Rb Utrecht 280410 whiplash, 3 ongevallen, verschil tussen theoretische en praktische beoordeling van arbeidsmogelijkheden, beoordeling verlies arbeidsvermogen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 280410 whiplash, 3 ongevallen, verschil tussen theoretische en praktische beoordeling van arbeidsmogelijkheden, beoordeling verlies arbeidsvermogen
Rapport arbeidsdeskundige
2.17. Univé betoogt dat de basis voor het rapport van arbeidsdeskundige Hulsen wankel is nu het is gebaseerd op de rapporten van de neuroloog, de psychiater en de verzekeringsarts. De rechtbank verwerpt dit betoog, gelet op hetgeen zij ten aanzien van genoemde rapportages heeft overwogen.
2.18. [eiser] werkte ten tijde van het ongeval van 20 januari 2000 als “orderpicker” bij de Hema en via uitzendbureau Capac. Bij de Hema pakte [eiser] artikelen zoals kantoor- en keukenartikelen uit schappen en deponeerde deze in plastic bakken, waarna de bakken op karretjes werden geplaatst. De karretjes werden naar een verzamelplaats gebracht. Als orderpicker via Capac haalde [eiser] kleding uit dozen, sorteerde deze op een tafel en verpakte de kleding in andere dozen. Arbeidsdeskundige Hulsen concludeert dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd voor zijn beroep van orderpicker. Univé betwist deze conclusie niet en ook de rechtbank gaat uit van een volledige arbeidsongeschiktheid van [eiser] voor dit beroep.
2.19. De arbeidsdeskundige acht [eiser] wel geschikt voor ander passend werk gedurende maximaal 20 uur per week, bijvoorbeeld als samensteller, monteur van koffiezetters, assemblagemedewerker, printplatenmonteur, wikkelaar van transformatoren, receptionist in gebouwen, postkamermedewerker, kassamedewerker of suppoost in een museum. Aan deze resterende verdiencapaciteit kan naar het oordeel van de arbeidsdeskundige een loonwaarde worden toegekend van EUR 850,-- tot EUR 900,-- bij aanvang, en op een termijn van vijf tot 10 jaar van EUR 925,-- tot EUR 1.000,--. Op de vraag van de rechtbank aan de arbeidsdeskundige of hij mogelijkheden ziet voor [eiser] om deze resterende verdiencapaciteit, zo mogelijk bij zijn eigen werkgever, op de arbeidsmarkt te gelde te maken heeft hij geantwoord dat hij de kans dat [eiser] de gevonden verdiencapaciteit nog daadwerkelijk zal benutten minimaal acht. Univé acht dit onbegrijpelijk. In verband daarmee voert zij aan dat de door de arbeidsdeskundige genoemde functies die ander passend werk opleveren functies zijn op een relatief laag niveau, waarvan moet worden verondersteld dat deze veelvuldig op de Nederlandse arbeidsmarkt voorkomen, hetgeen ook uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt. Met interventie van een re-integratiedeskundige zou het volgens Univé voor [eiser] mogelijk moeten zijn om zijn resterende verdiencapaciteit daadwerkelijk te benutten.
