Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Almelo 270411 bouwmaterialenhandel niet aansprakelijk voor mesothelioom terzake van in 1982-1984 al dan niet geleverde asbestplaten

Rb Almelo 270411 bouwmaterialenhandel niet aansprakelijk voor mesothelioom terzake van in 1982-1984 al dan niet geleverde asbestplaten
De verdere beoordeling van het geschil en de gronden van de beslissing

1. Bij vonnis van 24 maart 2010 was [Eiseres] in overweging (13) te bewijzen opgedragen:
om tot een beoordeling van de aansprakelijkheid van [Gedaagde] te kunnen komen, dient naar het oordeel van de rechtbank allereerst vast komen te staan, dat [Eiseres] (in de jaren 1982 en 1984) als door haar gesteld, asbestcementgolfplaten van [Gedaagde] heeft gekocht zomede dat [Eiseres] in het kader van het normaal gebruik van die van [Gedaagde] afkomstige asbestcementgolfplaten zodanig blootgesteld is aan asbestvezels afkomstig van die platen dat zij dientengevolge de ziekte mesothelioom in de vorm van buikvlieskanker heeft opgelopen.

2. Om aan deze bewijsopdracht te voldoen heeft [Eiseres] als getuige doen horen zich zelf (als partijgetuige), haar [Echtgenoot], haar [Vader] en [Buurmannen], bij welke verhoren de processen verbaal van de verhoren van die getuigen in het kader van het eerder gehouden voorlopig getuigenverhoor ([Eiseres]/Eternit) aan die getuigen zijn voorgehouden.

3. Uit de tussen partijen gewisselde processtukken respectievelijk de inhoud van de door de getuigen afgelegde verklaringen (voor zover relevant en niet beperkt door artikel 164 Rechtsvordering) blijkt dat geen schriftelijk bewijs van een door [Eiseres] gestelde met [Gedaagde] in 1982/1984 gesloten koopovereenkomst (meer) voorhanden is, zomede de alstoen volgens [Eiseres] gekochte asbestcementgolfplaten na afbraak van het betrokken schuurtje evenmin nog voorhanden zijn en (ook) op die wijze geen herkomst van die platen (meer) kan worden vastgesteld.

4. Anders dan [Eiseres] tot nu toe in de procedure heeft gesteld, blijkt uit de diverse verklaringen waaronder begrepen haar eigen verklaring, niet dat [Eiseres] in de jaren 1982/1984 zelf in eigen persoon bij [Gedaagde] asbestcementgolfplaten heeft gekocht. Dienvolgens kan enige vordering van [Eiseres] gebaseerd op een met [Gedaagde] gesloten koopovereenkomst niet warden gehonoreerd.

5. Evenmin staat onomstotelijk vast dat anderen, bijvoorbeeld de echtgenote van [Eiseres], wel bij [Gedaagde] die golfplaten hebben gekocht en evenmin wat voor dakbedekkingsplaten dit dan wel waren respectievelijk welk soort en hoeveel asbest die hebben bevat. Immers op dit punt is aan de inhoud van de verklaring van [Eiseres] zelf ingevolge het bepaalde in artikel 164 Rechtsvordering geen waarde toe te kermen terwijl uit de verklaring van haar [Echtgenoot] respectievelijk haar [Vader] valt op te maken dat destijds in 1982/1984 niet uitsluitend bij [Gedaagde] is gekeken, maar (ook) alternatieve mogelijkheden bij andere bouwmaterialenhandels zijn bezien zodat niet geheel valt uit te sluiten – zulks bij gebreke van schriftelijk bewijs van de aanschaf destijds dan wel bewijs van herkomst van de betrokken golfplaten – dat die platen daar zijn betrokken.

6. Teneinde tot verdere beoordeling van de zaak te komen wil de rechtbank – mede verwijzend naar overweging 12 van het tussenvonnis van 24 maart 2010 – wel aannemen dat de echtgenoot van [Eiseres] in 1982/1984 dakbedekkingsplaten voor het schuurtje achter de woning aan de [Adres en Woonplaats] heeft gekocht, onduidelijk blijft echter welke de exacte specificatie van de samenstelling van die platen is geweest en met name welk en hoeveel asbest daarin verwerkt was. Bij die verdere beoordeling gaat de rechtbank er echter van uit dat [Gedaagde] alstoen aan de echtgenoot van [Eiseres] geen waarschuwingen omtrent het gebruik/verwerking van die platen heeft gegeven.

