Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 300623 ongeval tijdens wzh op fietspad; van opzet of bewust roekeloos handelen is niet gebleken

RBROT 300623 ongeval tijdens wzh op fietspad; van opzet of bewust roekeloos handelen is niet gebleken

in vervolg op
RBROT 060522 bewijsopdracht voor formele en informele wg-er tzv ongeval met doorrijdende bromfiets tijdens werkzaamheden op fietspad

2.De verdere beoordeling

2.1.

De kern van het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of [gedaagde01] c.s. aansprakelijk is voor de schade die [eiser01] stelt te hebben geleden, en thans nog lijdt, als gevolg van het door hem gestelde arbeidsongeval op 16 oktober 2020 (zie ook 5.1 van het tussenvonnis van 6 mei 2022).

2.2.

In het hiervoor genoemde tussenvonnis is [gedaagde01] c.s. toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt (i) dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan en (ii) dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzettelijk of bewust roekeloos handelen door [eiser01] .

2.3.

Ter voldoening van de bewijslevering heeft [gedaagde01] c.s. bij Akte uitlating van 31 mei 2022 een schriftelijk stuk ingebracht, te weten een verklaring van [naam01] , directeur bij [gedaagde01], (hierna: [naam01] ) van 30 mei 2022. De verklaring luidt als volgt:

“(…) Graag wil ik u vermelden dat wij sterk aan de dagelijkse veiligheidsmaatregelen houden binnen onze organisatie dus ook op de dag van het incident van [eiser01] .

Alle werkzaamheden worden voortgezet volgens de voorschriften van onze opdrachtgevers. (…)”

2.4.

Daarnaast heeft [gedaagde01] c.s. [naam02] (hierna: [naam02] ), [naam03] (hierna: [naam03] ) en [naam01] als getuigen voorgebracht.

2.5.

[naam02] heeft op het op 28 september 2022 gehouden getuigengehoor, na aflegging van de eed, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“(…) dienstverband: Ja, [gedaagde02].

(…)

Ik heb in 2021 mondeling verteld wat er gebeurd is. Dat is opgeschreven in de verklaring (productie 3b cva). Ik blijf bij die verklaring, het klopt wat daarin staat.

Het is gebeurd tussen 12:00 en 12:30. [eiser01] is daar van de vangrail gevallen. Ik weet niet hoe hij gevallen is. Aan de kant van het water is geen vangrail maar een leuning. Toen hij gevallen was, hebben we ons omgedraaid. Hij was toen al gevallen, er zat bloed op zijn voorhoofd. Misschien was hij ergens over gestruikeld. (…) Ik heb [eiser01] gevraagd hoe hij gevallen was, maar dat wist hij zelf ook niet. Ik waarschuwde hem wel honderd keer per dag om voorzichtig te zijn. Ik heb dus niet gezien hoe [eiser01] gevallen is. Ik denk niet dat [eiser01] op de leuning was.

Nadat [eiser01] gevallen was, ging ik de auto halen. Dat duurde ongeveer 5 minuten. Toen ik terug kwam zag ik een vrouw met een fiets bij [eiser01] , ze was verpleegkundige. (…) Op het moment dat [eiser01] viel en de vrouw erbij was heb ik geen bromfiets of scooter gezien. Deze weg is voor de helft met pionnen afgezet, waardoor een helft door fietsers en brommers gebruikt kan worden. Wij gaan nooit aan het werk zonder de weg af te zetten. [eiser01] was gevallen binnen het weggedeelte dat met pionnen was afgezet. [eiser01] ging steeds buiten het afgezette terrein en ik waarschuwde hem dat hij binnen het afgezette terrein moest blijven.

[eiser01] heeft een VCA, voordat wij beginnen met werken krijgen wij altijd veiligheidsinstructies. Er wordt verteld wat we moeten dragen: helm, handschoenen en afhankelijk van de plek ook een bril. We krijgen iedere keer instructies en daar moeten wij ons aan houden. Mijn baas kan niet ieder moment van de dag controleren of ik volgens de instructies werk.

