HR 130608 verkeersboetes komen voor eigen rekening werknemer; art. 7-661 BW
- Meer over dit onderwerp:
HR 130608 verkeersboetes komen voor eigen rekening werknemer; art. 7-661 BW
3.1 Deze zaak betreft de administratieve sancties (hierna ook: boetes) die op grond van art. 5 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) aan TPG of door haar ingeschakelde autoverhuur- of leasebedrijven in hun hoedanigheid van kentekenhouder zijn of worden opgelegd ter zake van in art. 2 van die wet als "gedragingen" aangeduide (snelheids)overtredingen die chauffeurs van het bedrijfsonderdeel TPG Post Transport in de uitoefening van hun werkzaamheden (hebben) begaan. TPG stuurt de door het Centraal Justitieel Incassobureau ter inning van de boetes toegezonden acceptgiro's ter betaling door aan de desbetreffende chauffeurs. [Verweerder 2] heeft drie boetes, opgelegd voor door hem begane snelheidsovertredingen, betaald.
De in cassatie als eerste te beantwoorden vraag is of op deze boetes het bepaalde in de eerste volzin van art. 7:661 lid 1 BW van toepassing is, met als gevolg dat, behoudens het geval van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer, de werkgever in zijn verhouding tot de werknemer draagplichtig is ten aanzien van de boetes en daarvoor geen verhaal heeft op de werknemer. (...)
3.4.5 Gegeven het uitgangspunt dat het bij de voldoening door de werkgever van het bedrag van een met toepassing van art. 5 WAHV aan hem opgelegde boete gaat om een betaling voor een overtreding waaraan de werknemer zich heeft schuldig gemaakt, ligt het voor de hand aan te nemen dat zich hier een categorie van gevallen voordoet waarvoor de tweede volzin van het eerste lid van art. 7:661 afwijking van de eerste volzin van die bepaling toelaat. Hierbij komt dat toepassing van de eerste volzin zou leiden tot een in de verhouding werkgever-werknemer niet te verklaren onderscheid tussen enerzijds boetes die met toepassing van art. 5 WAHV zijn opgelegd aan de werkgever en anderzijds boetes die op grond van die wet aan de werknemer zijn opgelegd: in beginsel zouden de eerste dan voor rekening van de werkgever blijven, maar de laatste voor rekening van de werknemer. Een en ander leidt ertoe dat de hiervoor aan het slot van 3.1 vermelde vraag ontkennend wordt beantwoord en dat de hiervoor in 3.4.1 weergegeven klacht van middel 1 in het principale beroep slaagt. LJN BC8791