2.20. De arbeidsdeskundige heeft zijn conclusie als volgt gemotiveerd:
Re-integratie mogelijkheden
In hoofdstuk 4.3 zijn de theoretische mogelijkheden van betrokkenen uiteengezet. Daarmee is nog niet gesteld dat betrokkene daadwerkelijk een reële kans heeft om een van deze functies te kunnen aanvaarden. Betrokkene acht zich in het geheel niet in staat om passende werkzaamheden te verrichten. Los daarvan dient per mogelijk geschikte vacature de match met de belastbaarheid van betrokkene te worden gemaakt en is de vraag in hoeverre zich binnen een acceptabele reisafstand geschikte vacatures voordoen. Daarbij is de beschikbaarheid voor 4 uren per dag/20 uren per week een extra knelpunt aangezien mogelijk geschikte vacatures (veel) vaker fulltime dan parttime voorkomen. Mede gelet op de bevindingen van de door de rechtbank aangestelde overige deskundigen, de door hen aangehaalde voorgeschiedenis, het ontbreken van een dienstverband, de door mij aangetroffen situatie en de sinds het ongeval verstreken tijd moet worden vermoed dat inzet van begeleiding naar betaalde arbeid niet eenvoudig tot resultaat zal leiden. Betrokkene zou bovendien op de arbeidsmarkt moeten concurreren met kandidaten die een (veel) aantrekkelijker profiel voor de geduide functies hebben in termen van leeftijd, opleiding en arbeidsverleden. Daarmee acht ik de kans dat betrokkene de gevonden verdiencapaciteit nog daadwerkelijk zal benutten minimaal.
2.21. In reactie op een brief van de advocaat van Univé naar aanleiding van zijn conceptrapport heeft de arbeidsdeskundige dit standpunt nader toegelicht. In dit verband wijst de rechtbank er nog op dat de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat [eiser] niet in nachtdiensten kan werken. De nadere motivering van arbeidsdeskundige luidt, voorzover relevant, als volgt:
(…) Immers, vanuit een bepaalde beschikbaarheid moet dan worden gezocht naar een daarbij passende vacature. Die beschikbaarheid wordt deels door de belastbaarheid, deels door andere factoren bepaald. Zodoende kan er een verschil bestaan tussen de theoretische geschiktheid voor passende functies (conform hoofdstuk 4.3) en de praktische arbeidsmarktpositie ten opzichte van vacatures in die passende functies. In hoofdstuk 4.4 heb ik dit in algemene termen aangegeven. Dit is gebleken bij het onderliggende onderzoek waarbij ik diverse vacatures heb gevonden in beroepen zoals de in hoofdstuk 4.3 geduide beroepen [opmerking rechtbank: de hierboven in 2.19 vermelde beroepen]. Gegevens van de gevonden vacatures zijn bij dit rapport gevoegd zodat ik hier naar verwijs. Over de zoekresultaten wil ik het volgende opmerken. In de meer technisch georiënteerde functies zijn parttime functies zeldzamer dan in de functies in andere sectoren. In de diverse functies wordt soms werken in onregelmatige diensten verlangd, maar vaak genoeg ook niet. Ook wordt voor een bepaalde functie soms wel, soms geen ervaring gevraagd. De geografische spreiding van de gevonden vacatures is bovendien groot. Ik heb zodoende geen specifieke vacatures gevonden waarbij betrokkene binnen één vacature aan alle eisen kon voldoen, te weten eisen met betrekking tot opleiding, arbeidsverleden/ervaring en affiniteiten, het aantal werkuren, ontbreken van nachtdiensten en acceptabele reisafstand. Ik merk op dat het hier een momentopname betreft en dat (veel) meer kanalen bestaan waarlangs naar geschikte vacatures kan worden gezocht, zodat de gevonden gegevens geen absolute status hebben. Juist omdat betrokkene in algemene zin voor diverse functies geschikt kan worden geacht maar ten aanzien van specifieke vacatures geregeld moeite zal hebben om aan alle eisen van die specifieke vacature te voldoen heb ik geconcludeerd dat weliswaar geschiktheid voor passend werk bestaat, maar dat de kans op daadwerkelijke aanvaarding hiervan als minimaal moet worden aangemerkt. De daadwerkelijk gevonden vacatures steunen dit beeld. Een en ander leidt niet tot wijzigingen in mijn rapport.