Op de vragen van mr. Soebhag antwoord ik:

[eiser01] ging wel eens buiten het gebied dat was afgezet met pionnen, en dan waarschuwde ik hem dat hij dat niet mocht doen. Dit deed ik wel honderd keer. Die dag heb ik [eiser01] herhaaldelijk gevraagd hoe hij gevallen was en dat wist hij niet. (…)

Op de vragen van mr. Quispel antwoord ik:

Toen de politie en ambulance arriveerden was ik daarbij. Er werd gevraagd hoe het incident had plaats gevonden, maar dat kon ik niet vertellen. (…) [eiser01] kon zelf ook niet vertellen hoe het was gebeurd, het bleef erg onduidelijk.

(…)

Ik begrijp niet waarom ik als slachtoffer genoemd wordt in het politierapport (Productie 7). Ik snap ook niet waarom in het politierapport staat dat [eiser01] is aangereden, want dat was onduidelijk. Ik heb [eiser01] later 3 of 4 keer gebeld, en hij zei toen tegen mij dat hij gevallen was. Op de vraag hoe het kan dat er in mijn schriftelijk verklaring staat dat ik [eiser01] op de vangrails heb zien klimmen en vandaag iets anders heb verklaard, verklaar ik als volgt. Dit betreft een misverstand want wij werkten niet aan de kant van de vangrails. Er was alleen een leuning. Als dat er zo staat is dat een misverstand. Op de vraag hoe het kan dat er in mijn schriftelijke verklaring staat dat wij de ambulance hebben gebeld, verklaar ik als volgt. Met wij bedoel ik alle personen die daar waren, en de vrouw op de fiets hoort daar ook bij.

(…)

Op de vraag van mr. Soebhag antwoord ik:

Ten tijde van de val kon ik zien dat de val niet was veroorzaakt door werkmateriaal.

(…)”

2.6.

[naam03] heeft op het op 28 september 2022 gehouden getuigengehoor, na aflegging van de eed, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

“(…) Dienstverband: Ja, ten tijde van [het] ongeval werkte ik voor [gedaagde01].

(…)

Ik heb mij niet voorbereid op dit verhoor. De verklaring in het dossier (productie 3a CVA) heeft een vriend van mij op papier geschreven omdat ik zelf geen Nederlands kan. Ik weet ongeveer nog wat in de verklaring staat en zoals mijn vriend het verteld heeft, klopt het wat hij voor mij heeft vertaald.

(…) Naar aanleiding van uw vraag, wat bedoeld wordt met mijn schriftelijke verklaring dat [eiser01] op de vangrails was geklommen en uitgleed antwoord ik als volgt. Wat ik had willen zeggen is dat wij de vangrails aan het schilderen waren. En [eiser01] wel eens op de vangrails klom. Ik trok hem daar vaak weg, dat hij dat niet moest doen. Hij is op het fietspad gevallen, niet vanaf de vangrails. Ik heb [eiser01] gezien nadat hij gevallen was. Ik heb hem niet zien vallen. (…)

Op de vragen van mr. Soebhag antwoord ik:

Ik trok [eiser01] weg van de vangrails omdat het gevaarlijk is en de kans bestaat dat je naar beneden in het water valt. Ik heb gezien dat [naam02] , [eiser01] ook waarschuwde. Hij waarschuwde hem mondeling “Ga niet buiten de pionnen en kom binnen het terrein staan.” En hij trok hem weg als [eiser01] dichtbij of buiten de pionnen stond.

(…)

Minimaal 2 keer per maand werden de werkinstructie herhaald. Iedereen weet hoe ze moeten werken. Voordat het werk start werd op elke nieuwe locatie de werkinstructie herhaald. Iedereen moest zich daar aan houden. Er werd ook uitgelegd wat je moest dragen: Helm, handschoenen, veiligheidsbril en veiligheidsschoenen. Zonder deze beschermingsmiddelen mocht je niet werken.

De val is niet veroorzaakt door werkmateriaal dat daar lag. Ik heb [eiser01] niet zien vallen. Er lagen dikke houten planken op de brug, misschien dat hij daarover is gestruikeld. Toen ik naar [eiser01] toe liep, zei hij tegen mij: “Broer ik ben gevallen.” En “Ik ben zelf gevallen.” (…)

Op de vragen van mr. Quispel antwoord ik:

Ik heb niet gezien hoe [eiser01] gevallen is. Ik heb op dat moment geen scooter gezien. De weg is half toegankelijk voor fietsers en brommers. Nadat [eiser01] gevallen was, duurde het 3 à 5 minuten voordat de vrouw op de fiets stopte.

