Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 110520 Uit cao volgt niet dat werknemers met een slapend dienstverband geen recht hebben op de eenmalige uitkering

RBGEL 110520 Uit cao volgt niet dat werknemers met een slapend dienstverband geen recht hebben op de eenmalige uitkering

2
De feiten

2.1.
[eiser] is met ingang van 1 oktober 2012 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Nouryon. Op de arbeidsovereenkomst van [eiser] is van toepassing de cao voor Nouryon bedrijven in Nederland, meer specifiek de cao Hoger Personeel Nouryon Nederland (hierna: de cao).

2.2.
Op 10 augustus 2015 is [eiser] arbeidsongeschikt geraakt. Gedurende de eerste 104 weken van de arbeidsongeschiktheid heeft Nouryon 100% van het salaris van [eiser] doorbetaald. Na twee jaar is de loondoorbetalingsverplichting van Nouryon gestopt. Het UWV heeft de arbeidsongeschiktheid van [eiser] vastgesteld op 80-100%. [eiser] ontvangt in dat kader een WGA-uitkering van 70% van zijn WIA-maandloon. Deze wordt door Nouryon als eigen-risicodrager betaalbaar gesteld. Op grond van de in de cao neergelegde inkomensgarantie vult Nouryon de WGA-uitkering aan tot 75% van het door arbeidsongeschiktheid gemiste vaste inkomen.

2.3.
De vigerende cao is met terugwerkende kracht in werking getreden op 1 juli 2018 en eindigt op 31 december 2020. In artikel 8.8 van de cao is het volgende bepaald.

Eenmalige uitkering

Alle werknemers die op 1 december 2018 in dienst zijn en op dat moment onder de werkingssfeer van de CAO vallen, ontvangen in december 2018 een eenmalige uitkering van EUR 3.000 bruto (parttimers naar rato). De eenmalige uitkering maakt geen onderdeel uit van enige grondslag.

2.4.
[eiser] maakt aanspraak op betaling van de eenmalige uitkering van € 3.000,00 bruto. De eenmalige uitkering is onbetaald gebleven.

3
De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van Nouryon tot:
A. betaling van een bedrag van € 3.000,00 bruto aan eenmalige uitkering;
B. betaling van de wettelijke verhoging ad 50% ex artikel 7:625 BW over het onder A. genoemde bedrag;
C. afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie over de onder A. en B. genoemde bedragen;
D. betaling van de wettelijke rente over de onder A. en B. genoemde bedragen vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
E. betaling van de buitengerechtelijke kosten conform de staffel uit artikel 2 van het Besluit BIK;
F. betaling van de proceskosten.

3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Nouryon jegens hem gehouden is het bepaalde in artikel 8.8 van de cao na te komen. Op 1 december 2018 was [eiser] fulltime in dienst van Nouryon en hij viel op dat moment onder de werkingssfeer van de cao. Dit betekent volgens [eiser] dat hij voldoet aan de voorwaarden verbonden aan de betaling van de eenmalige uitkering en dat Nouryon hem het volledige bedrag van € 3.000,00 bruto moet voldoen. Nouryon is ondanks sommatie in gebreke gebleven de eenmalige uitkering te betalen. Daarom maakt [eiser] – naast de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente – aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.

3.3.
Nouryon voert verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
Nouryon betwist niet dat [eiser] op zichzelf (in enge zin) voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 8.8 van de cao. Nouryon betwist dat zij gehouden is de eenmalige uitkering als bedoeld in artikel 8.8 van de cao aan [eiser] te betalen.

4.2.
Nouryon voert in de eerste plaats als verweer aan dat de eenmalige uitkering onderdeel is van het loonbegrip tijdens ziekte als bedoeld in artikel 7:629 BW en dat de loondoorbetalingsverplichting in augustus 2017 is gestopt, zodat zij [eiser] geen loon en dus ook geen eenmalige uitkering als bedoeld in artikel 8.8 van de cao hoeft te betalen.

