Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 260121 geen letsel; timmerman niet aansprakelijk voor verspreiding van asbest door het pand.

GHARL 260121 timmerman niet aansprakelijk voor verspreiding van asbest door het pand.

Waar gaat de procedure over?

5.2
[appellant] stelt [geïntimeerde] aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden, als gevolg van de verspreiding van asbesthoudend materiaal in het pand. Volgens [appellant] is die verspreiding te wijten aan [geïntimeerde] , omdat [geïntimeerde] een stuk asbesthoudende plaat uit een koof heeft gezaagd en dat op het systeemplafond heeft laten liggen waardoor, door het luchtcirculatiesysteem de asbesthoudende stofdeeltjes zich over een groot oppervlakte hebben kunnen verplaatsen. Volgens [appellant] had [geïntimeerde] nooit zomaar een stuk uit de koof mogen zagen, maar had hij een onderzoek moeten instellen naar de samenstelling van het materiaal van de koof voordat hij een deel van de koof verwijderde. [geïntimeerde] had als timmerman kennis moeten hebben van de structuur van asbesthoudende materialen en alert moeten zijn op de eventuele aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in bouwwerken van voor 1993.

5.3
[geïntimeerde] heeft weersproken dat de koof van asbesthoudend materiaal was en ook als dit het geval was, hij dit had moeten onderkennen. Daarnaast betwist hij dat de asbestverspreiding in het pand het gevolg is van zijn zaagwerkzaamheden.

5.4
De grieven 1, 3 en 4 richten zich in de kern tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] niet had hoeven onderkennen en onderzoeken of sprake was van asbesthoudend materiaal. Het hof ziet aanleiding eerst deze grieven gezamenlijk te behandelen.

Overeenkomst van opdracht

5.5
Vaststaat dat aan [geïntimeerde] is gevraagd een lekkage op te lossen en dat [geïntimeerde] vervolgens daartoe werkzaamheden heeft verricht. De werkzaamheden aan de koof hebben aldus plaatsgevonden in het kader van een overeenkomst van opdracht. Uitgangspunt is dat [geïntimeerde] als opdrachtnemer gehouden is als goed opdrachtnemer te handelen. De vraag is dan ook of [geïntimeerde] als opdrachtnemer heeft gehandeld, zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Vgl. HR 9 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6159. Wat dat inhoudt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

5.6
In hoger beroep is, net als bij de rechtbank, vooralsnog niet vast komen te staan dat de koof waarin is gezaagd asbesthoudend materiaal bevatte en dat het dit asbesthoudende materiaal is geweest dat in het pand is terechtgekomen op de plaatsen, zoals door FIND aangewezen in haar rapport. Deze stellingen van [appellant] zijn door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. Het afgezaagde materiaal is verwijderd toen het pand is gesaneerd. De foto (productie 19) die is overgelegd, waarop volgens [appellant] onmiskenbaar asbesthoudend materiaal is te zien, is niet van de plaats waar door [geïntimeerde] is gezaagd, zo is tijdens de pleidooien vastgesteld.

5.7
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat ook al zou sprake zijn van asbesthoudend materiaal dat in het pand is terechtgekomen, [geïntimeerde] ter zake geen verwijt treft.

[appellant] verwijt [geïntimeerde] dat hij niet in de koof had mogen zagen zonder voorafgaand onderzoek naar het materiaal, omdat [geïntimeerde] wist dan wel kon weten dat daarin asbest was verwerkt. Het hof is van oordeel dat indien [geïntimeerde] wist dan wel kon weten dat asbest in de koof was verwerkt hij door te handelen zoals hij heeft gedaan onzorgvuldig jegens [appellant] zou hebben gehandeld. [appellant] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] dit wist of had kunnen weten. De volgende omstandigheden acht het hof daarbij van belang.

[geïntimeerde] werd verzocht de lekkage op te lossen. [geïntimeerde] heeft een eenmansbedrijf en is een ervaren timmerman, zonder specifieke deskundigheid op het gebied van asbest. [appellant] stelt weliswaar dat [geïntimeerde] over een grote mate van deskundigheid beschikt en heeft daartoe voorbeelden van bouwprojecten overgelegd, waaraan [geïntimeerde] heeft meegewerkt en waaruit dit zou volgen, maar [geïntimeerde] heeft dit afdoende weersproken en gemotiveerd aangevoerd dat ook bij die projecten zijn rol geen andere is geweest dan die van ervaren timmerman. Verder heeft [geïntimeerde] onweersproken aangegeven dat de ouderdom van het pand hem niet bekend was en evenmin wanneer de koof na de bouw van het pand was geplaatst, zodat dit ook niet een verdenking van asbest met zich bracht. [geïntimeerde] heeft verder steeds verklaard en het tegendeel is niet gebleken, dat hij heeft gezaagd in een glad grijs plaatmateriaal, dat in een goede staat verkeerde en dat hij uit is gegaan van cementgebonden brandvertragend materiaal (eternit of menuiserite) waarbij hij geen verdenking hoefde te hebben van asbest. Met het door [geïntimeerde] overgelegde rapport van de Hanselman groep geeft hij voldoende onderbouwing dat de koof rond een inpandige hemelwaterafvoer geen voor de hand liggende plaats is voor het gebruik van asbest, omdat asbest voornamelijk werd gebruikt als brandwerend materiaal. De plaats van de koof bracht dus ook niet zonder meer een verdenking van de aanwezigheid van asbest in de koof met zich. Dat asbesthoudende plaat ook weleens wordt gebruikt voor de ombouw van hemelwaterafvoeren, zoals door [appellant] is aangevoerd, doet daar niet aan af. Voorts blijft staan dat de ter zake kundige ambtenaar die betrokken was bij het onderzoek naar de brandveiligheid ook het plaatmateriaal niet als asbesthoudend heeft onderkend, zoals [appellant] ook zelf heeft erkend.

5.8
Uit hetgeen hiervoor is beschreven volgt dat [geïntimeerde] niet bedacht had hoeven zijn op de aanwezigheid van asbest voordat hij ging zagen in de koof, als al sprake zou zijn geweest van asbesthoudende plaat.

5.9
[appellant] heeft nog aangevoerd dat het feit dat [geïntimeerde] het stuk plaat op het plafond heeft laten liggen, terwijl hij wel het isolatiemateriaal heeft weggeruimd, duidt op wetenschap van [geïntimeerde] dat het asbesthoudend materiaal was, omdat dit materiaal moeilijk af te voeren zou zijn. Ook uit het feit dat [geïntimeerde] geen rekening heeft gezonden voor zijn werkzaamheden zou op die wetenschap duiden. [geïntimeerde] heeft dit voldoende weersproken door aan te voeren dat hij de plaat achter heeft gelaten omdat hij deze in een later stadium weer terug wilde plaatsen en dat hij uit coulance uitsluitend de gebruikte materialen in rekening heeft gebracht.

5.10
De conclusie luidt dat [geïntimeerde] door te handelen als hij heeft gedaan niet onzorgvuldig heeft gehandeld, zodat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de schade die [appellant] stelt te hebben geleden. Dit leidt ertoe dat de overige grieven geen behandeling meer behoeven en evenmin de overige verweren van [geïntimeerde] op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep ECLI:NL:GHARL:2021:739