Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 280824 Wn-er slaagt er niet in te bewijzen dat hij bij het tillen van een kliko schouderletsel heeft opgelopen

RBLIM 280824 Wn-er slaagt er niet in te bewijzen dat hij bij het tillen van een kliko schouderletsel heeft opgelopen

in vervolg op:
RBLIM 181023 Rb draagt Wn-er op te bewijzen dat hij bij het tillen van een kliko schouderletsel heeft opgelopen

2De verdere beoordeling

2.1.

De kantonrechter verwijst vooreerst naar voormeld tussenvonnis bij de inhoud waarvan wordt volhard.

2.2.

In voormeld tussenvonnis heeft de kantonrechter [eiser] opgedragen te bewijzen dat hem tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij RWM op 3 oktober 2017 een ongeval is overkomen als gevolg waarvan hij letsel aan zijn schouder heeft opgelopen.

Het gaat hier dus vooral om het verband tussen de schade (lees: het fysieke letsel) en de uitoefening van de werkzaamheden.

2.3.

In verband met deze bewijsopdracht heeft [eiser] zichzelf, [medewerker 1] , [medewerker 2] en [medewerker 3] als getuigen doen horen.

RWM en AB Werkt hebben afgezien van een contra-enquête.

2.4.

De kantonrechter neemt als maatstaf voor de beoordeling of aan de bewijsopdracht is voldaan, of met een redelijke mate van zekerheid de te bewijzen feiten voor waar aangenomen kunnen worden.

2.5.

[eiser] heeft ter zitting van 28 november 2022 (zie proces-verbaal van de mondelinge behandeling van die datum) navolgende verklaard:

“De kliko wordt meestal in de loop van de dag geleegd. Als de kliko zwaar is, wordt deze door twee personen geleegd. Als de kliko licht is, wordt deze door 1 persoon geleegd. Meestal werd de kliko door twee personen geleegd. Hierover zijn geen regels of instructies gegeven. Op eigen initiatief vraag ik hulp van een collega bij het legen van een kliko indien de kliko zwaar is.

Op 3 oktober 2017 was de kliko licht. Er lag alleen verpakkingsmateriaal in. Ik heb de kliko toen alleen willen legen in de container. De container ligt op een verhoging. Er zijn twee trapjes en een stellage. De voorkant van de kliko rust op de stellage. Ik heb de kliko opgetild. Ik heb een kantelbeweging gemaakt. Ik voelde toen “knak knak”. Ik heb de kliko toen teruggezet. Ik ben naar [medewerker 1] gelopen. Zij zat op kantoor (in de keet). Ik heb dit gemeld aan haar. Ik heb toen ook tegen haar gezegd dat ik niets zwaars meer ga tillen. Dit was op de locatie in Geleen. De volgende dag moest ik werken op de locatie te Sittard. Ik heb aan mijn collega(’s) te Sittard verteld wat er gebeurd is op 3 oktober. Dit heb ik verteld aan [medewerker 3] . Er is toen besloten dat ik kassa-dienst zou draaien. Ik heb toen ook een afspraak bij de dokter gemaakt.

Ik kon op 5 oktober terecht bij de dokter. De dokter heeft mij een doorverwijzing gegeven voor een echo.”

2.6.

[eiser] heeft tijdens het getuigenverhoor (zie proces-verbaal getuigenverhoor van 28 februari 2024) navolgende verklaard:

“De rechter leest mij de verklaring voor zoals ik die op 28 november 2022 heb afgelegd tijdens de mondelinge behandeling van mijn zaak. Die verklaring klopt, behoudens een klein detail: [medewerker 1] zat niet in het kantoor, maar stond vóór het kantoor.

Op vragen van de rechter:

Het voorval met de kliko was tussen 08.45 uur en 09.00 uur ’s ochtends. Ik was rond 08.10 uur op het werk aanwezig en toen ben ik naar de keet gegaan. In de keet waren [medewerker 1] en [medewerker 2] . Om 08.30 uur ben ik aan het werk gegaan. Ik heb toen naar de kliko gekeken; die stond open. Ik heb aan de bak gevoeld en toen zei ik tegen mijn collega dat ik die bak ging leegmaken. Ik heb dus tussen mijn aankomst op het werk en het legen van de kliko geen andere werkzaamheden verricht. Ik heb de kliko gepakt en aan het handvat meegetrokken naar de plek waar ik die kliko moest legen.

Na het incident ben ik naar [medewerker 1] gelopen. Ik voelde geen pijn of beperkingen in mijn bewegingsvermogen van de arm. Ik heb haar verteld dat ik bij het optillen van de kliko opeens “knak knak” in mijn schouder hoorde en dat ik de kliko niet heb leeggemaakt. Ze zei toen: “oh jee, en nou dan?” Ik antwoordde dat ik de dag zou afwerken, maar dat ik geen zware dingen meer zou doen. Dat was goed. Later merkte ik dat ik mijn arm niet meer omhoog kon krijgen.

Vóór 3 oktober 2017 heb ik nooit enig schouderletsel opgelopen voor zover mij bekend is. Ik ben daar ook nooit voor bij een dokter geweest.

Op vragen van mr. Switalska:

Mijn werk bestond uit het geven van aanwijzingen aan de bezoekers van het Milieupark waar ze de diverse soorten afval moesten achterlaten. Op 3 oktober 2017 heb ik behalve tegen [medewerker 1] ook tegen [medewerker 2] gezegd dat ik mij bezeerd had en dat ik zou doorgaan met lichte werkzaamheden. Op 24 oktober 2017 was ik bij de orthopeed. Die vertelde mij dat een operatie nodig was. Pas toen was het mij duidelijk dat het om serieus letsel ging.