2.22. De arbeidsdeskundige heeft zijn conclusie uitvoerig gemotiveerd. [eiser] wijst er bovendien terecht op dat het UWV hem in 2006 als volledig arbeidsongeschikt heeft aangemerkt. Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige van het UWV van 27 maart 2006 (productie 2 bij dagvaarding) blijkt dat volgens de arts van het UWV de maximaal mogelijk geachte arbeidsduur 32 uur per week bedraagt. De arbeidsdeskundige van het UWV concludeerde echter tot een verlies aan verdiencapaciteit van 100%, omdat er onvoldoende functies zijn te duiden gezien de krachten, bekwaamheden, opleiding en arbeidsverleden. Mede in het licht hiervan is de redenering van arbeidsdeskundige Hulsen naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk en redelijk. De rechtbank neemt dan ook de conclusie van deze arbeidsdeskundige over dat de kans op daadwerkelijke aanvaarding door [eiser] van passend werk als minimaal moet worden aangemerkt. De door deze arbeidsdeskundige theoretisch aanwezig geachte verdiencapaciteit van ten hoogste EUR 1.000,-- dient op grond van het voorgaande bij de schadevaststelling buiten beschouwing te blijven.
Uitgangspunten ter vaststelling van het verlies van arbeidsvermogen
2.23. [eiser] was ten tijde van het ongeval van 20 januari 2000 in vaste dienst bij de Hema. Daarnaast was hij met ingang van 18 oktober 1999 in dienst bij uitzendbureau Capac. [eiser] vordert zoals vermeld EUR 486.638,08 terzake van verlies van arbeidsvermogen. Aan de berekening hiervan door het NRL heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat hij in de hypothetische situatie zonder ongeval tot zijn 63e jaar 60 uur per week (twee maal 30 uur) als orderpicker zou hebben gewerkt. Het loon in de berekening is gerelateerd aan de loonschalen van de Hema. Univé betoogt dat de arbeidsomvang bij Capac verwaarloosbaar klein was en dat de arbeidsomvang bij de Hema, 20 uur per week, als uitgangspunt moet gelden. Naar het oordeel van de rechtbank moet zowel het standpunt van [eiser] als dat van Univé worden verworpen. De rechtbank licht dit als volgt toe.
2.24. [eiser] had bij de Hema een contract voor 20 uur per week. Aan de arbeidsdeskundige heeft hij echter veertien salarisoverzichten verstrekt over de periode oktober 1998 tot en met januari 2000. Daaruit blijkt dat [eiser] gemiddeld ongeveer 8 uur per maand (2 uur per week) bij de Hema overwerkte. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat [eiser] gemiddeld 22 uur per week bij de Hema werkte. In het dossier bevindt zich daarnaast een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Capac (onderdeel van Randstad), waaruit blijkt dat [eiser] met ingang van 5 november 1999 voor 40 uur per week te werk werd gesteld bij een opslag-en distributiebedrijf tegen een bruto uurloon van f 15,33. In een brief van de advocaat van [eiser] aan de arbeidsdeskundige is vermeld dat dit een contract betreft voor maximaal 40 uur per week en dat dit niet wil zeggen dat hij die uren ook feitelijk werkzaam was. Daarnaast bevinden zich bij de processtukken jaaropgaven van Capac over 1999 (18 oktober tot en met 31 december) en 2000. Het brutoloon over 1999 bedroeg f 3.719,--. Gelet op de periode van ongeveer 2,5 maanden kan zijn bruto maandloon bij Capac in 1999 worden gesteld op (afgerond) f 1.488,-- (3.719 : 2,5). Dit vindt steun in de jaaropgaaf over 2000. Als brutoloon over dat jaar is immers een bedrag van f 1.278,-- vermeld, terwijl [eiser] na het ongeval van 20 januari 2000 niet meer via Capac heeft gewerkt. Univé wijst erop dat de advocaat van [eiser] tijdens het schaderegelingstraject schriftelijk heeft gemeld dat [eiser] 's ochtends 4 uur via Capac werkte (productie 2 conclusie van antwoord). Dit wordt bevestigd door de inkomensgegevens, er vanuitgaande dat [eiser] gemiddeld 22 dagen per maand werkte is (1.487 bruto per maand : 15,33 bruto per uur = 97 uur per maand : 22 dagen = 4,4 uur per dag). Ook het UWV ging ervan uit dat [eiser] 4 uur per dag via Capac werkte (productie 2 bij dagvaarding). De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [eiser] gemiddeld 20 uur per week via Capac werkzaam was.
