RBNHO 090125 uitvaartondernemer vraag zoon op verzoek van diens zus uitvaart moeder te verlaten; zus hoeft geen immateriële schade te vergoeden
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 090125 uitvaartondernemer vraag zoon op verzoek van diens zus uitvaart moeder te verlaten; zus hoeft geen immateriële schade te vergoeden
4De beoordeling
4.1.
Deze zaak draait om de vraag of [gedaagde] aan [eiser] immateriële schadevergoeding moet betalen vanwege onrechtmatig handelen. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.2.
Uitgangspunt is dat het ontnemen van de mogelijkheid om afscheid te nemen van een overleden ouder onrechtmatig kan zijn en tot schadeplichtigheid kan leiden. Een benadeelde kan echter alleen aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen bedrag aan immateriële schadevergoeding als de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen of indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.1
4.3.
Ten aanzien van het oogmerk om letsel toe te brengen geldt dat het oogmerk moet zijn gericht op het toebrengen van specifiek de immateriële schade. De enkele omstandigheid dat iemand opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor ander nadeel dan vermogensschade is toegebracht, is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van het oogmerk om immateriële schade toe te brengen.2
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet vast komen te staan dat [gedaagde] het oogmerk had [eiser] nadeel toe te brengen. [gedaagde] heeft [eiser] via de uitvaartleider weliswaar verzocht de afscheidsdienst te verlaten, maar zij heeft hem daartoe niet verplicht. Dat het voor [eiser] erg vervelend is geweest dat hem is verzocht de dienst te verlaten, is begrijpelijk. Er is echter, mede gelet op de verklaringen van [gedaagde] op de zitting, niet gebleken dat dit verzoek van [gedaagde] is gedaan met het doel om [eiser] nadeel toe te brengen. De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] haar verzoek veeleer heeft gedaan vanuit haar vrees dat de onaangekondigde aanwezigheid van [eiser] een waardige afscheidsdienst in de weg zou staan, gezien de verstandhouding tussen partijen. Dat is niet onrechtmatig jegens [eiser] .
4.5.
De kantonrechter weegt ook mee dat de verstandhouding tussen partijen sinds een incident in december 2022 ernstig bekoeld was en dat [eiser] er nadien zelf voor heeft gekozen om tot aan het overlijden van zijn moeder op [datum] geen enkel contact meer te hebben met zijn moeder en zus. [eiser] had er daarom rekening mee moeten houden dat zijn onaangekondigde aanwezigheid bij de afscheidsdienst de nodige emoties bij [gedaagde] op zou roepen. Het had dan ook op zijn weg gelegen om voorafgaand aan de dienst aan [gedaagde] te laten weten dat hij daarbij aanwezig wilde zijn, zodat zij daarop voorbereid was. Verder had [eiser] er ook voor kunnen kiezen om contact op te nemen met [gedaagde] om vooraf afspraken te maken over het moment en de wijze waarop hij afscheid kon nemen van zijn moeder. Door dat na te laten, heeft [eiser] er zelf aan bijgedragen dat hem is verzocht de dienst te verlaten. Er is daarnaast niet gebleken dat [gedaagde] [eiser] geen (andere) mogelijkheid wilde geven om afscheid te nemen. Ook uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een oogmerk om immateriële schade toe te brengen en dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld.
4.6.
Verder is niet gebleken dat [eiser] (op andere wijze) in zijn persoon is aangetast. Om dit aan te kunnen nemen is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen, maar geldt als uitgangspunt dat er sprake moet zijn van geestelijk letsel. Dat zal in het algemeen alleen het geval zijn bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.3 De benadeelde moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is (of had kunnen worden) vastgesteld.4 Op het uitgangspunt dat geestelijk letsel moet zijn aangetoond, kan nog wel een uitzondering worden gemaakt, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.5 Daarvoor is echter meer nodig dan de enkele schending van (fundamentele) rechten of onrechtmatig handelen.
4.7.
[eiser] heeft geen concrete gegevens aangevoerd waaruit het bestaan van geestelijk letsel in de vorm van een erkend ziektebeeld naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld, en geen gegevens waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan.
4.8.
Wat betreft de vraag of zich in dit geval een uitzondering voordoet op het uitgangspunt dat geestelijk letsel moet zijn aangetoond in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [eiser] , oordeelt de kantonrechter dat die uitzondering zich niet voordoet. Hoewel het ontnemen van de mogelijkheid om afscheid te kunnen nemen van een overleden ouder onrechtmatig kan zijn, levert het verzoek van [gedaagde] aan [eiser] om de afscheidsdienst te verlaten in dit geval geen dusdanig ernstige normschending op dat de hiervoor genoemde uitzondering daardoor gerechtvaardigd wordt. Daarbij is mede van belang dat [gedaagde] [eiser] alleen heeft verzocht de dienst te verlaten, maar hem daartoe niet heeft verplicht, en dat [eiser] zelf ook geen stappen heeft ondernomen om op een ander moment of op andere wijze afscheid te nemen, zoals hiervoor al is overwogen.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er geen aanleiding bestaat om [eiser] een bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te kennen. Zijn vordering wordt daarom afgewezen.
4.10.
Gelet op de familierelatie van partijen zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. ECLI:NL:RBNHO:2025:118