Op 26 oktober 2017 heb ik tegen [medewerker 4] gezegd dat dit gebeurd was op het werk en zij heeft toen voor mij een ongevalsformulier gepakt en dat heb ik ingevuld.”

2.7.

De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] als partijgetuige (ex artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) aangemerkt dient te worden. Zijn verklaring kan dan ook geen bewijs in zijn voordeel opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. De vervolgvraag is dan of dergelijk voldoende sterk ander bewijs gevonden kan worden.

De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.

2.8.

Het bewijs van het verband tussen de schade (lees: het fysieke letsel) en de uitoefening van de werkzaamheden blijft ook na het getuigenverhoor in deze zaak problematisch om navolgende redenen:

  • -

    Niemand heeft waargenomen dat [eiser] de kliko heeft opgetild. Er hangen weliswaar camera’s, echter zijn de beelden niet (meer) beschikbaar. Hoewel [medewerker 1] heeft verklaard dat [eiser] liep te puffen toen hij haar na het voorval tegenkwam en zij begreep dat hij last had van zijn schouder, is dit onvoldoende om te kunnen vaststellen dat het letsel hem overkomen is tijdens het optillen van de kliko.

  • -

    Van belang is daarnaast dat [eiser] blijkens zijn verklaring vóór het incident geen werkzaamheden heeft verricht. Dat maakt dat niet uitgesloten kan worden dat het letsel “buiten de poort” veroorzaakt is of het gevolg is van zo iets banaals als “het wegzetten van de fiets”. Zou [eiser] vóór het incident eerst – zonder problemen - verschillende andere werkzaamheden hebben verricht, waarbij hij de nodige kracht moest uitoefenen met zijn armen, dan zou die mogelijkheid feitelijk uitgesloten zijn. Maar daar is nu geen sprake van.

  • -

    De orthopedisch chirurg van [eiser] , drs. R.P. Walbeehm, heeft in het (ongedateerde) operatieverslag (van de operatie van 11 januari 2018; zie productie 3 bij dagvaarding) onder meer opgenomen “Conclusie de cuff is niet te herstellen bij een mijns inziens veel langer bestaande cuffscheur”.

Omdat [eiser] “zijn” oorzaak van het letsel – namelijk het incident op 3 oktober 2017 – genoemd zal hebben bij de intake voor de operatie, dat is immers gebruikelijke praktijk, ligt het voor de hand dat de orthopedisch chirurg deze datum ook kende uit het patiëntendossier. Uit zijn notitie na afloop van de operatie volgt dan dat de orthopedisch chirurg van oordeel was dat de cuffscheur er al (veel) eerder was dan 3 oktober 2017.

De kantonrechter beseft dat die conclusie ook vragen oproept. Hoe heeft [eiser] dan geruime tijd gewoon kunnen functioneren? Het ligt echter op de weg van [eiser] om hierover duidelijkheid te verschaffen, bijvoorbeeld door het overleggen van een nadere verklaring van de orthopedisch chirurg. Maar [eiser] heeft dat nagelaten en evenmin heeft hij de orthopedisch chirurg opgeroepen als getuige.

  • -

    De verklaring van de huisarts van [eiser] dat hij niet eerder voor arm en/of schouderklachten is behandeld (productie 17 bij dagvaarding) is weliswaar een omstandigheid die ten voordele van [eiser] is, maar is ook onvoldoende in dit kader. Het zegt namelijk niets over het moment waarop (en waar en waardoor) het letsel is ontstaan.

  • -

    Wat betreft de verklaringen [medewerker 2] en [medewerker 3] oordeelt de kantonrechter dat hieraan geen bewijs kan worden ontleend.

[medewerker 2] heeft - voor zover hier van belang- namelijk verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij [eiser] op 3 oktober 2017 heeft gezien op het Milieupark en dat hij zich niet kan herinneren dat [eiser] ooit op het Milieupark heeft geklaagd over pijn in zijn schouder. [medewerker 3] heeft – voor zover hier van belang – verklaard dat hij op 3 oktober 2017 niet aanwezig was op het Milieupark in Geleen en dat hij zich niet kan herinneren dat [eiser] ooit problemen heeft gehad met zijn schouder.

2.9.

Al het voorgaande - in hun onderlinge samenhang bezien en gewaardeerd - betekent dat naar het oordeel van de kantonrechter niet met de vereiste redelijke mate van zekerheid de te bewijzen feiten voor waar aangenomen kunnen worden. [eiser] is er dus niet in geslaagd het aan hem opgedragen bewijs te leveren. De vordering van [eiser] dient dan ook afgewezen te worden.

2.10.

[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagden worden begroot op:

- salaris gemachtigde

1.218,00

(3,00 punten × € 406,00)

- nakosten

135,00

(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)

Totaal

1.353,00

 

Aan iedere gedaagde zal dit bedrag worden toegewezen.

2.11.

De door AB Werkt gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3De beslissing

De kantonrechter

Vordering jegens beide gedaagden

3.1.

wijst de vorderingen van [eiser] af,

Vordering jegens RWM

3.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.353,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

Vordering jegens AB Werkt

3.3.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.353,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

3.4.

veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,

Vorderingen jegens beide gedaagden

3.5.

verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

ECLI:NL:RBLIM:2024:5775