GHDHA 260722 geen schending zorgplicht atp/wg-er tzv ontbreken nabestaandenpensioen bij in huwelijk treden na 40-ste jaar
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 260722 geen schending zorgplicht atp/wg-er tzv ontbreken nabestaandenpensioen bij in huwelijk treden na 40-ste jaar
1
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag of [geïntimeerde] haar zorgplicht als werkgever en als assurantietussenpersoon heeft geschonden door zijn werknemer en diens partner niet te waarschuwen dat de partner geen aanspraak zou kunnen maken op een nabestaandenpensioen als de werknemer niet voor zijn 40ste verjaardag met haar in het huwelijk zou treden.
2
Procesverloop in hoger beroep
2.1
Bij exploot van 13 november 2020 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter Den Haag van 3 september 2020. Zij heeft bij memorie van grieven twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft producties overgelegd.
2.2
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en een productie overgelegd.
2.3
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
3
Feiten
3.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.8 een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [werknemer] is op [geboortedatum] geboren. Hij is op 31 augustus 1984 in dienst getreden bij [geïntimeerde] , een makelaardij in verzekeringen. Op dat moment woonde [werknemer] ongehuwd samen met [appellante] .
( ii) In 1988 heeft [geïntimeerde] ten behoeve van [werknemer] een pensioenverzekering afgesloten bij Aegon Levensverzekering N.V. Aegon heeft daartoe op 5 januari 1988 een offerte voor de pensioenvoorziening van [werknemer] toegestuurd aan [geïntimeerde] . Daarin staat onder meer het volgende:
“Uitbreiding bij huwelijk
( ... ) Indien de verzekerde voor zijn 40-ste verjaardag huwt, kunnen de verzekerde bedragen zodanig worden verhoogd als nodig is voor dekking van een weduwenpensioen ter grootte van maximaal 70% van het ouderdomspensioen, dat op het moment van huwelijk verzekerd is. ( ... )”
( iii) De polis van 20 april 1988 vermeldt [geïntimeerde] als verzekeringnemer en [werknemer] als verzekerde. Op het bijbehorende clausuleblad staat onder meer:
“De verzekeringnemer heeft het recht de in de polis verzekerde bedragen te doen aanpassen, zonder geneeskundige waarborgen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
( ... )
3. De verzekeringsdekking kan worden uitgebreid in geval van:
a. huwelijk van de verzekerde voor zijn 40e verjaardag”
( iv) Op 17 juni 1988 heeft [werknemer] een pensioenbrief ondertekend. In de pensioenbrief staat onder meer:
“Pensioenaanspraak
De regeling omvat een aanspraak op ouderdomspensioen (…). Bij uw overlijden gaat een weduwenpensioen in ten behoeve van uw echtgenote (…). Voor de vrouw met wie u na uw 40ste verjaardag huwt, bestaat geen recht op weduwenpensioen.”
( v) In 2015 is [werknemer] ernstig ziek geworden. Hij is op 7 mei 2018 overleden. Kort voor zijn overlijden is hij met [appellante] gehuwd.
3.3
[appellante] heeft in de procedure bij de kantonrechter de volgende vorderingen tegen [geïntimeerde] ingesteld:
Primair:
- een verklaring voor recht dat [appellante] onvoorwaardelijk recht heeft op een nabestaandenpensioen;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot het laten uitbetalen van het nabestaandenpensioen, althans veroordeling tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van het misgelopen nabestaandenpensioen, nader op te maken bij staat;
Subsidiair:
- een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens [werknemer] en daarmee jegens [appellante] een zorgplicht geschonden, althans zich niet als goed werkgever heeft gedragen, althans niet heeft gehandeld als redelijk bekwaam assurantietussenpersoon;
- een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens [appellante] aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden en te lijden schade;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de door [appellante] geleden en te lijden schade door het misgelopen nabestaandenpensioen, nader op te maken bij staat.
3.4
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Hij heeft overwogen dat [werknemer] met de ondertekening van de pensioenbrief akkoord is gegaan met de clausule dat de vrouw met wie hij na zijn 40ste verjaardag trouwt, wordt uitgesloten van een weduwenpensioen. Anders dan [appellante] stelt, valt niet in te zien waarom de pensioenbrief de bedoeling van partijen niet weergeeft. Van enig onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] is evenmin gebleken. Het is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] – in haar hoedanigheid van werkgever en/of assurantietussenpersoon – niet de nodige zorgvuldigheid jegens [werknemer] of [appellante] heeft betracht.
3.5
In hoger beroep heeft [appellante] geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van haar subsidiaire vorderingen.
3.6
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
4
Beoordeling in hoger beroep
4.1
Met de grieven 1 en 2 klaagt [appellante] dat de kantonrechter heeft miskend dat [geïntimeerde] haar zorgplicht als werkgever en als assurantietussenpersoon heeft geschonden door [werknemer] en [appellante] niet te waarschuwen dat – kort gezegd – [appellante] geen aanspraak zou kunnen maken op een nabestaandenpensioen als [werknemer] niet voor zijn 40ste verjaardag met haar in het huwelijk zou treden. Daarbij is de kantonrechter ten onrechte eraan voorbij gegaan dat [geïntimeerde] niet alleen de werkgever was van [werknemer] , maar ook optrad als assurantietussenpersoon. De zorgplicht uit hoofde van goed werkgeverschap en als assurantietussenpersoon moeten in samenhang met elkaar worden beoordeeld, aldus [appellante] .
