Hof Amsterdam 190311 ongeval met bromfiets, toepasssing omkeringsregel bij alcohol in het verkeer
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 190311 ongeval met bromfiets, toepasssing omkeringsregel bij alcohol in het verkeer 
3.2 Het gaat in deze zaak kortweg om het volgende: 
 [appellante] is eigenares van een bromfiets die zij tegen wettelijke     aansprakelijkheid in de zin van de Wet Aansprakelijkheids-verzekering     Motorrijtuigen heeft verzekerd bij Unigarant. In artikel 13 lid 7 van   de   op de verzekeringsovereenkomst toepasselijke polisvoorwaarden is     bepaald dat dekking van schade onder de verzekering is uitgesloten     wanneer de bestuurder op het moment van ontstaan van de schade verkeerde     onder invloed van alcoholhoudende drank, op grond waarvan het   besturen   van het verzekerde object door de overheid is verboden. In de   aanhef van   artikel 19 van de polisvoorwaarden is bepaald dat   Unigarant zonder   toestemming van verzekerde beslist of en in hoeverre   derden schadeloos   zullen worden gesteld; in lid 4 sub a, dat  Unigarant  verleende   schadevergoeding op de verzekeringnemer zal  verhalen indien  een   uitsluiting van toepassing is. De zoon van  [appellante] – [S]- is  op 9   oktober 2005 betrokken geweest bij een  frontale aanrijding met  een door   [R.] bestuurde auto. Deze aanrijding  vond plaats op de  parallelweg   van de Franklinstraat in Leeuwarden.   [S] vervoerde een  passagier ([X]),   die als gevolg van de aanrijding  gewond is geraakt.  De bromfiets raakte   daarbij aan de voorzijde op  meerdere plaatsen  beschadigd. De auto   waarin [R.] reed is aan de  voorzijde gedeukt  geraakt, de motorkap en   het rechterspatbord zijn  daarbij beschadigd.  Unigarant heeft in totaal €   16.009,62 betaald als  vergoeding voor de  schade van [X] en de schade   aan de auto. [S]  verkeerde de ten tijde  van de aanrijding onder invloed   van alcohol.  De ter plaatse  gearriveerde politie heeft [S] een   blaasproef  afgenomen, hem  medegedeeld, dat het onderzoeksresultaat van   de  ademanalyse van zijn  adem 510 µg/l bedroeg en hem een rijverbod    opgelegd voor de duur van 5  uren. 
 3.3 Unigarant vordert in dit geding het door haar uitbetaalde bedrag     vermeerderd met rente en kosten terug van [appellante] als de     verzekeringnemer. De rechtbank heeft de vordering tot een bedrag van €     16.009,62, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding     toegewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. Daartegen     richt zich het hoger beroep. 
 3.4 De eerste grief strekt blijkens haar toelichting ten betoge dat     Unigarant ten onrechte de schade aan de gelaedeerden heeft vergoed omdat     niet [S] maar [R.] schuld had aan het ongeval, nu deze laatste,     aldus [appellante], ofwel in strijd met het bepaalde in art. 18 RVV geen     voorrang heeft verleend aan [S] terwijl deze hem op dezelfde weg     tegemoet kwam, ofwel in strijd met het bepaalde in art. 54 RVV bij de     door hem uitgevoerde bijzondere manoeuvre het overige verkeer geen     voorrang heeft verleend. 
 3.5 Het hof stelt voorop dat [S] ten tijde van het ongeval onder     invloed van alcohol was. Het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van     zijn adem bedroeg 510 µg/l en hem is dan ook een rijverbod opgelegd.     Gegeven dit aanzienlijk te hoge alcoholgehalte in zijn adem heeft [S]   de   norm van art. 8 lid 2 aanhef en onder a WVW 1994 overtreden. Deze   norm   strekt specifiek tot het voorkomen van verkeersongevallen. Door   ‘rijden   onder invloed’ zoals [S] ten tijde van het ongeval deed,  wordt  het   gevaar dat bij een andere weggebruiker schade ontstaat in  het  algemeen   aanmerkelijk vergroot. Dit tezamen in aanmerking  genomen,  betekent het   enkele feit van de aanrijding tussen [S] en  Regeling  reeds dat het   specifieke gevaar waartegen genoemde norm  bescherming  beoogt te bieden   zich hier heeft verwezenlijkt, zodat de  rechtbank  terecht en op goede   gronden toepassing heeft gegeven aan de   omkeringsregel, dat wil zeggen   de regel dat indien door een als   onrechtmatige daad (of wanprestatie)   aan te merken gedraging een   risico ter zake van het ontstaan van schade   in het leven is geroepen   en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt,   daarmee het causaal   verband tussen die gedraging en de aldus ontstane   schade in beginsel   is gegeven en het aan degene die op grond van die   gedraging wordt   aangesproken, is om te stellen en aannemelijk te maken   dat die schade   ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan (HR 29   november 2002, NJ   2004, 305). Daaruit volgt dat Unigarant aansprakelijk   is, tenzij   [appellante] aannemelijk maakt dat het ongeval ook zonder dit     gevaarzettende gedrag van [S] zou zijn ontstaan. 