2.25. Univé betoogt voorts dat [eiser] ten tijde van het ongeval op 20 januari 2000 nog maar kort werkzaam was via uitzendbureau Capac en dat door [eiser] zal moeten worden aangetoond dat Capac hem in de situatie zonder ongeval langjarig in dienst zou hebben genomen (conclusie van antwoord paragraaf 25). De rechtbank overweegt hierover het volgende. De maatstaf bij de vaststelling van verlies van arbeidsvermogen is de redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen (Hoge Raad 13 december 2002, NJ 2003, 212). De bewijslast van de schade rust op [eiser], maar aangezien het gaat om een hypothetische situatie mogen aan het bewijs geen strenge eisen worden gesteld (Hoge Raad 15 mei 1998, NJ 1998,624). Univé gaat eraan voorbij dat het bij de vaststelling van de schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen er niet om gaat vast te stellen welke inkomensschade [eiser] concreet heeft geleden door het wegvallen van zijn inkomen via Capac. Beoordeeld moet worden hoe hoog zijn schade is als gevolg van het wegvallen van het vermogen om door middel van arbeid inkomen te genereren. Concrete gegevens over de aard van de voor het ongeval verrichte werkzaamheden en het daarmee verdiende inkomen zijn daarbij van belang. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat [eiser] voor het ongeval lichamelijk en geestelijk gezond was is het naar het oordeel van de rechtbank redelijk om te veronderstellen dat [eiser] in de situatie zonder ongeval ook 42 uur per week zou hebben gewerkt; 22 uur per week bij de Hema en 20 uur per week bij Capac of een andere uitzendorganisatie.
2.26. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het betoog van Univé dat er bij de vaststelling van het verlies van arbeidsvermogen van moet worden uitgegaan dat [eiser] in de situatie zonder ongeval in totaal 20 uur per week zou hebben gewerkt. Het standpunt van [eiser], dat er van moet worden uitgegaan dat hij in de situatie zonder ongeval 60 uur per week zou hebben gewerkt, kan echter evenmin als een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen worden aanvaard. Naast de omstandigheid dat [eiser] voor het ongeval aanmerkelijk minder dan 60 uur per week werkte is in dit verband relevant dat zijn werkzaamheden fysiek zwaar waren. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt immers dat [eiser] zijn werkzaamheden voornamelijk staand en lopend verrichtte en dat hij bij de Hema ook nog dozen en bakken tot ruim 15 kilo moest tillen.
2.27. Het bruto uurloon van [eiser] bij Capac bedroeg f 15,33. Dit is aanzienlijk lager dan het bruto uurloon bij de Hema in het jaar 2000 ter hoogte van f 19,15 (bijlage 1 bij het NRL-rapport). Het is dan ook niet redelijk om bij de berekening van het verlies van arbeidsvermogen volledig uit te gaan van de loonschalen van de Hema. Naar het oordeel van de rechtbank dient als basis voor het hypothetisch inkomen zonder ongeval het bruto inkomen dat [eiser] in de situatie zonder ongeval zou hebben verdiend door gemiddeld 22 uur per week te werken bij de Hema en 20 uur per week via Capac. Dit kan worden bepaald door het bruto jaarinkomen over 1999 bij de Hema volgens de jaaropgaaf of de salarisstrook over december van dat jaar (die niet zijn overgelegd) te vermeerderen met het bruto inkomen dat [eiser] redelijkerwijs jaarlijks bij Capac (of elders met soortgelijke werkzaamheden) zou hebben verdiend. Met inachtneming van de jaaropgaaf van Capac over 1999 en uitgaande van een vakantietoeslag van 8% kan laatstgenoemd bedrag worden gesteld op (afgerond) f. 19.285,-- (1.488 x 12,96). Voor het geval [eiser] niet meer de beschikking heeft over zijn Hema-jaaropgaaf over 1999 of over zijn Hema-salarisstrook over december van dat jaar, dient hij een schriftelijke verklaring van de Hema op te vragen waarin het volledige brutoloon over dat jaar is vermeld. In het kader van de schadeberekening kan het hypothetisch inkomen zonder ongeval vanaf het jaar 2000 tot de kapitalisatiedatum vervolgens voor elk jaar worden bepaald door het bruto jaarinkomen over 1999 te vermeerderen aan de hand van loonschalen van de Hema (voor 20 uur + 2 uur overwerk) en van de relevante uitzendbranche (20 uur).