7. Uit de verklaringen van de andere getuigen – dus behoudens de verklaring van [Eiseres] – valt op te maken dat [Eiseres] kennelijk enige hand- en spandiensten heeft verricht in het kader van het aanbrengen van de dakbedekking op het schuurtje, meer speciaal het aanvegen en het opruimen van afval van (onder meer) die dakplaten.

Dat [Eiseres] rechtstreeks en actief betrokken is geweest bij het daadwerkelijk verwerken van die dakplaten als het verzagen en/of het boren van gaten daarin, staat aan de hand van die verklaringen volgens de rechtbank niet vast.

Voor zover dan ook op grond van het vorenstaande zou moeten worden gesproken van blootstelling van [Eiseres] aan (asbest)vezels, is er sprake geweest van een (zeer) lichte blootstelling, ook al omdat de betrokken werkzaamheden van de echtgenoot van [Eiseres] in de openlucht hebben plaatsgevonden, zulks los van het antwoord op de vraag – als hiervoor geformuleerd – of en zo ja, van welke (asbest)vezels in casu sprake is geweest.

8. Aannemende dat blootstelling van [Eiseres] aan asbestvezels inderdaad heeft plaatsgevonden en ook deze mate van blootstelling (voldoende) boven de drempelwaarde is geweest om bij haar mesothelioom te kunnen veroorzaken, kan de oorzaak van het aan [Eiseres] opgekomen mesothelioom gelegen zijn geweest in de door haar in 1982/1984 verrichte werkzaamheden als aanvegen en opruimen van afval. De rechtbank is echter van oordeel dat die oorzaak dan ook – even goed – zou kunnen zijn gelegen in enige andere vorm van blootstelling aan asbestvezels, bijvoorbeeld voortvloeiende uit de normale milieubelasting.

9. Zelfs indien alle voorgaande aannames op een voor [Eiseres]positieve wijze zouden moeten worden beantwoord, blijft vervolgens de vraag in hoeverre op [Gedaagde] als bouwmaterialenhandelaar in de periode 1982/1984 een waarschuwingsplicht rustte, zodanig dat door [Gedaagde] bij de verkoop van deze asbestcementgolfplaten gewaarschuwd had moeten worden tegen het aanvegen/opruimen van bouwafval door derden als [Eiseres]. De door [Eiseres] ingeroepen zorgplicht op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad Cysouw I en II zijn gerelateerd aan de arbeidsverhouding en berusten op de zeggenschap van de werkgever over de arbeidsomstandigheden van de werknemer en ziet bovendien op de ziekte asbestose, veroorzaakt door frequente blootstelling (in de werksfeer) aan asbestvezels, hetgeen in casu geen van beide aan de orde is.

Het moge zo zijn dat alstoen bij producenten van asbesthoudende producten als de onderhavige asbestcementgolfplaten kennis omtrent dat mogelijke gevaar met name voor hun werknemers in het kader van de productie daarvan bekend mocht worden verondersteld, voor bouwmaterialenhandelaren als [Gedaagde] in het kader van de verkoop van dergelijke platen, die alstoen vrijelijk en zonder enige beperking in het verkeer mochten worden gebracht, gold dat ten aanzien van de ziekte asbestose echter niet en toendertijd ten aanzien van de ziekte mesothelioom zeker niet, terwijl evenmin gesteld noch anderszins gebleken is dat [Gedaagde] van de gevaren van het werken met asbest op de hoogte was en wel zodanig dat hij desondanks in dit geval toch een waarschuwingsplicht ten opzichte van [Eiseres] zou hebben gehad.

10. De slotsom van het vorenstaande is, dat voor zover al moet worden aangenomen dat [Eiseres] in 1982/1984 is blootgesteld aan asbestvezels tijdens het opruimen/aanvegen van bouwafval afkomstig van asbestcementgolfplaten, die voordien betrokken waren van [Gedaagde] en zij dientengevolge de ziekte mesothelioom heeft opgelopen, [Gedaagde] geen op hem rustende zorgplicht heeft geschonden.

11. Dit leidt tot afwijzing van de vordering van [Eiseres], die als in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten zal worden veroordeeld. LJN: BQ4019