Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 200710 afstand tot de arbeidsmarkt dient meegewogen te worden bij weging arbeidsmogelijkheden

Hof Den Haag 200710 afstand tot de arbeidsmarkt dient meegewogen te worden bij weging arbeidsmogelijkheden
2.9  De door de rechtbank ingeschakelde arbeidsdeskundige R. de Vree heeft in zijn concept-rapport en definitieve rapport van 27 augustus 2007 resp. 26 oktober 2007 het volgende geconcludeerd:
“5  SAMENVATTING EN CONCLUSIE
Het betreft een thans 38-jarige man die na een hem overkomen bedrijfsongeval is uitgevallen voor zijn beroepsmatige werkzaamheden. Hoewel hij in 1999 nog kortdurend werkzaam is geweest als magazijnmedewerker bij Albert Heijn zag hij zich genoodzaakt ook hiermee stoppen als gevolg van de door hem ervaren klachten en/of beperkingen.
Binnen de opdrachtformulering hebben wij in het kader van het verzoek van de Rechtbank Rotterdam een nader onderzoek ingesteld om het verlies van arbeidsvermogen van betrokkene nader vast te stellen. De belastbaarheidgegevens hanterende constateren wij forse overschrijding van de binnen de werkzaamheden van betrokkene voorkomende belastingaspecten. Vanwege het kenmerkend fysieke karakter concluderen wij vervolgens dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt dient te worden geacht voor zijn oorspronkelijke beroepsmatige werkzaamheden.
Ter vaststelling van het verlies van arbeidsvermogen dienen echter ook andere mogelijkheden te worden onderzocht. Hierbij dient naast de aangegeven beperkingen rekening te worden gehouden met de opleiding en arbeidservaring van betrokkene. Afgaande op zijn beperkte opleiding is betrokkene op basis daarvan merendeels aangewezen op ongeschoolde arbeid, waarvan kan worden aangegeven dat het daar juist gaat om matig tot zware lichamelijk belastende werkzaamheden.
Juist van deze werkzaamheden moet worden gezegd dat deze niet meer tot de mogelijkheden horen van betrokkene. Betrokkene is aangewezen op eenvoudige en lichte productiegerichte werkzaamheden die zo mogelijk zittend kunnen worden verricht. Tevens dient er voldoende mogelijkheid tot vertreding te zijn. Verder achten wij betrokkene op basis van de aangegeven belastbaarheid in staat om de functie van heftruckchauffeur te vervullen. Kanttekening hierbij is echter dat betrokkene al gedurende langere tijd (circa 8 jaar) niet meer deelneemt aan het arbeidsproces en een hiervoor inmiddels een grote achterstand heeft opgebouwd. Redelijkheid en billijkheid gebieden ons dan ook hiermee terdege rekening te houden.
Hoewel wij betrokkene in staat achten om bepaalde werkzaamheden te verrichten menen wij dat de kansen van betrokkene zonder ondersteuning op re-integratiedeskundig gebied niet dan wel minder succesvol kunnen zijn. In dit kader achten wij betrokkene dan ook nadrukkelijk aangewezen op een goede en adequate ondersteuning om hem aantrekkelijk te maken voor de arbeidsmarkt. Slechts bij een adequate begeleiding/ondersteuning, bijvoorbeeld sollicitatietraining en/of motivatieinterventie, achten wij mogelijkheden aanwezig voor betrokkene ten behoeve van een arbeidzaam leven, zonder ondersteuning schatten wij zijn kansen somber in.
Hoewel in theoretisch opzicht er in wezen geen sprake is van verlies van arbeidsvermogen, immers betrokkene is op grond van de geduide belastbaarheid in staat andere passende werkzaamheden te verrichten waarmee een vergelijkbaar haalbaar inkomen mogelijk wordt geacht, is de praktijk hiermee niet in overeenstemming. De ruime afstand tot de arbeidsmarkt dient hiervoor mede als oorzaak te worden aangewezen. Een ander niet onbelangrijk gegeven is de mening van betrokkene hieromtrent en de afwijkende belastbaarheidsbeoordeling die de UWV er op na houdt. Op grond van de belastbaarheidsbeoordeling van de UWV wordt vooralsnog een percentage arbeidsongeschiktheid aangehouden van 80-100%.(…)”
en
“(…) Aangaande de mogelijkheden als heftruckchauffeur dienen wij uit te gaan van de belastbaarheid van betrokkene. Er is naar onze mening geen sprake van overschrijding van de belastbaarheid vanwege het beperkt fysieke karakter van de werkzaamheden in algemene zin.
Wat betreft de afstand tot de arbeidsmarkt merken wij het volgende op. Hoewel betrokkene op grond van de beschikbare belastbaarheid in staat mag worden geacht loonvormende arbeid te verrichten, gaat het daarbij om een theoretische inschatting. Sociaal-economische aspecten, waaronder plaatsingsproblemen en beschikbare vacatures, worden buiten beschouwing gelaten. Het gaat puur om de vergelijking tussen de belasting in de mogelijk te duiden functies en de belastbaarheid van betrokkene. Wij constateren hierin geen overschrijding. De achterstand tot de arbeidsmarkt komt mede voort uit het gegeven dat betrokkene inmiddels langdurig uit het arbeidsproces is en zijn kansen tot daadwerkelijke plaatsing zonder interventie marginaal moeten worden geacht.(…).”