 3.6 Aan deze minimumvoorwaarden voldoet het betoog van [appellante]     niet. Haar stellingen laten daarvoor teveel onzekerheid over de     feitelijke toedracht van het ongeval. Slechts zoveel staat in dit geding     voldoende vast, dat de door [S] bestuurde bromfiets en de auto beide     ten gevolge van de aanrijding aan de voorzijde zijn beschadigd,   waarbij   van de auto ook het rechterspatbord ten gevolge van het   ongeval is   gedeukt. De hoofdweg en de parallelweg van de   Franklinstraat zijn van   elkaar gescheiden door een berm met daarop een   bomenrij, zodat die niet   als “dezelfde weg” in de zin van artikel 18   RVV kunnen worden   aangemerkt, waarmee dit artikel zich niet leent  voor  toepassing op dit   ongeval en de vraag wie daaraan schuld heeft.  Van  een bijzondere   verrichting in de zin van art. 54 RVV blijkt  evenmin,  zodat dit artikel   zich evenmin leent voor toepassing op dit  ongeval. 
 3.7 Er blijft echter nog meer onduidelijk in de stellingen van     [appellante], waaronder de exacte plaats van het ongeval. Indien de     aanrijding plaats vond ten tijde van het verlaten door Regeling van de     hoofdrijbaan en het betreden van de parallelweg, dan rijst de vraag     waarom op die plaats en dat moment [S] niet verplicht zou zijn om (de  in    deze hypothese van rechts komende) Regeling voorrang te verlenen.  Zou    echter de aanrijding hebben plaatsgevonden op een iets later   tijdstip,   waarbij Regeling het splitsingsvak reeds had verlaten, dan   lijkt   aannemelijk dat [S] op de parallelweg te ver naar links heeft   gereden,   hetgeen overigens in overeenstemming zou zijn met de plaats   van de   schade aan het rechterspatbord de auto, en bovendien met de   verklaring   van [S] ten overstaan van de politie, dat hij aan de   verkeerde zijde van   de weg reed. Bij deze onzekerheid over de   feitelijke toedracht van het   ongeval kan [appellante] niet geoordeeld   worden aannemelijk te hebben   gemaakt dat het ongeval ook zonder het   gevaarzettende gedrag van [S] als   bestuurder onder invloed van alcohol   zou zijn ontstaan. De eerste grief   faalt mitsdien. 
 3.8 Door middel van haar tweede grief stelt [appellante] de grootte     van de vordering aan de orde, stellende daartoe dat Unigarant ten     onrechte aan [X] 75% van diens schadeclaim heeft uitgekeerd. Naar haar     mening moest [X] zich bewust zijn van het feit dat [S] onder invloed   van   alcohol verkeerde en droeg hij geen helm. Onder die omstandigheden     diende naar de mening van [appellante] de schade van [X] voor diens     eigen rekening te blijven, althans in hoofdzaak, dan wel in een  grotere    mate dan 25%. 
 3.9 Op grond van het bepaalde in artikel 19 van de polisvoorwaarden     behoefde Unigarant niet de toestemming van [appellante] ter zake van de     vaststellingsovereenkomst die zij met [X] heeft gesloten en is   Unigarant   gerechtigd de door haar verleende schadevergoeding op   [appellante] te   verhalen, nu de uitsluitingsgrond van artikel 13 lid 7   betreffende de   bestuurder onder invloed van alcoholhoudende drank  van  toepassing is.   Gelet op de tekst van de polis ligt derhalve de   vordering van Unigarant   voor toewijzing gereed, tenzij een beroep op   deze bepalingen van de   polis naar maatstaven van redelijkheid en   billijkheid onaanvaardbaar zou   zijn. De door [appellante] naar voren   gebrachte omstandigheden (het   feit dat [X] zich bewust was van het   alcoholgebruik van [S] en het feit   dat hij geen helm droeg) zijn   echter niet van dien aard dat die situatie   zich voordoet. De tweede   grief kan [appellante] niet baten. 
 3.10 De derde grief mist naast de voorgaande zelfstandige betekenis     en kan reeds om die reden niet tot de verlangde vernietiging van het     bestreden vonnis voeren. LJN BQ1711