Op de vraag van [eiser01] antwoord ik:

Ik waarschuwde [eiser01] als hij bij de vangrails met de schroeven kwam. We hebben 3 à 4 dagen samen op die locatie gewerkt en ik schat in dat ik hem in die tijd ongeveer 3 à 4 keer bij de vangrails weggetrokken heb.

(…)”

2.7.

[naam01] heeft op het op 28 september 2022 gehouden getuigengehoor, na aflegging van de eed, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“(…) dienstverband: ja

(…)

de verklaring (Productie 1 bij akte van uitlating) is van mij. Die heeft mijn boekhouder voor mij getypt.

(…)

In het ziekenhuis zei [eiser01] tegen ons dat hij gevallen was. Het team heeft ook gezegd dat [eiser01] gevallen was, omdat [eiser01] dat ook tegen hen had gezegd.

De regels van Rijkswaterstaat werden aan [eiser01] en de andere medewerkers verteld. De voorman ter plaatse hield daar toezicht op. Wij moeten ons daar aan houden. Ieder half uur controleert Rijkswaterstaat. Het personeel is van a tot z voorzien van persoonlijke beschermingsmiddelen en in het bezit van een Vca-certificaat. Zonder Vca-certificaat mag je niet aan het werk.

(…)

Het is aan mij teruggekoppeld dat [eiser01] de werkinstructies niet naleefde en ik heb hem hier iedere keer persoonlijk op aangesproken. Ik bracht personeel naar de werklocatie en in de auto waarschuwde ik iedereen dat het belangrijk was om de werkinstructies te volgen. Van voorman [naam02] hoorde ik veel klachten over [eiser01] . Op de waarschuwingen reageerde [eiser01] alsof hij mij in de maling nam. (…) Mijn waarschuwingen begreep hij wel.

(…)”

2.8.

In het kader van tegenbewijs heeft [eiser01] bij Akte uitlating tegenbewijs van 16 november 2022 een mutatierapport van 24 oktober 2022 (productie 8 van [eiser01] ) en een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2022 (productie 9 van [eiser01] ) van de Politie Eenheid Rotterdam overgelegd. Het mutatierapport luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“(…) Toelichting bij incident

Betrokkene 2: [eiser01] (voetganger) bezig met werkzaamheden op fietspad N3 Links fietspad.

Betrokkene 1: Scooter met mannelijke bestuurder, kenteken en gegevens bestuurder onbekend gebleven.

Betrokkene 2 was bezig met werkzaamheden aan het fietspad op de N3 op de Merwedebrug te Papendrecht en werd tijdens zijn werkzaamheden aangereden door een scooter en kwam hierdoor ten val waardoor hij letsel op liep aan zijn gelaat. De bestuurder van de scooter is na dit verkeersongeval doorgereden zonder zijn identiteit of die van de door hem bestuurde scooter bekend te maken.

(…)

Opmerking: Dit verkeersongeval is eerder vastgelegd in BVH onder [nummer01]. Abusievelijk is in dit laatste proces geen verkeersongevallenrapport (kenmerken+) opgemaakt.

(…)

Slachtoffer: [eiser01] (man) (…)”

2.9.

Het proces-verbaal van bevindingen luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“(…) Op vrijdag 16 oktober, omstreeks 12.15 uur, ging ik, verbalisant (…) naar de Provincialeweg N3 te Papendrecht (..). Hier zou op het fietspad van de Merwedebrug (…) een persoon door een scooter zijn aangereden waarbij de scooter zonder te stoppen en zonder zijn identiteit en de identiteit van de door hem bestuurde scooter bekend te maken, was weggereden. Bekend was dat de persoon op de scooter een mannelijk persoon was en dat hij was weggereden in de richting van Dordrecht.

Situatie ter plaatse

Ter plaatse gekomen zag ik, dat een persoon gekleed in een oranje reflecterende jas omringd door andere personen, eveneens gekleed in oranje reflecterende jassen, stond die gewond was aan zijn gelaat. (…) Een van de omstanders verklaarde dat de persoon met het bebloede gelaat was aangereden door een scooter, dat de man die was aangereden hierdoor ten val was gekomen op het wegdek en dat de scooter was weggereden zonder te stoppen in de richting van Dordrecht. Een ambulance was ontboden in verband met de verwondingen van het slachtoffer.

