Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 130422 rioolontstoppingsservice aansprakelijk voor brandwonden wn-er; onvoldoende instructie tzv gebruik PBM (2)

RBROT 130422 rioolontstoppingsservice aansprakelijk voor brandwonden wn-er; onvoldoende instructie tzv gebruik PBM
- verzocht 17,3 x € 265,00 = 21%, toegewezen 12 uur x € 265,00 = € 3847,80

2.
De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:

2.1
[ verzoeker ] is per 11 november 2019 bij TOS in dienst getreden in de functie van algemeen medewerker.

2.2
TOS is een ontstoppingsservice bedrijf en loodgietersbedrijf. TOS levert aan haar klanten diverse diensten, waaronder ontstopping, reiniging, reparatie, onderhoud en inspectie van rioleringen.

2.3
Op 19 oktober 2020 heeft [ verzoeker ] opdracht gekregen om bij de [ klant W ] een urinoir te ontstoppen.

2.4
Aangekomen bij [ klant W ] is [ verzoeker ] ontvangen door de heer [ A ] (hierna: [ A ] ), aldaar werkzaam, en naar de desbetreffende toiletgroep gebracht. Door [ A ] is daarbij medegedeeld dat hij zelf (tevergeefs) had getracht de verstopping te verhelpen met behulp van ontstoppingskorrels.

2.5
Tijdens de uitoefening van de werkzaamheden bij [ klant W ] heeft [ verzoeker ] letsel opgelopen, te weten brandwonden aan zijn knieën en enkels.

2.6
Na zijn werkzaamheden bij [ klant W ] heeft [ verzoeker ] een bezoek gebracht aan de spoedeisende hulp van het Ikazia ziekenhuis te Rotterdam.

2.7
[ verzoeker ] heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met TOS. [ verzoeker ] is door TOS verzocht om die dag naar de zaak te komen.

2.8
[ verzoeker ] is vervolgens naar Tos gegaan en de heer [ B ] (hierna: [ B ] ), technisch medewerker bij TOS, heeft vervolgens in aanwezigheid van [ verzoeker ] een incidentenformulier ingevuld.

2.9
Op 20 oktober 2020 heeft [ verzoeker ] een bezoek gebracht aan het brandwondencentrum, alwaar de beide knieën zijn behandeld en verbonden. Behandeling van de enkels was niet nodig.

2.10
Op 25 januari 2021 heeft [ verzoeker ] TOS aansprakelijk gesteld voor zijn geleden en te lijden schade. TOS heeft haar verzekeraar Achmea ingeschakeld.

2.11
Achmea heeft vervolgens onderzoeker [ C ] van Achmea Expertise & Risicodeskundigheid gevraagd een toedrachtsonderzoek te verrichten en enkele verklaringen af te nemen. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 16 april 2021.

2.12
Verweersters hebben nadien de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.
Het verzoek

3.1
[ verzoeker ] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verweersters hoofdelijk te veroordelen:
I. om binnen 8 dagen na betekening een verklaring voor recht te geven, inhoudende dat verweersters hoofdelijk voor de gehele materiële en immateriële geleden en te lijden schade aansprakelijk zijn, zonder enige vorm van eigen schuld (artikel 6:101 BW), dan wel te oordelen dat er op basis van de billijkheidscorrectie (artikel 6:101 BW) geen plaats is voor toerekening daarvan aan [ verzoeker ] ;
II. in de kosten van de deelgeschilprocedure begroot op € 5.547,25;
III. in de (reis)kosten, verband houdende met de zitting;
IV. in de kosten van deze procedure en het griffiegeld.

3.2
[ verzoeker ] heeft aan het verzoek - samengevat weergegeven en voor zover hierna van belang - het volgende ten grondslag gelegd.

3.3
[ verzoeker ] heeft op 19 oktober 2020 in de uitoefening van zijn werkzaamheden chemisch brandletsel opgelopen aan beide knieën en enkels. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is TOS aansprakelijk voor de door [ verzoeker ] geleden en te lijden materiële en immateriële schade. Op basis van artikel 7:954 BW heeft [ verzoeker ] daarnaast een directe actie op Achmea.

