Overslaan en naar de inhoud gaan

PPS Bulletin dec. 2021: De Hoge Raad over het recht op smartengeld bij ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ – Mariken Peters

PPS Bulletin dec. 2021: De Hoge Raad over het recht op smartengeld bij ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ – Mariken Peters
Aan de Hoge Raad is in de afgelopen jaren meerdere malen de vraag voorgelegd of voor het recht op smartengeld vereist is dat de benadeelde lichamelijk letsel dan wel geestelijk letsel, in de zin van een naar objectieve maatstaven vast te stellen psychiatrisch ziektebeeld, heeft opgelopen. De rechtspraak van de Hoge Raad, waarvan de jongste uitspraak op 15 oktober 2021 gewezen is in de Groninger Aardbevingszaak,1 geeft meer duidelijkheid over de reikwijdte van art. 6:106 BW en meer in het bijzonder de term ‘aantasting in de persoon op andere wijze’.
Volgens de Hoge Raad kan ook buiten de gevallen van lichamelijk letsel of medisch vaststelbaar psychisch letsel sprake zijn van een recht op smartengeld vanwege een ‘aantasting in de persoon’. Daarbij stelt de Hoge Raad het volgende voorop:
1) het enkele feit dat sprake is van aantasting van een fundamenteel recht is onvoldoende om een aantasting van de persoon aan te nemen;
2) als sprake is van een naar objectieve maatstaven vaststelbaar geestelijk letsel, dan is in ieder geval sprake van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’;
3) is er geen sprake van een zodanig geestelijk letsel of een lichamelijk letsel, dan kan onder omstandigheden toch sprake zijn van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’, maar dan moet de benadeelde die aantasting wel met concrete gegevens onderbouwen; door Mariken Peters | advocaat en mediator bij AV&L Advocatuur en Mediation 21 De Hoge Raad over het recht op smartengeld bij ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ | Kennisdeling De Hoge Raad over het recht op smartengeld bij ‘aantasting in de persoon op andere wijze’
4) daarbij kunnen onder meer relevant zijn de aard en ernst van de normovertreding, de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en het antwoord op de vraag in hoeverre die impact op het slachtoffer voor de hand ligt.
Enerzijds appelleert de visie van de Hoge Raad aan het rechtvaardigheidsgevoel. Anderzijds roepen de meest recente uitspraken ook nieuwe (rechts)vragen op, waaronder de vraag waar de ‘ondergrens’ voor het aannemen van ‘aantasting in de persoon’ ligt en hoe groot de impact moet zijn. In dit artikel zal hierop nader worden ingegaan. Meer in het bijzonder zal daarbij ook aandacht worden besteed aan de Groninger Aardbevingszaak en de relevantie daarvan voor de (letsel)schadepraktijk. PPS-Bulletin