Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 131010 oordeel over restverdiencapaciteit, 80-100 WAO betrokkene is niet meer in staat arbeid te verrichten in familiebedrijf

Rb Utrecht 131010 oordeel over restverdiencapaciteit, 80-100 WAO betrokkene is niet meer in staat arbeid te verrichten in familiebedrijf

Situatie met ongeval / restverdiencapaciteit

2.13.  [eiser] betoogt dat hij geen inkomen uit arbeid kan verwerven en dat ervan moet worden uitgegaan dat zijn inkomen na het ongeval niet hoger zal zijn dan zijn WAO/WIA-uitkering en de eindejaarsuitkering van het aanvullingsfonds Bouwnijverheid. ASR stelt, onder verwijzing naar het rapport van Artoos, dat [eiser] een restverdiencapaciteit heeft en dat hij op grond van de schadebeperkingsplicht die voortvloeit uit artikel 6:101 BW verplicht is om zijn schade te beperken. Volgens Artoos kan [eiser] 20 uur per week in het familiebedrijf werken als werkvoorbereider/calculator. Indien [eiser] bepaalde werkzaamheden niet wil verrichten, terwijl dit wel in redelijkheid gevergd kan worden, dient de schade als gevolg daarvan voor rekening van [eiser] te komen, aldus ASR.

2.14.  Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij geen inkomen uit arbeid meer kan verwerven verwijst [eiser] in de eerste plaats naar de bevindingen van neuroloog Oosterhoff, die in 1999 als onafhankelijk deskundige een rapport over hem heeft opgesteld. De rechtbank constateert dat verzekeringsgeneeskundige Wijffels de door hem opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) voornamelijk heeft gebaseerd op voornoemd rapport van Oosterhoff. Dit blijkt uit zijn brief van 20 december 2004, die onderdeel uitmaakt van Bijlage 2 bij het rapport van Artoos. Op grond van dit rapport heeft Wijffels geconcludeerd dat [eiser] 20 uur per week kan werken. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het rapport van Oosterhoff dan ook niet worden geconcludeerd dat [eiser] niet meer in staat is tot het verrichten van loonvormende arbeid.

2.15.  [eiser] verwijst voorts naar een brief van medisch adviseur Blanken van 22 juni 2007 (productie 40), waarin Blanken stelt dat naar zijn mening de aanvallen van spasticiteit van [eiser] en de daarmee samenhangende pijnklachten hem verhinderen om op reguliere basis arbeid te verrichten. De rechtbank stelt vast dat Blanken eerder, bij brief van 10 mei 2005, schreef dat [eiser] naar zijn idee niet meer dan 20 uur per week zou kunnen werken (onderdeel van Bijlage 3 bij het rapport van Artoos). Voorts merkt ASR terecht op dat [eiser] door Artoos uitgebreid in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt ten aanzien van zijn beperkingen te uiten en dat partijen het vervolgens eens zijn geworden over het beperkingenprofiel dat aan Artoos ter beschikking is gesteld en waarop zij zich mocht baseren. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank de brief van Blanken van 22 juni 2007 bij haar beoordeling buiten beschouwing laten.

2.16.  Met betrekking tot het huidige arbeidsvermogen van [eiser] heeft Artoos bij de beantwoording van vraag 2 onder meer het volgende overwogen:

“De meeste kansen tot uitoefening van een functie die bij hem past, zijn gelegen in het huidige familiebedrijf. Ik ga er daarbij vanuit dat betrokkene maximaal 20 à 25 uur per week kan werken, met een maximale gemiddelde productie van 20 uren per week. Het inkomen dat hij daarbij kan verwerven is dat van de calculator/werkvoorbereider. Ik schat een maximumsalaris in op functieniveau 5, conform de CAO van het Bouwbedrijf UTA-personeel. Theoretisch gezien is betrokkene ook nog in staat tot het uitoefenen van een dergelijke functie op de arbeidsmarkt maar wegens de vele beperkingen, de geringe inzet in uren en het verhoogde ziekteverzuim is het weinig waarschijnlijk dat hij ook een dergelijke functie kan verkrijgen. Op de arbeidsmarkt is hij vrijwel kansloos.”

Ter nadere toelichting heeft Artoos op bladzijde 26 van haar rapport het volgende overwogen:

“Maar de realiteit leert dat hij weinig kansen maakt om daar andere bedrijven van te overtuigen, indien hij moet optornen tegen valide mede kandidaten. Dat ligt mijns inziens duidelijk anders in een familiebedrijf, ook al is dat een bedrijf op de vrije arbeidsmarkt en geen liefdadigheidsinstelling. Van een familiebedrijf verwacht ik dat betrokkene niet moet concurreren bij een vacature, maar dat uit wordt gegaan van datgene wat hij nog kan en wil bijdragen aan het bedrijf. Aangezien hij een goede voorbereiding heeft, grote kennis van en liefde voor het bedrijf, is er geen reden aan te geven waarom hij niet zou kunnen functioneren op zijn eigen intellectuele niveau.”