3.4
Ten aanzien van de toedracht van het ongeval stelt [ verzoeker ] dat hij de betreffende dag het verstopte urinoir van de muur heeft gehaald. De vloer was op dat moment droog en bij het demonteren van het urinoir is er ook geen water op de grond terecht gekomen. [ verzoeker ] heeft vervolgens het urinoir met daarin de ontstoppingskorrels boven de prullenbak leeggeschud. Daarna heeft [ verzoeker ] het chiffon van het urinoir verwijderd en heeft hij dit chiffon onder de kraan van de wastafel schoongemaakt. Omdat [ verzoeker ] dit chiffon niet helemaal schoon kreeg, heeft de klant een nieuw chiffon gepakt. Dit nieuwe chiffon heeft [ verzoeker ] op het urinoir gemonteerd, waarna hij het urinoir heeft teruggeplaatst aan de muur. Daarbij is [ verzoeker ] op zijn knieën op de grond gaan zitten. Om het urinoir te testen voordat het gemonteerd zou worden, heeft [ verzoeker ] eerst het urinoir aangesloten op de afvoerleiding en het urinoir doorgespoeld. Hierbij is er water op de grond gekomen op de plaats waar [ verzoeker ] op zijn knieën op de grond zat. Aangezien [ verzoeker ] in de veronderstelling verkeerde dat hij alle ontstoppingskorrels uit het urinoir had verwijderd en er in het water dus geen ontstoppingsmiddel kon zitten, is hij niet direct opgestaan. Na ongeveer 20 minuten werkzaamheden te hebben verricht aan het urinoir, voelde [ verzoeker ] een branderig gevoel aan zijn knieën en enkels. Omdat [ verzoeker ] het urinoir niet lekvrij kreeg, heeft [ verzoeker ] met [ B ] gebeld en het verhaal uitgelegd. De volgende dag zou het probleem verder door TOS worden opgelost. Na afloop van zijn werkzaamheden bij [ klant W ], heeft [ verzoeker ] brandwonden op zijn knieën en enkels geconstateerd.

3.5
[ verzoeker ] is voor behandeling van zijn brandwonden naar het ziekenhuis en brandwondencentrum gegaan. Hij ondervindt thans nog steeds klachten van de brandwonden. [ verzoeker ] is inmiddels werkzaam als hovenier. Daarbij moet hij veel werkzaamheden op zijn knieën verrichten. [ verzoeker ] verwacht deze werkzaamheden niet lang te kunnen volhouden. [ verzoeker ] heeft geen opleiding genoten en wenst middels de onderhavige procedure zijn toekomstige schade veilig te stellen.

3.6
[ verzoeker ] heeft ten aanzien van de toedracht van het ongeval volledig en naar waarheid verklaard. [ verzoeker ] hoeft als werknemer enkel te stellen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Volgens vaste rechtspraak is het niet aan [ verzoeker ] om bewijs te leveren van de precieze toedracht. TOS heeft er daarnaast op onjuiste gronden zelf van afgezien om de Arbeidsinspectie in te schakelen en onderzoek te laten doen.

3.7
Niet aangetoond is daarnaast dat er door TOS voldoende veiligheidsmaatregelen zijn getroffen in de zin van artikel 7:658 lid 1 BW, zodat TOS zich ook niet kan disculperen.

3.7.1
[ verzoeker ] heeft diverse persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: PBM) van TOS ter beschikking gesteld gekregen, waaronder een werkoverall en schoenen. Deze beschermingsmiddelen droeg [ verzoeker ] ook tijdens zijn werkzaamheden op 19 oktober 2020. Uit productie 6 bij verzoekschrift volgt dat het waadpak geen deel uit maakt van de uitgegeven PBM. Hoewel [ verzoeker ] eerder wel een waadpak van TOS ter beschikking gesteld heeft gekregen, had [ verzoeker ] zijn waadpak de betreffende dag niet bij zich. Een collega van [ verzoeker ] , de heer [ D ] (hierna: [ D ] ), had die dag namelijk het waadpak van [ verzoeker ]
meegenomen omdat hij werkzaamheden diende te verrichten onder de grond en zijn eigen waadpak kapot was. [ verzoeker ] beschikte derhalve enkel over het kapotte waadpak van [ D ] . De op 19 oktober 2020 door [ verzoeker ] te verrichten werkzaamheden aan het urinoir waren niet dusdanig dat [ verzoeker ] daarvoor een waadpak aan moest. Bij de werkzaamheden die [ verzoeker ] normaliter verricht, zoals het ontstoppen van een wc-urinoir of badkamer, wordt een waadpak ook niet gedragen. Een waadpak wordt veelal gebruikt wanneer er veel water is of als er vieze werkzaamheden moeten worden verricht, zoals onder de grond dan wel in kruipruimtes. Aan [ verzoeker ] zijn voorafgaand aan het ongeval bovendien nimmer instructies gegeven over het dragen van het waadpak.