4.2
De vraag die moet worden beantwoord is of [geïntimeerde] ter zake van het nabestaandenpensioen een zorgplicht jegens [appellante] had en zo ja, of hij deze zorgplicht heeft geschonden. Het hof zal een onderscheid maken tussen de zorgplicht die [geïntimeerde] als werkgever van [werknemer] jegens [appellante] zou kunnen hebben en de zorgplicht die [geïntimeerde] in haar hoedanigheid van assurantietussenpersoon jegens [appellante] zou kunnen hebben. Bij de beoordeling is van belang dat [geïntimeerde] niet de werkgever van [appellante] is en bij de totstandkoming van de pensioenverzekering ook niet als haar assurantietussenpersoon is opgetreden. Tussen [geïntimeerde] en [werknemer] bestonden deze contractuele verhoudingen wel. Voor een eventuele aansprakelijkheid van [geïntimeerde] jegens [appellante] is in ieder geval vereist dat [geïntimeerde] jegens [werknemer] toerekenbaar tekort is geschoten.
4.3
[geïntimeerde] heeft in haar hoedanigheid van werkgever een pensioentoezegging gedaan aan [werknemer] . Ter uitvoering daarvan heeft [geïntimeerde] een pensioenverzekering bij Aegon gesloten, waarbij aan [werknemer] een ouderdomspensioen is toegekend. Over de wijze waarop de pensioentoezegging is gedaan en de wijze waarop de pensioenverzekering tot stand is gekomen, is in deze procedure weinig bekend. In de stellingen van [appellante] ligt besloten dat zij meent dat [werknemer] zich pas tijdens zijn ziekte realiseerde dat voor [appellante] geen nabestaandenpensioen werd opgebouwd. Weliswaar stelt [appellante] ook in de memorie van grieven dat zij (en [werknemer] ) van meet af aan ervan zijn uitgegaan dat voor haar een nabestaandenpensioen was verzekerd, maar enige feitelijke onderbouwing waaruit blijkt waarop dit uitgangspunt zou zijn gebaseerd ontbreekt.
4.4
[werknemer] had ervan op de hoogte kunnen zijn dat [appellante] geen nabestaandenpensioen zou ontvangen omdat in de pensioenbrief – die hij heeft ondertekend – is vermeld dat er alleen een aanspraak op nabestaandenpensioen bestond indien hij voor zijn 40ste verjaardag in het huwelijk trad. [geïntimeerde] heeft dus aan [werknemer] juiste en toereikende informatie verstrekt over de voorwaarden waaronder er een aanspraak bestond op nabestaandenpensioen. Naar het oordeel van het hof behoefde [geïntimeerde] , als werkgever, [werknemer] niet uitdrukkelijk ervoor te waarschuwen dat zijn partner geen aanspraak op nabestaandenpensioen zou hebben indien [werknemer] niet voor zijn 40ste verjaardag met haar in het huwelijk zou treden. Het lag in de eerste plaats op de weg van [werknemer] om op basis van de verstrekte informatie zich ervan te vergewissen of, en zo ja, in hoeverre de ten behoeve van de werknemer gesloten pensioenverzekering aanspraak zou geven op een nabestaandenpensioen. Van een toerekenbaar tekortschieten van [geïntimeerde] jegens [werknemer] is dus geen sprake.
4.5
Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] – in haar hoedanigheid van werkgever – onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld.
4.6
Ter zake van de vraag of [geïntimeerde] als assurantietussenpersoon haar zorgplicht heeft geschonden, heeft [appellante] het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] is in de loop der jaren ten behoeve van diverse verzekeringen als assurantietussenpersoon voor [werknemer] en haarzelf opgetreden. [geïntimeerde] was dan ook heel goed ervan op de hoogte dat [werknemer] en [appellante] niet gehuwd waren, maar ongehuwd samenwoonden. In haar hoedanigheid van assurantietussenpersoon had [geïntimeerde] hen behoren te waarschuwen dat het nabestaandenpensioen niet goed was geregeld, aldus [appellante] .
4.7
Het hof overweegt als volgt. Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot kan worden verwacht. Deze zorgplicht houdt mede in dat de assurantietussenpersoon dient te waken over de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. De pensioenverzekering is door [geïntimeerde] afgesloten ten behoeve van [werknemer] . [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat zij als assurantietussenpersoon een zorgplicht heeft jegens [werknemer] .
4.8
Zoals hiervoor al is overwogen, kon [werknemer] destijds ervan op de hoogte zijn dat er alleen een aanspraak op nabestaandenpensioen bestond indien hij voor zijn 40ste verjaardag in het huwelijk trad. Hij heeft in 1988 immers een pensioenbrief ondertekend waarin dit is vermeld. In de gegeven omstandigheden behoefde [geïntimeerde] , als een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon, bij de totstandkoming van de pensioenverzekering [werknemer] niet uitdrukkelijk ervoor te waarschuwen dat er nog geen aanspraak op nabestaandenpensioen bestond en ook niet zou bestaan, als hij niet voor zijn 40ste in het huwelijk zou treden. [appellante] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarom in dit geval wel een dergelijke zorgplicht op [geïntimeerde] rustte. [geïntimeerde] heeft verder – onbestreden – aangevoerd dat [werknemer] jaarlijks pensioenoverzichten ontving, waaruit bleek dat er geen aanspraak bestond op een nabestaandenpensioen. Reeds om die reden rustte op [geïntimeerde] ook niet de verplichting om [werknemer] tussentijds te waarschuwen dat [werknemer] voor zijn veertigste verjaardag met [appellante] in het huwelijk zou moeten treden om haar aanspraak te kunnen geven op een nabestaandenpensioen.
4.9
Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] – in haar hoedanigheid van assurantietussenpersoon – onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld.
4.10
Het vorenstaande wordt niet anders indien het hof de zorgplicht van [geïntimeerde] als werkgever en als assurantietussenpersoon in onderlinge samenhang beziet. ECLI:NL:GHDHA:2022:1317