(…)”

2.10.

Daarnaast heeft [eiser01] zichzelf, [naam04] (hierna: [naam04] ), [naam05] (hierna: [naam05] ), een ambulancemedewerker/verpleegkundige bij de ambulancedienst en een ambulancemedewerker/chauffeur als getuigen voorgebracht.

2.11.

[eiser01] heeft op het op 29 maart 2023 gehouden getuigengehoor, na aflegging van de eed, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

“(…) Op 16 oktober 2020 zouden wij gaan verven op een fietspad we hadden een rails eraf gehaald en die moest weer gemonteerd worden. [naam02] zei ga schroeven halen die zaten in een emmer. Ik ben de schroeven gaan halen en het schijnt dat ik toen van achteren ben aangereden door een motor. Ik weet er zelf niets meer van. Ik was buiten bewustzijn in de ambulance hebben zij tegen mij gezegd dat ik ben aangereden. Het andere personeel en het ambulancepersoneel heeft tegen mij gezegd dat ik ben aangereden door een motor. Ik kan mij vaag als in een droom een blonde vrouw herinneren op een fiets die de ambulance heeft gebeld. Ik kan mij herinneren dat ik toen ik in de ambulance werd gezet die vrouw aan mij vroeg of het goed met mij ging. Zij was toen niet aan het fietsen maar was met een fiets. Ik heb gehoord dat zij langsreed met een fiets maar heb het zelf niet gezien. Toen ik in het ziekenhuis lag heeft [naam06] mij gebeld en hij vertelde dat zij de motorrijder niet hebben kunnen pakken. Hij was weggereden. Mijn collega's hebben mij verteld dat zij achter de motor zijn aangerend en dat zij nog iets naar hem hebben gegooid maar dat ze hem niet te pakken hebben gekregen.

We waren daar in totaal met zijn vijven aan het werk. Mijn vier collega's, waaronder: [naam06] en [naam02] hebben mij van de motorrijder verteld.

Op de vragen van mr. A. Quispel antwoord ik als volgt:

Op het fietspad waren vier a vijf pionnen geplaats. Die we steeds verplaatsten als we klaar waren met het werk. Die pionnen zetten niet het hele fietspad af. De emmer stond bij de voet van het brug buiten het gebied dat met pionnen was afgezet. Toen ik terug liep met de emmer is het ongeval gebeurd dus buiten het gebied dat was afgezet met de pionnen. We moesten op de werkplek oude handschoenen dragen, we kregen geen helm omdat die anders in het water zou vallen. Wij kregen alleen een veiligheidsvest. Ik heb wel eerder een VCA gehaald, maar op de werkplek heb ik geen instructies gekregen.

Op vragen van mr. G.A. Soebhag antwoord ik als volgt:

(…)

Op het fietspad rijden ook motorfietsen, motors en fietsen. Die andere weg is sneller en daarom rijden ze ook op het fietspad.

(…)

Op de vragen van meneer [naam01] antwoord ik als volgt:

Op uw vraag of het niet zo is dat ik getekend heb voor het ontvangst van werkmateriaal antwoord ik: laat maar zien waar ik getekend heb dan. Het materiaal dat wij kregen was eerder gebruikt.

Op de vragen van mr. A. Quispel antwoord ik als volgt:

Ik heb gezien dat op het fietspad scooters en fietsen reden. Een grote motor heb ik daar zelf niet gezien.

(…)”

2.12.

[naam04] heeft op het op 29 maart 2023 gehouden getuigengehoor, na aflegging van de belofte, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“Op 16 oktober 2020 reed ik over de brug (de Merwedebrug tussen Papendrecht en Dordrecht). Ik weet niet meer of ik op de fiets of dat ik op de scooter was. Ik zag meneer toen liggen met een bebloed hoofd en handen. Ik zag dat er collega’s bij hem waren. Er was enige verwarring of de ambulance al gebeld was. Ik heb uiteindelijk de ambulance gebeld. (…) Ik heb gesproken met een collega van meneer en die vertelde mij dat de man door een scooter was aangereden.