3.7.2
Voorafgaand aan het ongeval zijn er geen toolbox-meetings gehouden. Evenmin is er gesproken over de gevaren van het werken met ontstoppingsmiddelen. Pas op 23 november 2020, zijnde derhalve na het ongeval, is er een toolbox-meeting gehouden over gevaarlijke stoffen en ontstoppingsmiddel. Uit veiligheidsoverweging had TOS voorafgaand aan het ongeval op reguliere basis dergelijke toolbox-meetings behoren te organiseren. Uit de gedragscode van TOS volgt dat [ verzoeker ] op 11 november 2019 de checklist nieuw personeel heeft ontvangen. Voorgaande betekent dat er al een jaar géén aandacht is besteed aan de gevaren van het werken met chemische middelen e.d.

3.7.3
TOS dient als werkgever aan haar personeel passende instructies te geven. Daarnaast heeft zij een waarschuwingsplicht die inhoudt dat zij haar werknemers dient te waarschuwen voor eventuele gevaren en hen instructies dient te geven omtrent het belang van veilig werken. Of een dergelijke instructie kan worden beschouwd als een doeltreffende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of een nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden. Daarbij zal de werkgever rekening moeten houden met de ervaringsregels dat werknemers die al langere tijd met gevaarlijke situaties werken een verslapte en onvoldoende aandachtspanne kunnen hebben voor de gevaren en het is juist aan de werkgever om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving.

3.8
Indien en voor zover er sprake is van eigen schuld die toerekenbaar is, moet het gaan om opzet of bewuste roekeloosheid. De lat voor het aannemen van bewust roekeloosheid ligt erg hoog. Van opzet of bewuste roekeloosheid is in het onderhavige geval geen sprake geweest.

3.9
De kosten voor het deelgeschil zijn € 5.547,25.

4.
Het verweer

4.1
Verweersters verzoeken de kantonrechter om de verzoeken van [ verzoeker ] af te wijzen, alsook om de kostenveroordeling af te wijzen dan wel te matigen.

4.2
Daartoe hebben verweersters - samengevat weergegeven en voor zover hierna van belang - het volgende aangevoerd.

4.3
Verweersters betwisten de toedracht van het bedrijfsongeval zoals door [ verzoeker ] geschetst. [ A ] heeft op 19 oktober 2020 bij aankomst van [ verzoeker ] bij [ klant W ] direct aan [ verzoeker ] gemeld dat hij zelf had getracht de verstopping te verhelpen met verstoppingskorrels. Aangeboden is daarbij om de fles waarin de korrels zaten aan [ verzoeker ] te laten zien, welk aanbod door [ verzoeker ] is afgeslagen. [ verzoeker ] heeft vervolgens het urinoir losgemaakt, waarbij een plas water op de grond terecht is gekomen. Met een schroevendraaier heeft [ verzoeker ] de ontstoppingskorrels uit het urinoir verwijderd waarbij enkele korrels op de grond vielen en oplosten in de plas water. Tijdens het terugplaatsen van het urinoir is [ verzoeker ] met zijn knieën in de plas water met chemische stof gaan zitten, met letsel aan knieën en enkels tot gevolg. Voornoemde lezing van de feiten vindt steun in de verklaringen van [ A ] en [ D ] , alsook in het na het ongeval opgemaakte incidentenformulier.