2.10  De verzekeringsgeneeskundige C. Nieuwenhuizen heeft op 24 februari 2006 en 31 augustus 2007 in het kader van een arbeidsgeschiktheidsbeoordeling (ASB) voor de WAO als diagnose vermeld: 4L509 en 4P620.
In laatstgenoemd rapport wordt de volgende beschouwing gegeven:
“[[appellant]] werd gezien in het kader van een heronderzoek, nadat hij een revalidatieprogramma heeft doorlopen. Hij is enkele jaren bekend met nek, schouder en rugklachten alsmede psychische klachten als gevolg van een bedrijfsongeval. Zijn toestand is bij het revalidatieprogramma licht verbeterd: door training is het spierstelsel wat sterker geworden en belanghebbende heeft ook geleerd op de juiste wijze te tillen, staan e.d. Zowel op het fysieke als psychische vlak ervaart belanghebbende ook in het dagelijks leven nog wel beperkingen, hetgeen ook aansluit bij de bevindingen bij onderzoek.
Derhalve zijn er ook nu m.b.t. de belastbaarheid beperkingen aan te geven ten aanzien van de rug, nek en schouder belastende items (langdurig zitten, staan, lopen; klimmen, bukken, tillen, dragen, boven schouderhoogte werken, blootstelling aan zware trillingen). De nek niet te langdurig in eenzelfde houding. De fysieke beperkingen zijn iets afgenomen in vergelijking met vorig jaar; van belang is een juiste afwisseling tussen bewegen (lopen) en rust (zitten of liggen) te hebben. Op het psychische vlak zijn er nog enige beperkingen tav tijdsdruk, werktempo, conflicten, en werken in afgesloten ruimten. Mede ivm medicijngebruik kan de alertheid zijn verminderd.
De bevindingen bij onderzoek, de aard van de aandoeningen en hetgeen belanghebbende aan belemmeringen ervaart in het dagelijks leven vormen een consistent geheel.
Indien het belanghebbende lukt om, met enige begeleiding, duurzaam aan passend werk te geraken zal dat voor hem meer positieve ervaringen en een toename van zelfvertrouwen, meer gevoel van eigenwaarde en meer ritme betekenen alsmede het kunnen verwerven van een eigen inkomen .”
Bij de daarop aansluitende beschikking van 26 november 2007 is [appellant] onveranderd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100% in de zin van de WAO.
2.11  De psycholoog mw. drs. H.L. Kwant en de psychiater drs. R.P. Ruimschotel, Delta Psychiatrisch Centrum (DPC) hebben bij brief van 21 november 2006 omtrent [appellant] het volgende gerapporteerd:
“(…) U verzocht om informatie betreffende de beperkingen voortvloeiend uit het ongeval d.d. 23-09-1998.
De volgende diagnose is gesteld:
AS 1:   309.81 PTSS
  296.32 depressieve stoornis i.e.z. met vitale kenmerken
AS II    V71.09 geen diagnose
AS III : pijn deels door standsafwijking wervelkolom en ribben na inzakkingfractuur Th8
Patiënt lijdt ten gevolge van het ongeluk aan een posttraumatische stressstoornis. Daarnaast is hij depressief door de gevolgen van de val (lichamelijke klachten, verlies van werk, verlies van financiële middelen, verlies van de mogelijkheid om zijn familie financieel te steunen). Patiënt is somber, heeft een geringe eigenwaarde en heeft last van geheugen -en concentratieproblemen. Daarnaast benoemt hij slaapproblemen, nachtmerries, herbelevingen en pijn. Medisch gezien is de prognose nog onduidelijk. Patiënt zet zich momenteel in om zijn belastbaarheid te vergroten. (…)”
2.12  Bij brief van 18 juli 2008 rapporteren drs. Kwant en psychiater drs. Ruimschotel (DPC) vervolgens:
“Na onderzoek bij aanmelding op de polikliniek is vastgesteld dat dhr. [appellant] lijdt aan een depressieve stoornis met vitale kenmerken en een posttraumatische stressstoornis, gerelateerd aan het ongeluk, gediagnosticeerd volgens de DSM IV. Patient was voor het ongeluk gewend om lang en hard te werken. Hij zette zich zeer in om een goed leven op te bouwen en om zijn familie financieel te kunnen ondersteunen.
Momenteel zien wij een geknakte, depressieve en angstige man, die niet alleen langer in staat is om zijn familie in Marokko financieel te ondersteunen, maar die ook zijn positie als kostwinner verloren is. Patiënt is niet in staat is om gedurende de dag voor zijn kinderen te zorgen, is niet in staat is om met zijn oudste zoon te spelen zoals hij zou willen en is niet in staat is om zwaar huishoudelijk werk te verrrichten. Patiënt is door de gevolgen van het ongeluk aangetast in zijn autonomie, kracht, eigenwaarde en onafhankelijkheid. Dit heeft een zeer grote, voor patiënt nauwelijks te dragen, lijdensdruk tot gevolg gehad. De oorsprong van deze beperkingen is te vinden in het bedrijfsongeval.