(…)”

2.13.

[naam05] heeft op het op 29 maart 2023 gehouden getuigengehoor, na aflegging van de eed, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

“(…)

beroep: politie agent

(…)

Producties 8 en 9 van [eiser01] heb ik opgesteld. Ik blijf bij hetgeen dat ik heb genoteerd.

Op de vragen van mr. A. Quispel antwoord ik als volgt:

De omstander waarin ik in mijn proces-verbaal bevindingen naar verwijs die mij aansprak en vertelde dat [eiser01] was aangereden was [naam02] . (…) Als je de brug in twee delen verdeelt dan lag [eiser01] aan de Papendrechtse kant ter hoogte van hectometer paal 2.0. Er stonden schrikhekken met oranje witte strepen aan de kant van het

verkeer die wezen van rechts naar links. Er was niet echt een afzetting. [eiser01] lag op de brug op het fietspad aan de kant van de weg die daar langs loopt, dus niet aan de kant van het water. Per abuis is in een eerdere mutatie [eiser01] als getuige genoteerd en [naam02] als slachtoffer. Dit was verkeerd.

(…)”

2.14.

De ambulancemedewerker/verpleegkundige bij de ambulancedienst heeft op het op 29 maart 2023 gehouden getuigengehoor, na aflegging van de eed, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“(…) Ik kan mijzelf niets meer herinneren van het voorval op 16 oktober 2020. Ik zal er vast geweest zijn maar ik weet hier niets meer van. Ik heb in de ritrapportage die ik zelf heb opgesteld teruggelezen dat meneer was aangereden en toen was gevallen. Ik dacht dat hij was aangereden door een scooter. De rapportage naar waar ik verwijs is het ritformulier productie 5 van [eiser01] .

(…)”

2.15.

De ambulancemedewerker/chauffeur heeft op het op 29 maart 2023 gehouden getuigengehoor, na aflegging van de eed, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

“(…) Ik kan mij een ongeval herinneren. Er was iemand aangereden door een (snor) scooter. Het was iemand die daar aan het werk was. Die hebben wij naar het ziekenhuis gebracht. Ik herinner mij dat wij daar ter plaatse van omstanders gehoord hebben dat meneer daar was aangereden of op basis van een melding. Het is gebruikelijk om ter plaatste te vragen wat er is gebeurd. Het is gebruikelijk dat de verpleegkundige het slachtoffer aanspreekt en dat de ambulance chauffeur (ik in dit geval) de omstanders aanspreek.

(…)”

2.16.

Bij Akte uitlating na enquête heeft [gedaagde01] c.s. te kennen gegeven dat zij is geslaagd in de aan haar opgelegde bewijsopdracht en dat de vorderingen voor afwijzing gereed liggen. Volgens [gedaagde01] c.s. bevestigen de getuigen [naam02] , [naam03] en [naam01] dat de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen en voorschriften zijn nageleefd, maar dat [eiser01] zich daar veelvuldig niet aan hield. De verklaring van [eiser01] dat hij een emmer moest halen buiten het gebied dat met pionnen was afgezet, wordt niet onderbouwd en ook de verklaring dat hij niet dan wel nauwelijks veiligheidsinstructies zou hebben ontvangen, is onduidelijk en nergens anders onderbouwd. De verklaring van [naam05] dat er geen echte afzetting aanwezig zou zijn op de plek waar [eiser01] lag, past niet gelet op de verklaringen van de door [gedaagde01] c.s. opgeroepen getuigen. De door [eiser01] voorgedragen getuigen verklaren hier niet over.

2.17.