4.4
Verweersters zijn niet aansprakelijk en/of schadeplichtig op grond van artikel 7:658 BW jo. artikel 7:954 BW. Daartoe stellen verweerster in de eerste plaats dat sprake is geweest van bewust roekeloos handelen van [ verzoeker ] . [ verzoeker ] is immers, nadat hij er door [ A ] expliciet op is gewezen dat er een ontstoppingsmiddel is gebruikt, zonder waadpak met zijn werkzaamheden aangevangen terwijl bij het verwijderen van het urinoir water op de grond kwam en terwijl er korrels ontstoppingsmiddel op de grond zijn gevallen. [ verzoeker ] is met die wetenschap met zijn knieën in het water gaan zitten, terwijl hij op dat moment wist - of in ieder geval zich had moeten beseffen - dat het om een gevaarlijke substantie kon gaan vanwege het daarvoor door hemzelf met een schroevendraaier loswrikken van de ontstoppingskorrels. [ verzoeker ] was goed geïnstrueerd en aan hem zijn ook beschermingsmiddelen, waaronder een waadpak, aangeboden. Iedere medewerker, en ook [ verzoeker ] , weet dat je extra moet uitkijken wanneer er een ontstoppingsmiddel is gebruikt. [ verzoeker ] is desondanks op zijn knieën in het water gaan zitten, zonder waadpak. Ook heeft hij nagelaten om het water eerst weg te zuigen met een waterstofzuiger. Benadrukt wordt dat het hier om reguliere werkzaamheden ging.

4.5
Verweersters stellen zich in de tweede plaats op het standpunt dat zij niet aansprakelijk zijn op grond van artikel 7:658 BW, nu TOS heeft voldaan aan de op haar als werkgever rustende zorgplicht.

4.5.1
TOS heeft de veiligheid van haar werknemers hoog in het vaandel staan en maakt haar medewerkers continu bewust van de risico's van het werken met gevaarlijke stoffen. Uit de checklist nieuw personeel d.d. 11 november 2019 volgt dat de voorschriften met [ verzoeker ] zijn besproken. Bij indiensttreding heeft TOS aan [ verzoeker ] het Blauwe boekje verstrekt en met hem doorgenomen. Daarnaast zijn de werknemers van TOS in het bezit van een Laatste Minuut Risico Analyse kaart (LMRA) aan de hand waarvan werknemers worden geïnstrueerd voorafgaand aan het werk een korte risicoanalyse te maken (stop-check-go procedure). [ verzoeker ] heeft bovendien getekend voor de TOS gedragscode werkvloer en is bij aanvang dienstverband begeleid door een ervaren collega. [ verzoeker ] was bovendien in het bezit van een Basisveiligheid VCA-certificaat. Toezicht wordt gehouden middels werkplekinstructies. Er is ook een RI&E waarin het werken met gevaarlijke stoffen is meegenomen en in de kantine hangen flyers over veilig werken.

4.5.2
Uit diverse formulieren "uitgifte Persoonlijke beschermingsmiddelen" blijkt dat meermaals aan [ verzoeker ] is uitgereikt: handbescherming, voetbescherming en een werkoverall. Aan [ verzoeker ] is daarnaast ook een waadpak ter beschikking gesteld. PBM en aanverwanten worden uitgegeven per persoon, maar per wagen zijn ook aanvullende PBM beschikbaar. Voldoet het niet, dan moet dit per ommegaande worden omgewisseld. Het gebruik en de slijtage is voor de verantwoording van de gebruiker. De omstandigheden worden door de werknemer zelf beoordeeld op veiligheid en risico en TOS stelt alle middelen ter beschikking zodat de werknemer de vrijheid heeft daarop te anticiperen. Uit de als productie 4 bij verweerschrift overgelegde verklaring van I. [ D ] volgt voorts, anders dan door [ verzoeker ] gesteld, dat zowel een nieuw waadpak als het gebruikte waadpak van [ D ] in de bus lagen waar [ verzoeker ] op het moment van de storing mee reed. Eveneens was er een waterstofzuiger ter beschikking gesteld.

4.5.3
[ verzoeker ] was derhalve goed geïnstrueerd en beschikte over PBM en andere gereedschappen om de reguliere werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren. TOS mocht haar werknemers een zekere beoordelingsruimte geven en kon ervan uit gaan dat [ verzoeker ] als werknemer een juiste inschatting zou maken van hoe de werkzaamheden veilig konden worden uitgevoerd. [ verzoeker ] had net als [ A ] moeten waarnemen dat er ontstoppingskorrels op de grond waren gekomen en had vervolgens de aanpak van zijn werkzaamheden daarop moeten aanpassen. Dit, door ofwel de plas water met de waterstofzuiger eerst te verwijderen, dan wel door niet met zijn knieën in de plas te gaan zitten of pas nadat hij het waadpak had aangetrokken.