4.3.
Het verweer faalt. De aanspraak van [eiser] op de eenmalige uitkering stuit niet af op het feit dat de loondoorbetalingsverplichting van Nouryon in augustus 2017 is gestopt. De eenmalige uitkering als bedoeld in artikel 8.8 van de cao kan niet worden aangemerkt als naar tijdruimte vastgesteld loon in de zin van artikel 7:629 lid 1 BW. De eenmalige uitkering houdt geen verband met het verloop van tijd. De eenmalige uitkering kan evenmin worden aangemerkt als op andere wijze vastgesteld loon als bedoeld in het (in artikel 7:629 lid 8 BW van overeenkomstige toepassing verklaarde) artikel 7:628 lid 3 BW. Weliswaar moet volgens artikel 7:628 lid 3 BW onder het bij ziekte door te betalen loon mede worden begrepen het loon in geld dat op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld, maar uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat (de voorganger) van die wetsbepaling alleen betrekking heeft op de situatie dat het loon afhankelijk is van de uitkomsten van de te verrichten arbeid en toepassing mist indien het loon afhankelijk is van andere elementen dan de arbeidsprestatie van de werknemer (HR 31 oktober 1941, ECLI:NL:HR:1941:194). De eenmalige uitkering is volgens Nouryon in het leven geroepen in het kader van de verkoop door Akzo Nobel van haar bedrijfsonderdeel, de zogenoemde Speciality Chemicals business, dat als Nouryon is verder gegaan. Het zou gaan om een waardering voor de extra inzet van de werknemers tijdens het verkooptraject. Wat daar ook van zij, nergens uit blijkt dat de eenmalige uitkering (mede) afhankelijk is van de uitkomst van de individueel verrichte arbeid (inzet) van de werknemer, zodat het niet onder de reikwijdte van artikel 7:628 lid 3 BW valt.

4.4.
Nouryon heeft op de comparitie van partijen voorts betoogd dat zij de eenmalige uitkering niet aan [eiser] hoeft te betalen omdat, naar zij stelt, artikel 8.8 van de cao niet van toepassing is op werknemers met een slapend dienstverband. Volgens Nouryon bevat artikel 11 van de cao een exclusieve regeling voor het inkomen bij arbeidsongeschiktheid. Bij het sluiten van de cao heeft Nouryon ook altijd de intentie gehad om de eenmalige uitkering enkel te betalen aan werknemers die feitelijk werkzaam zijn bij Nouryon en waarvoor een loondoorbetalingsverplichting bestaat. [eiser] betwist dat artikel 11 van de cao aldus moet worden begrepen dat werknemers met een slapend dienstverband geen recht hebben op de eenmalige uitkering in de zin van artikel 8.8 van de cao.

4.5.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter de cao zal moeten uitleggen. In het arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2687) overwoog de Hoge Raad over de uitleg van bepalingen in een cao het volgende.
Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten CAO-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. (Vgl. HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889).

Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2376).

Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (vgl. HR 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4366).

Ook de uitleg van een sociaal plan dat niet als een cao kan worden aangemerkt, moet geschieden aan de hand van de cao-norm (vgl. HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5961).

De hiervoor (…) vermelde rechtspraak waarin de cao-norm is ontwikkeld en toegepast, ziet op gevallen waarin de door de rechter uit te leggen bepaling van de overeenkomst mede de rechtspositie van derden beïnvloedt. Onder zodanige derden zijn te verstaan partijen – in het geval van een cao: individuele werknemers en werkgevers – die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst en dus geen invloed hebben kunnen uitoefenen op de inhoud of de formulering van de daarin opgenomen bepalingen, en voor wie de bedoelingen van de wel bij die totstandkoming betrokken partijen slechts kenbaar zijn uit de in die overeenkomst opgenomen bepalingen of bijbehorende schriftelijke toelichting. Blijkens deze rechtspraak strekt de cao-norm in de eerste plaats ertoe te voorkomen dat die niet kenbare partijbedoeling wordt tegengeworpen aan zodanige derden.

Voorts is in de hiervoor ( ... ) vermelde uitspraak van 26 mei 2000 beklemtoond dat niet kan worden aanvaard dat een bepaling van een cao op verschillende wijzen zou moeten worden uitgelegd al naar gelang de personen die bij een geschil daaromtrent als procespartijen in het geding zijn betrokken. Hieruit volgt dat de cao-norm tevens ertoe strekt te verzekeren dat een cao voor alle onder de werkingssfeer daarvan vallende partijen op dezelfde wijze wordt uitgelegd.

Uit een en ander volgt dat de bestaansgrond van de cao-norm is gelegen in de bescherming van derden tegen een uitleg van een bepaling in een overeenkomst waarbij betekenis wordt toegekend aan de voor hen niet kenbare partijbedoeling, en in de noodzaak van een eenvormige uitleg voor alle door die overeenkomst gebonden partijen.