2.28. [eiser] is in de door hem overgelegde schadeberekening uitgegaan van een prepensioen op zijn 63e en van pensionering op zijn 65e. Bij conclusie na deskundigenbericht stelt hij zich echter op het standpunt dat er bij de vaststelling van zijn schade van moet worden uitgegaan dat hij in de situatie zonder ongeval tot zijn 67e zou hebben gewerkt. In verband daarmee voert hij aan dat bij het op dat moment zittende kabinet het voornemen bestond om de pensioenleeftijd te verhogen naar 67 jaar. Univé betoogt dat het volstrekt niet vaststaat dat [eiser] in de situatie zonder ongeval tot zijn 67e zou hebben gewerkt. Het is nog niet duidelijk of de pensioenleeftijd daadwerkelijk zal worden verhoogd tot 67 jaar. Zelfs indien dat wel gebeurt is het volgens Univé sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval of een individuele werknemer tot zijn 67e zal werken, waarbij ook afwijkingen met betrekking tot zware beroepen van belang zijn. De rechtbank volgt Univé in dit betoog. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis wordt Nederland geregeerd door een demissionair kabinet en is er nog geen sprake van een wetsvoorstel tot wijziging van de pensioenleeftijd. Of de pensioenleeftijd zal worden gewijzigd hangt af van de politieke keuzes die het nieuw te vormen kabinet zal maken. Voor de val van het kabinet werd door diverse politieke partijen bovendien gesproken over een uitzondering ten aanzien van zware beroepen. Of het beroep dat Univé ten tijde van het ongeval uitoefende moet worden beschouwd als een zwaar beroep is niet duidelijk, maar dit kan niet worden uitgesloten. Kortom, er zijn teveel onzekerheden om uit te kunnen gaan van een pensioenleeftijd van 67 jaar. Naar het oordeel van de rechtbank dient bij de schadevaststelling dan ook te worden uitgegaan van pensionering van [eiser] op 65-jarige leeftijd.
2.29. Het ongeval waarvoor Univé aansprakelijk is heeft inmiddels al meer dan tien jaar geleden plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van beide partijen, maar vooral in dat van [eiser] als slachtoffer, dat aan dit slepende geschil spoedig een einde komt. Over de belangrijkste geschilpunten heeft de rechtbank thans beslist. Gelet op het bovenstaande veronderstelt de rechtbank dat partijen in staat zijn om alsnog een minnelijke regeling tot stand te brengen en dat bij hen daartoe ook de bereidheid bestaat. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat partijen op basis van de in dit vonnis geformuleerde uitgangspunten de schade verder afwikkelen. Daarom zal de rechtbank de zaak naar de parkeerrol van 6 oktober 2010 verwijzen voor doorhaling of doorprocederen.
2.30. Voor het geval partijen er niet in slagen om een schikking te treffen kan ieder van hen als meest gerede partij de zaak op de actieve rol zetten en een akte nemen, met het verzoek door te procederen. Die partij zal dan moeten aangeven wat de resterende geschilpunten zijn en haar standpunt, indien mogelijk met stukken, dienen te onderbouwen. De andere partij zal hierop vervolgens bij akte mogen reageren. LJN BM2738