt dit niet anders. Bij gebreke van enige aanwijzing dat de bedragen met een ander doel zijn overgemaakt, ligt het in de rede dat deze bedragen waren bedoeld als bijdrage in de huishouding. Bovendien voorzagen [geïntimeerde] en [de partner] in elkaars levensonderhoud door het verrichten van zorgtaken in het huishouden. Dit blijkt uit de – inhoudelijk niet weersproken – verklaring die [geïntimeerde] op 1 juli 2015 heeft afgelegd tegenover [naam 5].

6.10

Het vorenstaande betekent dat het hof – met de rechtbank – van oordeel is, dat het verweer dat [geïntimeerde] niet behoort tot de kring van gerechtigden niet opgaat.

6.11

De eerste grief faalt.

Allianz komt geen beroep toe op de alcohol-uitsluiting

6.11

De rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast van de stelling dat [de partner] als bestuurder ten tijde van het ongeval meer alcohol had genoten dan wettelijk toegestaan en dat dus de uitsluiting van artikel 24 polisvoorwaarden van toepassing is, rust op Allianz. Tegen deze stelling is geen van partijen opgekomen. Het hof acht dit oordeel ook juist.

6.12

[geïntimeerde] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 24 polisvoorwaarden, vanwege de woorden “meer alcohol, drugs (…) heeft genomen dan volgens de wet mag”, zo moet worden uitgelegd, dat voor de vraag of de uitsluitingsclausule van toepassing is moet worden gekeken naar artikel 8 Wegenverkeerswet (WVW). Dit artikel luidt als volgt:

“1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.

2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:

  1. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel

  2. het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.”

Volgens [geïntimeerde] volgt uit artikel 8 lid 2 WVW, dat een uitwerking bevat voor “zodanige invloed” als gevolg van teveel alcohol, dat het alcoholgebruik moet worden vastgesteld door middel van een adem- en/of bloedonderzoek, en dus niet kan worden vastgesteld op basis van ander bewijs, zoals getuigenverklaringen. De vrije bewijsleer van artikel 152 Rv is volgens [geïntimeerde] niet aan de orde, omdat artikel 8 WVW anders bepaalt. Uit het mutatierapport van de politie blijkt dat de GGD-arts bij de schouw een urinetest heeft uitgevoerd. Hierbij zijn geen sporen van drugs aangetroffen. Artikel 8 lid 1 WVW was dus niet aan de orde als gevolg van drugsgebruik. Onderzoek naar alcohol in het bloed (artikel 8 lid 2 WVW) heeft niet plaatsgehad. Daarom moet de conclusie zijn dat niet is komen vast te staan dat [de partner] “meer alcohol heeft genomen dan volgens de wet mag”, aldus nog steeds [geïntimeerde].

6.13

Het hof overweegt dat in het midden kan blijven of deze uitleg van [geïntimeerde] de juiste is, omdat – ook als het Allianz wel vrijstaat door middelen van getuigenverklaringen bewijs te leveren – het hof met de rechtbank van oordeel is dat Allianz niet in dit bewijs is geslaagd. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank onder r.o. 4.22 en verder van het bestreden vonnis en maakt deze tot de zijne.

6.14

Het hof overweegt verder als volgt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is uit het uitgevoerde medisch onderzoek op het lichaam van [de partner] niet naar voren gekomen dat [de partner] voor het ongeval (te veel) alcohol tot zich heeft genomen. De schouwarts van de GGD heeft immers de urine van [de partner] slechts onderzocht op de aanwezigheid van drugs en niet tevens op de aanwezigheid van alcohol, terwijl zodanig onderzoek wel mogelijk is. Weliswaar heeft Allianz geen invloed kunnen uitoefenen op de beslissing wel of geen onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van alcohol (in het bloed en/of de urine), maar dat maakt de verdeling van de bewijslast en het bewijsrisico niet anders.

6.15

De rechtbank heeft terecht overwogen dat enige aanwijzing voor de stelling van Allianz dat [de partner] ten tijde van het ongeval niet mocht rijden, omdat hij meer alcohol heeft genomen dan volgens de wet mag, kan worden gevonden in het mutatierapport. In het mutatierapport is door [naam 1], een van de twee politiefunctionarissen die op 23 mei 2015 waren belast met het zogenoemde “slechtnieuwsgesprek”, opgetekend dat [geïntimeerde] erg emotioneel was, maar niet verbaasd dat het ongeval had plaatsgevonden. Zij zou samen met [de partner] en de buren naar de kermis zijn geweest op 22 mei 2015 en [de partner] zou over de hele avond/nacht minstens 30 glazen/flessen bier gedronken hebben. Volgens de buren en [geïntimeerde] zou [de partner] behoorlijk dronken en absoluut niet in staat zijn geweest om een voertuig te besturen. Allianz wijst erop dat in het mutatierapport onder “bijzonderheden” ook is opgenomen “volgens verklaring vriendin was het slachtoffer onder invloed van drank”, maar dit vormt geen extra aanwijzing, omdat uit niets blijkt dat aan deze “bijzonderheid” andere omstandigheden ten grondslag liggen dan het verslag van het slechtnieuwsgesprek.

6.16

Ter gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor hebben diverse getuigen verklaard over hoe het slechtnieuws-gesprek is verlopen, en wat zich de avond voor het ongeval heeft afgespeeld.

6.17

Over hoe de 30 glazen/flessen ter sprake zijn gekomen tijdens het slechtnieuwsgesprek zijn de verklaringen niet erg duidelijk en evenmin eensluidend. Verbalisant [naam 6] kon zich slechts herinneren dat tijdens het slechtnieuwsgesprek het alcoholgebruik van [de partner] aan de orde is geweest, maar hij kon zich niet herinneren op welke wijze daarover is gesproken. Hij kon zich niet voorstellen dat naar aantallen glazen bier is gevraagd, omdat het er tijdens een slechtnieuwsgesprek niet toe doet of het slachtoffer bier heeft gedronken. Het is niet de bedoeling onderzoek te doen of vragen te stellen tijdens een dergelijk gesprek.

