Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 250912 wg-er heeft wn-er schriftelijk én specifiek mondeling geïnstrueerd over de machine; voldaan aan zorgplicht

Hof Amsterdam 250912 wg-er heeft wn-er schriftelijk én specifiek mondeling geïnstrueerd over de machine; voldaan aan zorgplicht

vervolg op: hof-amsterdam-271211-ongeval-met-zetbank-werkgever-dient-naast-schriftelijke-tevens-specifieke-en-mondelinge-instructies-te-geven

2. De verdere beoordeling in hoger beroep 

2.1. Bij het tussenarrest van 27 december 2011 (verder ook: het tussenarrest) heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op de onder 3.6.7 van dat arrest weergegeven stelling van [X] en de daar genoemde schriftelijke verklaringen van [A] en [B]. [X] mocht vervolgens een antwoordakte nemen. 

2.2.1. In zijn vervolgens genomen akte, sub 19, verzoekt [appellant] het hof, 

“voor zover in het tussenarrest bindende eindbeslissingen zijn neergelegd, gebruik te maken van zijn bevoegdheid daarop terug te komen, nu sprake is van nieuwe, althans later aan het hof bekend geworden, gegevens waardoor de feitelijke achtergrond van de zaak anders blijkt te zijn dan in het arrest aanvankelijk was aangenomen (...), althans nu zich een situatie voordoet waarin het hof een vermoeden heeft ontleend aan feitelijke stellingen van [appellant], waarop [appellant] hierboven is teruggekomen (...)”. 

Het hof overweegt hierover als volgt. 

2.2.2. [appellant] heeft allereerst (in het geheel) niet duidelijk gemaakt op welke bindende eindbeslissingen het hof zou moeten terugkomen. Bovendien baseert hij zijn verzoek – anders dan hij suggereert – niet op nieuwe of later bekend geworden gegevens/feiten of op de stelling dat het hof de eerdere gedingstukken, in het bijzonder stellingen en/of producties van [appellant], onjuist heeft geïnterpreteerd, maar op de omstandigheid dat hij (pas) na het tussenarrest een Egyptisch-Arabische tolk in de arm heeft genomen en dat toen “technische nuances” zijn gebleken die “nadere aandacht” verdienen. Het moet echter voor rekening en risico van [appellant] komen dat hij aanvankelijk kennelijk onvoldoende aandacht aan die “technische nuances” heeft besteed. De vruchten van die nadere aandacht kunnen thans dan ook geen reden vormen op in het tussenarrest gegeven bindende eindbeslissingen terug te komen. 

2.2.3. Ten slotte overweegt het hof – inhoudelijk - dat er tot het tussenarrest geen misverstand heeft bestaan over de machine (zetbank) waaraan [appellant] werkzaam was toen hem op 12 mei 2004 het ongeval overkwam, over de werkzaamheden die [appellant] toen aan/met die machine verrichtte en over hoe het ongeval heeft plaatsgevonden. Het enige discussiepunt te dezen was of het mes van de machine (zoals [appellant] heeft gesteld en [X] heeft betwist) plotseling en met hoge snelheid naar beneden is komen vallen, maar te dier zake heeft het hof in overweging 3.6.5 van het tussenarrest geoordeeld dat dit niet het geval was. Dat dit oordeel onjuist is, heeft [appellant] in zijn akte na het tussenarrest niet gesteld. Voor zover hij in die akte heeft gesteld dat een en ander voor het overige (wel) onjuist is, merkt het hof op dat [X] dat heeft betwist en dat [appellant] - op wie te dezen, gelet op het tijdstip waarop hij de onderhavige stellingen heeft geponeerd, de bewijslast rust – op dit punt geen concreet en specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. Het hof ziet daarom ook om die reden geen aanleiding terug te komen op het tussenarrest. 

2.3. Tegen deze achtergrond constateert het hof dat [appellant], hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld (zulks ondanks het feit dat hij deze kwestie ook zelf bij de pleidooien aan de orde had kunnen stellen), niet althans onvoldoende duidelijk is ingegaan op de onder 3.6.7 van het tussenarrest weergegeven stelling van [X] en de daar genoemde schriftelijke verklaringen van [A] en [B]. Op grond van deze verklaringen, die [appellant] niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat [X] [appellant] specifiek en mondeling heeft geïnstrueerd over de wijze waarop de zetbank moest worden bediend. In zoverre heeft [X] dus aan haar uit art. 7:658 lid 1 BW voortvloeiende zorgplicht voldaan. 

2.4. Voor zover [appellant] in zijn akte na tussenarrest nog heeft gesteld dat [X] niet aan haar zorgplicht heeft voldaan door - als waar is dat [appellant] (kort voor het ongeval) stond te kletsen - niet direct in te grijpen, overweegt het hof dat deze stelling, nog daargelaten dat zij tardief is, afstuit op de omstandigheid dat [appellant] tot het tussenarrest heeft betwist toen te hebben gekletst en dit na het tussenarrest niet alsnog heeft erkend. Overigens heeft [X] gesteld dat zij [appellant], toen hij stond te kletsen, hééft gewaarschuwd. 

2.5. De slotsom is dat [X] aan haar zorgplicht heeft voldaan en om die reden niet kan worden veroordeeld tot betaling van de door [appellant] gevorderde schade en een voorschot daarop. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd en het in hoger beroep gevorderde voorschot zal worden afgewezen. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of [appellant] als gevolg van het ongeval blijvend arbeidsongeschikt is geworden (vgl. overweging 3.5.4 van het tussenarrest), terwijl tot het gelasten van een descente en/of het uitbrengen van een deskundigenbericht met betrekking tot de door [X] gebruikte machines geen aanleiding bestaat. Het bewijsaanbod van [appellant], voor zover nog niet besproken, wordt, als niet ter zake dienend althans te algemeen en te vaag, van de hand gewezen. 

2.6. [appellant] zal, als de in principaal hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de desbetreffende kosten worden verwezen, waarbij naar aanleiding van diens pleitnota in hoger beroep, sub 1, nog wordt opgemerkt dat het feit dat hij bij pleidooi het gevorderde voorschot van € 30.000,= heeft verlaagd tot € 10.000,= er niet aan afdoet dat in deze zaak tarief II van het geldende liquidatietarief dient te worden toegepast. Het gaat in essentie immers om een vordering van onbepaalde waarde. [X] daarentegen zal, als de in zoverre telkens in het ongestelde partij, in de kosten van de beide door haar opgeworpen incidenten worden verwezen, met dien verstande dat [appellant] ten aanzien van het eerste incident geen (te liquideren) kosten heeft gemaakt. LJN BX9754