Bij Conclusie na enquête concludeert [eiser01] dat [gedaagde01] c.s. er niet in geslaagd is het haar opgedragen bewijs te leveren. Bij Conclusie van antwoord heeft [gedaagde01] zich op het standpunt gesteld dat [eiser01] uit baldadigheid op de vangrails van de brug was gesprongen en daarbij ten val op zijn gezicht was gekomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [gedaagde01] c.s. schriftelijke verklaringen van collega’s in het geding gebracht (zie productie 3 bij conclusie van antwoord). De door [gedaagde01] c.s. opgeroepen getuigen [naam02] en [naam03] verklaren tijdens het getuigenverhoor op 28 september 2022 echter dat [eiser01] op onbekende wijze is gevallen en dat zij hem niet hebben zien vallen. Daarentegen verklaren zowel [eiser01] zelf, als [naam04] , [naam05] en de beide ambulancemedewerkers dat sprake is geweest van een aanrijding door een scooter (of, zoals [eiser01] verklaarde, door een motor). Volgens [eiser01] is [gedaagde01] c.s. er niet in geslaagd om aan te tonen dat zij de op haar rustende zorgplicht jegens [eiser01] in acht heeft genomen. Nu over de precieze toedracht van het ongeval verschillende en ook (innerlijk) tegenstrijdige verklaringen zijn gegeven, kan niet worden vastgesteld welke maatregelen [gedaagde01] redelijkerwijs had kunnen of moeten treffen om zijn schade te voorkomen. Door [eiser01] wordt daarnaast betwist dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de zijde van [eiser01] . Uit de verklaringen van alle getuigen volgt in het geheel niet dat [eiser01] direct voorafgaand aan het ongeval zich bewust is van het roekeloze karakter van zijn handelen.

2.18.

Beoordeeld moet worden of [gedaagde01] c.s. met het door haar bijgebrachte bewijs het van haar verlangde bewijs heeft geleverd. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.

Is voldaan aan de zorgplicht?

2.19.

Vooropgesteld wordt dat als partijgetuigen zijn aan te merken formele procespartijen, materiële procespartijen, statutaire bestuurders en andere wettelijk of statutair tot gerechtelijke vertegenwoordiging van een materiële of formele procespartij bevoegde personen, beoordeeld naar het tijdstip waarop de betrokken persoon als getuige wordt gehoord (Hoge Raad 22 december 1995, NJ 1997/22 en NJ 1997/23).

2.20.

[eiser01] is als procespartij partijgetuige. Dit betekent dat voor wat betreft de verklaring die [eiser01] heeft afgelegd, geldt dat die verklaring geen bewijs in het voordeel van [eiser01] kan opleveren als geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. Dit ligt besloten in artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.21.

[naam01] is als directeur van [gedaagde01] c.s. ook partijgetuige. [naam02] en [naam03] worden ook aangemerkt als partijgetuigen, nu [naam02] in dienst is bij [gedaagde02] en [naam03] ten tijde van het ongeval in dienst was bij [gedaagde01]. Hetgeen hiervoor in 2.19 is overwogen ten aanzien van de verklaring van [eiser01] , geldt ook voor de verklaringen van [naam01] , [naam02] en [naam03] ten aanzien van bewijs in het voordeel van [bedrijf01]

2.22.

[naam02] , [naam03] en [naam01] hebben – samengevat – verklaard dat voordat begonnen wordt met werken altijd veiligheidsinstructies worden gegeven, er wordt verteld wat er moet worden gedragen: helm, handschoenen en, afhankelijk van de plek, ook een bril, dat de weg voor de helft met pionnen was afgezet en dat nooit aan het werk wordt gegaan zonder de weg af te zetten (zie 2.5) , dat minimaal twee keer per maand de werkinstructie werd herhaald en dat je zonder beschermingsmiddelen als helm, handschoenen, veiligheidsbril en veiligheidsschoenen niet mag werken (zie 2.6) en dat de regels van Rijkswaterstaat aan [eiser01] en andere medewerkers werden verteld, het personeel van A tot Z voorzien was van persoonlijke beschermingsmiddelen en in het bezit is van een VCA-certificaat (zie 2.7). De verklaring van [naam01] die bij Akte uitlating van 31 mei 2022 is overgelegd, is in zoverre gelijkluidend aan de verklaring van [naam01] op het op 28 september 2022 gehouden getuigenverhoor. Tegenover de hiervoor genoemde verklaringen staat de verklaring van [eiser01] dat hij geen instructies had gekregen, dat hij alleen een veiligheidsvest had gekregen en dat het ongeval is gebeurd buiten het gebied dat was afgezet met pionnen (zie 2.11). Gelet op deze tegenstrijdige verklaringen en het feit dat door [gedaagde01] c.s. naast de verklaringen van partijgetuigen [naam02] , [naam03] en [naam01] geen aanvullend bewijs in het geding is gebracht, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde01] c.s. met het door haar bijgebrachte bewijs niet het van haar verlangde bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. In dit oordeel is meegewogen dat een compilatie van de wegmarkering en foto’s van kleding niet als aanvullend bewijs kunnen worden aangemerkt en dat in 5.8 van het tussenvonnis van 6 mei 2022 al is geoordeeld dat de als productie 5 bij conclusie van antwoord overgelegde stukken betrekking lijken te hebben op COVID 19-maatregelen en [eiser01] betwist heeft dat hij de ‘Checklist nieuw (tijdelijk) personeel en uitgifte PBM’ heeft ondertekend.