2.17.  [eiser] betoogt dat een parttime functie van werkvoorbereider/calculator bij het familiebedrijf voor hem geen reële optie is. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een brief van het familiebedrijf van 4 mei 2010 overgelegd, waarin het volgende is vermeld:
“Afgezien van het feit dat er geen vacature is merken wij verder op dat het profiel en de eisen die bij de functie van werkvoorbereider/calculator passen, zouden moeten aansluiten bij jouw kennis en ervaring en- minstens zo belangrijk - bij je fysieke en praktische mogelijkheden. Dat is naar onze mening niet het geval zoals wij zullen toelichten. De werkzaamheden van een werkvoorbereider/calculator worden voor een deel uitgevoerd op de bouwplaats. Daarbij valt te denken aan de opname van het werk, het controleren van de uitvoering daarvan, het signaleren van meerwerk en het bijwonen van bouwvergaderingen met de directie. De toegankelijkheid daarvan laat in het algemeen reeds te wensen over, laat staan de toegankelijkheid voor een rolstoel. Bouw-en directieketen zijn voor jou een onneembare vesting. De functie van werkvoorbereider/calculator houdt voorts in dat je vanaf de aanvraag tot aan de opdrachtverlening constant te maken hebt met allerlei taken en verantwoordelijkheden die geen uitstel dulden. Het offreren van werkzaamheden en de begeleiding daarvan vergt intensieve inspanningen binnen vaste tijdbestekken (tijdig spiegelen offertes, tijdige tekeningcontrole voor akkoord). Kortom: juist in de functie van werkvoorbereider/calculator krijg je vrijwel constant te maken met stress, tempodruk en deadlines. Door de veelvuldige deadlines achten wij uitoefening van deze functie in deeltijd niet mogelijk en niet wenselijk. Praktisch probleem is ook nog dat jij vanuit jouw zitpositie werkzaamheden als het meten vanaf tekeningen en het controleren van tekeningen, die veelal in groot formaat (A0 en A1) worden aangeleverd, niet of slechts met veel vertraging zult kunnen verrichten. Op grond van voorgaande concluderen wij dat er geen reële mogelijkheden bestaan om jou binnen Invepro de functie van werkvoorbereider/calculator te laten uitoefenen in deeltijd.”

2.18.  Samengevat blijkt uit deze brief dat de voornaamste bezwaren van het familiebedrijf zijn dat [eiser] over onvoldoende kennis en ervaring beschikt voor de functie van werkvoorbereider/calculator, dat er praktische bezwaren bestaan omdat voor de uitoefening van die functie bouwplaatsen moeten worden bezocht die niet of moeilijk toegankelijk zijn voor rolstoelen en dat het bedrijf het niet mogelijk en wenselijk acht dat deze functie in deeltijd wordt uitgevoerd in verband met de vele deadlines. [eiser] heeft ook nog verwezen naar een kopie van een vacature van het familiebedrijf voor de functie van werkvoorbereider/calculator in 2006 en de daarbijhorende functieomschrijving (onderdelen van Bijlage 14 bij het rapport van Artoos).

2.19.  Nadat Artoos in 2006 haar rapport in concept aan partijen had gezonden, heeft de advocaat van [eiser] in een brief aan Artoos betoogd dat [eiser] niet geschikt is voor het uitoefenen van de functie van werkvoorbereider/calculator in het familiebedrijf. De al eerder genoemde functieomschrijving is toen aan Artoos verstrekt. In haar definitieve rapport is Artoos op de brief van de advocaat van [eiser] ingegaan, maar uit haar toelichting blijkt niet dat Artoos contact met het familiebedrijf heeft opgenomen om de bezwaren van [eiser] te toetsen, zodat de rechtbank het er voor houdt dat dit niet is gebeurd. Uit voornoemde functieomschrijving blijkt echter dat het familiebedrijf toen aan sollicitanten de eis stelde dat zij minimaal drie jaar ervaring in een soortgelijke functie hadden. Over die ervaring beschikt [eiser] niet. Voorts acht de rechtbank het aannemelijk dat in het kader van de uitoefening van de functie van werkvoorbereider/calculator ook bouwplaatsen moeten worden bezocht en gebouwen in aanbouw moeten worden betreden ter beoordeling van bijvoorbeeld het meerwerk, ook al zal het werk van een werkvoorbereider/calculator grotendeels op kantoor worden uitgevoerd. [eiser] zou dit aspect van die functie niet goed kunnen vervullen. Daarnaast kan de rechtbank zich voorstellen dat een bouwbedrijf in verband met de deadlines geen werkvoorbereider/calculator in dienst wil nemen die maximaal 20 uur per week kan werken. Anders dan Artoos is de rechtbank dan ook van oordeel dat er niet van kan worden uitgegaan dat [eiser] binnen het familiebedrijf maximaal 20 uur per week als werkvoorbereider/calculator kan werken.

2.20.  Met [eiser] is de rechtbank voorts van oordeel dat het familiebedrijf niet ten voordele van ASR zou moeten opdraaien voor een deel van de schade die [eiser] lijdt ten gevolge van het feit dat hij door het ongeval kansloos is geworden op de vrije arbeidsmarkt. Van het familiebedrijf kan niet worden gevergd dat het een functie en een werkplek voor [eiser] creëert. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van schending door [eiser] van de op hem rustende schadebeperkingsplicht. De rechtbank concludeert dan ook dat er bij de vaststelling van de schade van moet worden uitgegaan dat het inkomen van [eiser] na het ongeval niet hoger zal zijn dan zijn WAO/WIA-uitkering en de eindejaarsuitkering van het aanvullingsfonds Bouwnijverheid.
LJN BO0343