Het feit dat de juridische procedures jarenlang geduurd hebben, dat hij nog steeds vecht voor erkenning en recht en het feit dat dhr [appellant] hierdoor grote schulden aan advocatenkosten opgebouwd heeft, heeft de psychische lijdensdruk vervolgens doen toenemen. De behandeling van de posttraumatische stressstoornis is momenteel niet mogelijk, aangezien behandeling van PTSS slechts geïndiceerd is op het moment dat de draaglast van psychosociale stressoren hanteerbaar is.
[appellant] is sinds 12-12-2003 in behandeling op de polikliniek gecombineerde problematiek. [appellant] heeft zich in deze periode volledig ingezet voor zijn behandeling en voor zijn herstel. Wij herkennen hem dan ook niet in het gescherste beeld van een man die zich onvoldoende inzet voor zijn herstel en reintegratie. Patiënt is gemotiveerd om zijn leven op te bouwen.
De door het ongeval ontstane psychologische lijdensdruk, lichamelijke klachten, de juridische procedures, oplopende proceskosten en psychosociale stress zijn dermate belastend, dat [appellant] al zijn energie nodig heeft om zich staande te houden. Hij is dan ook gebaat bij een snelle afhandeling van de juridische procedures.(…)”


(...)

9.4.1  Grief 3 luidt:
“Ten onrechte heeft de kantonrechter in het eindvonnis van 5 juni 2008 de vorderingen van [appellant] afgewezen.””
Volgens de toelichting op deze grief is de kantonrechter ten onrechte tot de conclusie gekomen dat “van materiële en/of immateriële schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen” geen sprake kan zijn. De benoemde arbeidsdeskundige De Vree is weliswaar tot de conclusie gekomen dat [appellant] in staat is andere passende werkzaamheden te verrichten, maar hij geeft ook aan dat de praktijk daarmee niet in overeenstemming is, dat er een ruime afstand tot de arbeidsmarkt is en er een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100 wordt aangehouden. In het belastbaarheidspatroon van de medisch adviseur Haarsma is volgens [appellant] ten onrechte geen rekening gehouden met de psychische c.q. psychiatrische gevolgen van het ongeval voor hem.
De toelichting grieft er voorts over dat de kantonrechter ten onrechte
- tot de conclusie is gekomen dat [appellant] in staat moet worden geacht met ander werk een vergelijkbaar inkomen als voorheen te verwerven;
- heeft overwogen dat daaraan niet afdoet dat "zulks in de praktijk niet mee zal vallen" en dat [appellant] de ruime afstand tot de arbeidsmarkt deels aan zichzelf te wijten zou hebben.
De veelheid aan medische informatie, zoals door [appellant] in het geding gebracht, laat immers geen andere conclusie toe, dan dat die ruime afstand tot de arbeidsmarkt uitsluitend en alleen aan het onderhavige arbeidsongeval en Meuva moet worden toegerekend, aldus nog steeds [appellant].
9.4.2  Het hof heeft in rov. 2.9 uitvoerig geciteerd uit het concept- en definitieve rapport van de arbeidsdeskundige De Vree, zulks met het oog op het volgende. Volgens deze rapporten zou [appellant] weliswaar theoretisch in staat moeten worden geacht met andere loonvormende arbeid een vergelijkbaar inkomen als voorheen te verwerven, maar de rapporten schetsen evenzeer dat [appellant] langdurig uit het arbeidsproces is, (daardoor) een grote achterstand heeft opgebouwd tot de arbeidsmarkt en zijn kansen op de arbeidsmarkt zonder begeleiding op re-integratiedeskundig gebied marginaal zijn. Bovendien zijn plaatsingsproblemen en beschikbare vacatures buiten beschouwing gebleven. Het voorgaande impliceert dat de grief gegrond is: [appellant] is als gevolg van het bedrijfsongeval uitgevallen uit het arbeidsproces en thans voor de WAO/WIA tenminste 10 jaar arbeidsongeschikt. Daarmee is als ongevalsgevolg
a. zijn afstand tot de arbeidsmarkt gegeven alsmede de economische kwetsbaarheid van [appellant] en
b. staat vast dat [appellant] materiële (inkomens)schade heeft geleden.
9.4.3  Naar het oordeel van het hof kan aan Meuva worden toegegeven dat de vaststelling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO/WIA naar de mate van 80-100%, niet beslissend is in het kader van de bepaling van een eventueel verlies van arbeidsvermogen in civilibus. Zulks neemt niet weg dat [appellant] in hoger beroep voldoende onderbouwd heeft dat hij als gevolg van het ongeval in ieder geval tot het moment waarop de in rov. 2.12 genoemde rapportages zijn opgemaakt, nog steeds arbeidsongeschikt was. Meuva heeft de stellingen van [appellant] terzake onvoldoende gemotiveerd weersproken.
LJN4190