4.6
Nu aansprakelijkheid ontbreekt en er dus ook geen schadevergoedingsverplichting aan de zijde van verweersters is, kan een kostenveroordeling achterwege blijven. Het aantal opgevoerde uren komen verweersters daarnaast bovenmatig voor.

5.
De beoordeling

Karakter van de deelgeschilprocedure

5.1
[ verzoeker ] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikelen 1019w-1019cc Rv). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

5.2
Thans moet eerst beoordeeld worden of deze zaak zich leent voor behandeling als deelgeschil. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen. Gezien het in artikel 10192 Rv bepaalde wordt een verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing naar het - ambtshalve te geven - oordeel van de deelgeschilrechter onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Deelgeschillen waarvan te verwachten is dat de beantwoording van het verzoek kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zijn, zullen zich daarom minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

5.3
[ verzoeker ] heeft in de onderhavige procedure enkel de aansprakelijkheidsvraag voorgelegd. Een oordeel over de aansprakelijkheid kan er aan bijdragen dat een gedurende de onderhandelingen tussen partijen ontstane impasse wordt doorbroken. De omstandigheid dat nog geen (noemenswaardige) onderhandelingen hebben plaatsgevonden staat daarnaast niet (altijd) aan het starten van een deelgeschilprocedure in de weg, noch aan het oordeel dat de beslissing voldoende zal kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De aansprakelijkheidsvraag betreft immers doorgaans een geschilpunt aan het begin van het traject van minnelijke onderhandelingen, zodat de beslissing op dit verzoek de onderhandelingen op gang kan brengen. Dat dit niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden is niet doorslaggevend. Voldoende is dat de vaststelling van het ongeval en de aansprakelijkheid een bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere onderhandelingen die uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst kunnen leiden.

Aansprakelijkheid

5.4
Ter beoordeling ligt de vraag voor of TOS op grond van artikel 7:658 BW en Achmea op grond van artikel 7:954 BW aansprakelijk zijn voor de schade die [ verzoeker ] op 19 oktober 2020 in de uitoefening van zijn werkzaamheden stelt te hebben geleden. Ter zake geldt het volgende op de wet en de rechtspraak gebaseerde toetsingskader.

5.5
Artikel 7:658 lid 1 BW eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden. De werkgever is op grond van dit artikellid gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn teneinde ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter niet een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

5.6
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW geldt als uitgangspunt dat de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. In het onderhavige geval is door verweersters niet betwist dat [ verzoeker ] op 19 oktober 2020 in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor TOS schade heeft geleden, zodat dit in de onderhavige procedure als vaststaand wordt aangenomen.

5.7
In het geval vaststaat dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is geweest.

Schending zorgplicht door TOS

5.8
TOS heeft zich op het standpunt gesteld aan de op haar rustende zorgplicht te hebben voldaan. Voorgaande is door [ verzoeker ] gemotiveerd bestreden. De kantonrechter is van oordeel dat TOS in de gegeven omstandigheden niet al die maatregelen heeft getroffen, die redelijkerwijs van haar mochten worden verwacht ter voorkoming van schade bij [ verzoeker ]. Daartoe wordt het volgende overwogen.

5.8.1
Uit de overgelegde stukken en hetgeen door partijen naar voren is gebracht volgt dat voorafgaand aan het ongeval door TOS aan [ verzoeker ] diverse instructies zijn gegeven en maatregelen op het gebied van veiligheid zijn getroffen. Zo volgt o.a. uit de “Checklist (nieuw) personeel” dat [ verzoeker ] bij indiensttreding het “Blauwe Boekje” en uitleg daaromtrent heeft ontvangen, alsook uitleg over (het werken met) gevaarlijke stoffen. Vast staat daarnaast dat [ verzoeker ] bij indiensttreding de “TOS gedragscode werkvloer buiten & binnendienst" heeft ontvangen, dat [ verzoeker ] beschikte over een Basisveiligheid VCA certificaat alsmede dat er een RI&E is gehouden. Niet weersproken is daarnaast door [ verzoeker ] dat hij in het bezit was van een LMRA-kaart aan de hand waarvan TOS haar werknemers instrueert om voorafgaand aan het werk een korte risicoanalyse te maken (stop-check-go procedure) en dat er in de kantine flyers hangen over veilig werken, zodat eveneens van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.