4.6.
Met inachtneming van het voorgaande moet de kantonrechter artikel 11 van de cao naar objectieve maatstaven uitleggen. De kop van dit artikel luidt: Inkomen bij arbeidsongeschiktheid. Het artikel bepaalt, samengevat, dat een werknemer bij arbeidsongeschiktheid recht heeft op werkgeversaanvullingen gedurende arbeidsongeschiktheid. Het betreft aanvullingen op het wettelijk ziekengeld, de WIA-uitkering en de WAZO-uitkering.

4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de tekst van artikel 11 van de cao noch uit de tekst van enige andere cao-bepaling dat werknemers met een slapend dienstverband geen recht hebben op de eenmalige uitkering als bedoeld in artikel 8.8 van de cao. Artikel 11 van de cao biedt geen, althans onvoldoende, houvast voor de stelling dat voor slapende dienstverbanden een uitzondering geldt. Artikel 11 van de cao regelt enkel aanvullingen op het recht op loon en uitkeringen en behelst geen beperkingen. Van een exclusieve inkomensregeling is daarom geen sprake. Dit artikel geldt dan ook naast de overige artikelen over inkomen, waaronder artikel 8 van de cao. Het had op de weg gelegen van Nouryon om op duidelijk kenbare wijze in de cao of in een bijbehorende schriftelijke toelichting vast te (laten) leggen dat slapende dienstverbanden uitgezonderd zijn van de eenmalige uitkering van artikel 8.8 van de cao. Op geen enkele wijze is echter in verband met bedoelde eenmalige uitkering een voldoende kenbare uitzondering gemaakt voor werknemers met een slapend dienstverband. Als Nouryon, zoals zij naar voren heeft gebracht, altijd de intentie heeft gehad om de eenmalige uitkering te betalen aan werknemers die nog werkzaam zijn bij Nouryon en waarvoor een loondoorbetalingsverplichting bestaat, bestond er voor haar alle aanleiding om voor werknemers met een slapende dienstverband een duidelijk kenbare uitzondering te maken. Redengevend hiervoor is dat Nouryon, zo heeft zij verklaard, voorafgaand aan de totstandkoming van de cao reeds tussen haar en de betrokken vakbonden discussie bestond over de vraag of de eenmalige uitkering ook aan de werknemers met een slapend dienstverband zou moeten worden voldaan. Dat Nouryon nooit de bedoeling heeft gehad om de eenmalige uitkering ook uit te keren aan werknemers jegens wie geen loondoorbetalingsverplichting meer bestaat, doet niet af aan het beoordelingskader en de vaste rechtspraak zoals hierboven genoemd.

4.8.
De slotsom is dat [eiser] voldoet aan de in artikel 8.8 van de cao gestelde voorwaarden en dat hij recht heeft op de eenmalige uitkering van € 3.000,00 bruto. De omstandigheid dat [eiser] sinds augustus 2015 feitelijk niet meer heeft gewerkt en de omstandigheid dat aan parttimers een lagere eenmalige uitkering toekomt, kunnen – mede in het licht van al het voorgaande – niet leiden tot een andersluidend oordeel. Deze omstandigheden brengen niet mee dat de (toewijzing van de gevorderde) betaling aan [eiser] van € 3.000,00 bruto aan eenmalige uitkering niet kan worden aanvaard. De vordering onder A. wordt toegewezen.

4.9.
De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2019 over het bedrag van € 3.000,00 bruto zal als onweersproken worden toegewezen.

4.10.
De vordering tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal worden afgewezen. Geen sprake is van naar tijdruimte vastgesteld loon in de zin van artikel 7:623 BW, van loon afhankelijk van de uitkomst van de te verrichten arbeid of van de winst van de werkgever als bedoel in artikel 7:624 BW of van een vergoeding voor in loondienst verrichte werkzaamheden als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 6 maart 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZC2606).

4.11.
Gezien het voorgaande is de vordering tot afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie ten aanzien van het bedrag van € 3.000,00 bruto aan eenmalige uitkering toewijsbaar en zal deze vordering voor het overige worden afgewezen.

4.12.
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Op basis van de gebruikelijke tarieven zal in dit verband aan [eiser] een bedrag van € 425,00 worden toegewezen.

4.13.
Nouryon wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zij moet daarom de proceskosten dragen. ECLI:NL:RBGEL:2020:2509