2.23.

Omdat [gedaagde01] c.s. naar het oordeel van de kantonrechter niet slaagt in haar bewijslevering ten aanzien van haar zorgplicht, is het causaal verband tussen haar tekortkoming en het ongeval gegeven (zie 5.11 van het tussenvonnis van 6 mei 2022). [gedaagde01] c.s. kan alleen nog aan aansprakelijkheid ontkomen als zij kan bewijzen dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzettelijk of bewust roekeloos handelen door [eiser01] .

Is de schade in belangrijke mate het gevolg van opzettelijk of bewust roekeloos handelen van [eiser01] ?

2.24.

[gedaagde01] c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser01] zich bewust roekeloos heeft gedragen door willens en wetens en zonder enige gelegitimeerde aanleiding daartoe op de vangrails van de brug te klimmen buiten het beveiligde gebied en vervolgens ten val is gekomen met schade tot gevolg.

2.25.

In de als productie 3 bij conclusie van antwoord overgelegde verklaringen hebben [naam02] en [naam03] verklaard dat [eiser01] tijdens de lunch op de vangrails was geklommen en gevallen is. Tijdens het op 28 september 2022 gehouden getuigenverhoor hebben [naam02] en [naam03] echter verklaard dat zij [eiser01] niet hebben zien vallen. [naam02] heeft ook nog verklaard dat hij niet denkt dat [eiser01] op de leuning was voordat hij viel. Dit betekent dat [naam02] en [naam03] tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, waardoor deze verklaringen buiten beschouwing worden gelaten. Naast de verklaringen van [naam02] en [naam03] (en [naam01] ) heeft [gedaagde01] c.s. geen aanvullend bewijs in het geding gebracht.

2.26.

Daarentegen volgt uit de verklaringen van [naam04] , [naam05] en het ambulance-personeel dat zij hebben verklaard dat (door [naam02] te kennen is gegeven dat) [eiser01] door een scooter is aangereden. Deze verklaringen worden ondersteund door het mutatierapport (zie 2.8) en het proces-verbaal van bevindingen (zie 2.9), waarin vermeld staat dat [eiser01] tijdens zijn werkzaamheden is aangereden door een scooter. Gelet op de hiervoor genoemde verklaringen, het mutatierapport en het proces-verbaal van bevindingen kan in het midden blijven dat [eiser01] heeft verklaard dat hij is aangereden door een motor in plaats van door een scooter, nog daargelaten dat de kantonrechter niet kan uitsluiten dat [eiser01] vanwege de taalbarrière een scooter en motor door elkaar heeft gehaald.

2.27.

Gelet op het feit dat de door [eiser01] voorgebrachte getuigen hebben verklaard dat [eiser01] door een scooter is aangereden, de verklaringen van de door [gedaagde01] c.s. voorgebrachte getuigen op dit punt buiten beschouwing gelaten worden en [gedaagde01] c.s. geen aanvullend bewijs in het geding heeft gebracht, is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de schade van [eiser01] in belangrijke mate het gevolg is van opzettelijk of bewust roekeloos handelen van [eiser01] . Dit betekent dat het beroep van [gedaagde01] c.s. op opzet of roekeloosheid niet slaagt. Voor recht wordt dan ook verklaard dat [gedaagde01] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiser01] heeft geleden als gevolg van het ongeval dat zich op 16 oktober 2020 heeft voorgedaan op grond van artikel 6:758 lid 2 en lid 4 BW. [gedaagde01] c.s. wordt hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [eiser01] van de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. ECLI:NL:RBROT:2023:5828