6.18

Verbalisant [naam 1] kon zich de situatie daarentegen goed herinneren, omdat de zaak veel indruk op hem heeft gemaakt. Hij stond destijds aan het begin van zijn politiecarrière. [naam 1] verklaarde dat [geïntimeerde] emotioneel reageerde op het slechte nieuws. Door een van de aanwezigen zou zijn verteld dat ze de avond ervoor naar een feest waren geweest en dat [de partner] veel alcohol had genuttigd. Dit naar aanleiding van de vraag wat [de partner] die nacht in de auto deed. Er was (bij de aanwezigen) verbazing dat hij in de auto was gevonden, omdat hij gedronken had en niet meer in staat was om een auto te besturen. [naam 1] verklaarde verder dat gesproken is over de hoeveelheid alcohol die zou zijn gedronken en meent zich te herinneren dat dat om 15-16 bier zou zijn gegaan over de hele avond en nacht. Hoe dat aantal tot stand is gekomen, wist hij niet meer. Het zou kunnen dat verbalisanten hebben gevraagd naar wat werd bedoeld met flink alcoholgebruik, omdat dat van persoon tot persoon kan verschillen. [naam 1] meent zich te herinneren dat [geïntimeerde] het aantal glazen noemde en dat dit werd bevestigd door de aanwezige buren. [naam 1] herinnerde zich ook dat gesproken is over drugsgebruik van [de partner]. [naam 1] kon zich niet meer herinneren dat [geïntimeerde] niet verbaasd was dat het ongeluk had plaatsgevonden.

6.19

[geïntimeerde], de buurvrouw en de moeder van [geïntimeerde] konden zich van het slechtnieuwsgesprek weinig meer herinneren.

6.20

Naar het oordeel van het hof kan op basis van de getuigenverklaringen van de verbalisanten niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld waarop de aantekening in het mutatierapport dat [de partner] dronken was en beslist niet meer in staat een auto te besturen, gebaseerd was. Dit klemt te meer, omdat verbalisanten bij het slechtnieuwsgesprek niet waren gericht op onderzoek naar het alcoholgebruik van [de partner], terwijl aannemelijk is dat de overige deelnemers aan het gesprek geëmotioneerd, dan wel in shock op zoek waren naar het “waarom” (waarom is [de partner] nog in de auto gestapt?, hoe heeft dit kunnen gebeuren?), hetgeen afdoet aan de waarde van hun (eventuele) verklaringen.

6.21

Daarbij komt dat noch [geïntimeerde], noch de buurvrouw, noch de schoonzus, noch de broer van [geïntimeerde] als getuige heeft verklaard dat hij/zij heeft gezien dat [de partner] op de avond voor het ongeval grote hoeveelheden alcohol tot zich heeft genomen. Integendeel: uit de verklaringen blijkt weliswaar dat de getuigen gezien hebben dat [de partner] op de kermis een of twee biertjes heeft gedronken, maar ook dat het onwaarschijnlijk is dat [de partner] een grote hoeveelheid alcohol (15-30 glazen/flessen) heeft gedronken. De getuigen verklaarden dat alcoholische drank niet was toegestaan buiten de feesttent, terwijl zij eveneens eensgezind waren in hun verklaring dat [de partner] niet de hele avond in de feesttent had doorgebracht, maar naar buiten was gegaan naar de botsauto’s en dat hij ook wat had gegeten. Dat hij in de tijd dat hij wel in de feesttent was 15-30 biertjes heeft gedronken (volgens de buurvrouw is [de partner] die avond drie kwartier tot een uur in de feesttent geweest), lijkt met die verklaringen niet goed te rijmen. Bovendien hebben zowel de buurvrouw als [geïntimeerde] verklaard dat zij niet de indruk hadden dat [de partner] aangeschoten of dronken was en zij verklaarden verder dat [de partner] terug naar huis heeft gereden. Uit geen van de getuigenverklaringen komt verder naar voren dat [de partner] na thuiskomst nog veel heeft gedronken.

6.22

Hoewel op basis van deze verklaringen kan worden vastgesteld dat [de partner] op de avond voorafgaande aan het ongeval alcohol genuttigd had en niet is uit te sluiten dat dat meer was dan volgens artikel 8 lid 2 WVW voor een bestuurder toegestaan, maakt dat niet dat Allianz zich terecht beroept op de uitsluitingsclausule van artikel 24 polisvoorwaarden. Het is immers niet aan [geïntimeerde] om te bewijzen dat [de partner] niet teveel alcohol had genuttigd, maar het is aan Allianz om te bewijzen dat [de partner] als bestuurder meer alcohol had genuttigd dat volgens artikel 8, lid 2 WVW toegestaan. In dat bewijs is Allianz – gelet op de uiteenlopende verklaringen – niet geslaagd. Voor een “voorshandsoordeel” zoals door Allianz bepleit, ziet het hof onvoldoende aanleiding.

6.23

Het hof gaat voorbij aan het door Allianz gedane bewijsaanbod, omdat dit niet voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen, gegeven het feit dat al een voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat ook de tweede grief faalt.

Conclusie en proceskosten

6.23

De conclusie is dat het hoger beroep van Allianz niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal Allianz als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

6.24

Die proceskosten worden begroot op:

griffierecht € 343,--

salaris advocaat € 1.183,-- (1 punten × tarief II)

nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 1.704,--

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Gerechtshof Den Haag 11 maart 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:318