5.8.2
Uit het door [ verzoeker ] op 11 november 2019 ondertekende formulier "Uitgifte Persoonlijke beschermingsmiddelen" volgt daarnaast dat [ verzoeker ] van TOS diverse PBM ter beschikking gesteld heeft gekregen, waaronder handbescherming, voetbescherming en een werkoverall. Hoewel uit voormeld formulier niet kan worden opgemaakt dat het waadpak van deze PBM deel uit maakt, staat wel vast dat [ verzoeker ] van TOS een waadpak ter beschikking gesteld heeft gekregen. Voorgaande is door [ verzoeker ] immers ter mondelinge behandeling erkend.

5.8.3
Hoewel op grond van het voorgaande vaststaat dat door TOS aan [ verzoeker ] diverse instructies op het gebied van veiligheid van algemene aard zijn gegeven, ontbreken naar het oordeel van de kantonrechter specifieke instructies waaruit volgt welke maatregelen door de werknemer dienen te worden getroffen in het geval er wordt gewerkt met een ontstoppingsmiddel. Zo volgt uit de pagina's van het “Blauwe Boekje” zoals in de onderhavige procedure overgelegd weliswaar een algemene waarschuwing voor het werken met gevaarlijke stoffen, doch specifieke maatregelen worden daarbij niet genoemd. Uit het formulier "Uitgifte Persoonlijke beschermingsmiddelen” volgt daarnaast dat de werknemer middels ondertekening verklaart de PBM te dragen "in overeenstemming met de regels en voorschriften van zowel TOS Ontstoppings Service B.V. als van de opdrachtgever” en "wanneer dat naar zijn/eigen redelijk oordeel noodzakelijk en/of wenselijk is". Een nadere instructie, inhoudende wanneer welke PBM te gebruiken, ontbreekt echter. Daarnaast schrijft de Functie RI&E slechts voor dat in het geval van het in contact komen met gevaarlijke stoffen, de juiste PBM gedragen dienen te worden. Om welke PBM dit gaat is echter niet nader gespecificeerd. Nog daargelaten dat door [ verzoeker ] is bestreden dat het waadpak deel uit maakt van de PBM, volgt bovendien nergens uit dat door TOS op enig moment instructies omtrent het dragen van een waadpak zijn gegeven. De door TOS ingenomen stelling, inhoudende dat het op basis van de door TOS gegeven instructies voor iedere werknemer duidelijk is dat er in een geval als de onderhavige een waterstofzuiger dient te worden gebruikt en/of een waadpak te worden gedragen, vindt dan ook geen steun in de overgelegde stukken. Weliswaar is door TOS op 23 november 2020 een toolbox meeting georganiseerd met als onderwerp "ontstoppingsmiddel, asbest en PBM's" waaraan door [ verzoeker ] is deelgenomen, doch deze toolbox-meeting vond pas plaats na het ongeval van [ verzoeker ] . Uit productie 11 bij verzoekschrift maakt de kantonrechter bovendien op dat ook tijdens deze toolbox-meeting het dragen van een waadpak niet specifiek als maatregel is genoemd. Hoewel uit de "Checklist (nieuw) personeel" kan worden opgemaakt dat er bij indiensttreding aan [ verzoeker ] een uitleg over gevaarlijke stoffen is gegeven, heeft TOS in de onderhavige procedure niet toegelicht wat deze uitleg precies heeft behelsd. Notulen en presentielijsten van toolboxmeetings van voor het ongeval waar gevaarlijke stoffen/ontstoppingsmiddelen zijn besproken, zijn voorts niet voorhanden.

5.8.4
In het geval het aan de werknemer wordt overgelaten om een eigen risico-analyse te maken en om in te schatten of het al dan niet wenselijk en/of noodzakelijk is om PBM en een waadpak te dragen, dan dienen daaromtrent vooraf wel duidelijke instructies door de werkgever te zijn gegeven. Dit is in het onderhavige geval niet, althans onvoldoende gespecificeerd, gebeurd.

Bewust roekeloos handelen van [ verzoeker ]

5.9
TOS heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade van [ verzoeker ] , nu de schade in belangrijke mate het gevolg is geweest van bewust roekeloos handelen van [ verzoeker ] .

5.9.1
Daartoe heeft TOS - kort gezegd - gesteld dat [ verzoeker ] er door [ A ] vooraf op is gewezen dat er een ontstoppingsmiddel was gebruikt, dat ([ verzoeker ] heeft gezien dat) er bij het verwijderen van het urinoir al water op de grond is gekomen, alsmede dat hij heeft waargenomen dat er enkele ontstoppingskorrels in de plas met water zijn gevallen en hij met deze wetenschap op zijn knieën in het water is gaan zitten. [ verzoeker ] heeft deze gang van zaken betwist.

5.9.2
Van bewust roekeloos handelen is echter pas sprake als [ verzoeker ] zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloze karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust zou zijn geweest (vgl. HR 20 september 1996, NJ 1997, 198). Daarbij is ook nog van belang dat 7:658 BW er juist toe strekt de werknemer te beschermen door rekening te houden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de raadzame voorzichtigheid leidt. Dat iemand "niet zo slim" bezig was, is dan ook onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van bewust roekeloos handelen. Ook als [ verzoeker ] dat zelf na afloop tegen [ B ] heeft gezegd, zoals door TOS gesteld, maar door [ verzoeker ] is betwist, wijst dit eerder op een besef achteraf, dan op een bewust roekeloze actie. Voor een bewust roekeloze actie is dus vereist dat [ verzoeker ] daadwerkelijk besefte dat hij in verband met de aanmerkelijke kans op het oplopen van chemische brandwonden niet met zijn knieën in het water op de grond moest gaan zitten. Dat dit het geval is geweest, blijkt niet uit de door [ verzoeker ] geschetste gang van zaken als ook niet uit de door TOS geschetste gang van zaken. Er kan dan ook niet van bewuste roekeloosheid van [ verzoeker ] worden uitgegaan.

5.10
Bovenstaande betekent dat de aansprakelijkheid van TOS is komen vast te staan. Dit zal dan ook worden vastgesteld zoals in het dictum vermeld.

Proceskosten

5.10
De kantonrechter moet vervolgens op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Bij de begroting van de kosten dient de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moet redelijk zijn.

5.11
[ verzoeker ] maakt in het verzoekschrift aanspraak op een bedrag van € 5.547,25 (17,3 uur tegen een tarief van € 265,- exclusief 21% btw), te vermeerderen met de (reis)kosten verband houdende met de zitting en griffiegeld. Verweersters hebben op hun beurt aangevoerd dat het aantal bestede uren naar beneden dient te worden bijgesteld. Verweersters hebben daarbij verzocht het aantal uren bij te stellen naar 12.

5.12
De kantonrechter overweegt dat het gehanteerde uurtarief niet te hoog wordt geacht. Het aan de zaak bestede aantal uren moet daarmee dan wel in overeenstemming zijn. Deze zaak betreft een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan relatief overzichtelijk deelgeschil. Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigt dit bij het uurtarief van € 265,00 niet een tijdsbesteding van 17,3 uren. De kantonrechter acht in deze zaak bij het uurtarief van € 265,00 exclusief btw het besteden van 12 uren redelijk voor het opstellen van het verzoek, het bestuderen van het verweerschrift, (de reis naar) de mondelinge behandeling. De met de behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de kantonrechter dus worden begroot op 12 uren x € 265,00, te vermeerderen met btw en het door [ verzoeker ] betaalde griffierecht. Dit komt neer op een bedrag van € 3.847,80 plus het door [ verzoeker ] betaalde griffierecht van € 86,-.

Met dank aan de heer mr. R. Schoemaker, Reinboud Schoemaker Advocaat B.V. voor het inzenden van deze uitspraak.
Ook op rechtspraak.nl ECLI:NL:RBROT:2022:2833