Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 110418 geen bezwaar belastinggarantie voor zover deze niet ziet op de schade die het gevolg is van zwarte inkomsten

RBMNE 110418 predispositie; uitblijven van herstel niet toe te rekenen aan eiseres, geen beperking van de looptijd; 
- smartengeld fracturen rib, borstbeen, pols, scheuring ooglid verwonding gezicht en pijnsyndroom, voll. ao € 20.000,00 (gevorderd € 40.000,00);
- benoeming rekenkundige voor begroting vav en kapitalisatie hh; uurtarief € 15,00 hh;
- geen pensioenschade gevorderd; eventuele vermeerdering van eis n.a.v. dit vonnis te laat en in strijd met de goede procesorde;
- toewijzing kosten plastische chirurgie; afwijzing kosten tatoeages ooglid, kunstwimpers, zonnebank, ogen laseren, nieuw bed en matras;
- geen bezwaar belastinggarantie voor zover deze niet ziet op de schade die het gevolg is van zwarte inkomsten;
- schade met een lange looptijd tot 2046; rendement 6% en inflatie 3%.


Verlies arbeidsvermogen

5.39.
De vraag of [eiseres] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden en zal lijden door verlies van arbeidsvermogen, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Hierbij komt het aan op de redelijke verwachting van de rechtbank omtrent toekomstige ontwikkelingen. Het in geld uitgedrukte verschil tussen de situaties met en zonder het ongeval is het verlies arbeidsvermogen.

De feitelijke situatie voorafgaand aan het ongeval

5.40.
Voor de situatie voorafgaand aan het ongeval moet volgens [eiseres] worden uitgegaan van
- een dienstverband van 32 uur bij [naam instelling 3] in de functie van thuishulp A. Dit dienstverband is geëindigd op 17 september 2009, wegens arbeidsongeschiktheid van langer dan twee jaar. Ter onderbouwing van dit dienstverband heeft [eiseres] salarisstroken overgelegd over de jaren 2005 tot en met 2007 en de jaaropgaven over de jaren 2006 tot en met 2009;
- een dienstverband van 15 uur bij [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ) voor 15 uur per week (3 uur in de avonduren). Het dienstverband bij [naam instelling 3] is geëindigd omdat [eiseres] twee maanden na het ongeval haar dienstverband heeft opgezegd. Ter onderbouwing van deze dienstverbanden heeft [eiseres] de salarisstroken over de jaren 2005 tot en met 2007 overgelegd. [bedrijfsnaam] is per 2 april 2013 failliet gegaan.
- [eiseres] stelt dat zij naast deze twee dienstverbanden zwarte inkomsten had uit schoonmaakwerkzaamheden bij particulieren,
[eiseres] heeft als einddatum voor haar werkzaamheden de leeftijd van zevenenzestig jaar aangenomen.

5.41.
ASR wijst erop dat [eiseres] - gezien de uitkomst van de psychiatrische expertise - vóór het ongeval ook al beperkt was. Daarom is er volgens ASR aanleiding om te bezien of er voor het ongeval sprake was van verzuim. Over de werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] stelt ASR dat niet duidelijk is of [eiseres] deze werkzaamheden zelf heeft verricht, aangezien uit een bespreking met de voormalige belangenbehartiger van [eiseres] is gebleken dat zij en haar zus de werkzaamheden gezamenlijk verrichtten en de inkomsten deelden. Verder is ASR van mening dat [eiseres] als gevolg van haar ontslagname bij [bedrijfsnaam] geen recht meer had op loondoorbetaling wegens ziekte en een eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkering voor deze uren. Dit nadeel moet volgens ASR voor rekening van [eiseres] komen. De zwarte inkomsten moeten volgens ASR bij de schadeberekening buiten beschouwing blijven, omdat [eiseres] deze inkomsten niet heeft aangetoond.

5.42.
De rechtbank overweegt als volgt. De (hoogte van de) inkomsten bij [naam instelling 3] zijn geen punt van geschil. Deze inkomsten zoals deze blijken uit de loonstroken en de jaaropgaven kunnen daarom bij de schadeberekening worden betrokken.

5.43.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat [eiseres] geen dienstverband zou hebben gehad met [bedrijfsnaam] . De loonstroken staan op haar naam. ASR heeft ter onderbouwing van haar standpunt een gedeelte uit een brief geciteerd van een de voormalige belangenbehartiger van [eiseres] . [eiseres] heeft de in deze brief geschetste situatie betwist. Voorts ziet de rechtbank in het rapport van Schoutrop voldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de opzegging van haar dienstverband bij [bedrijfsnaam] direct verband houdt met het ongeval. Voor zover uit die opzegging schade voortvloeit kan deze aan het ongeval worden toegerekend. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze schade beperkter is dan ASR betoogt. Uit de hoogte van de IVA-uitkering die in 2013 bruto € 1.566,82 (inclusief vakantiegeld) bedroeg (zie de brief van 29 oktober 2013 van het UWV, productie 22 van [eiseres] ) leidt de rechtbank af dat het UWV bij de bepaling van de hoogte van de WIA- en IVA-uitkering is uitgegaan van meer inkomsten dan alleen het inkomen dat [eiseres] op grond van haar dienstverband bij [naam instelling 3] ontving, zodat het aannemelijk is dat ook het UWV is uitgegaan van een dienstverband bij [bedrijfsnaam] . De rechtbank is van oordeel dat bij de schadeberekening ook de inkomsten bij [bedrijfsnaam] moeten worden betrokken zoals deze blijken uit de loonstroken. Weliswaar had het faillissement van [bedrijfsnaam] in 2013 tot gevolg gehad dat de werkzaamheden van [eiseres] bij dit bedrijf zouden zijn geëindigd, maar het is voldoende aannemelijk dat zij in dat geval de zelfde werkzaamheden bij een andere werkgever had kunnen doen.

5.44.
Uit het rapport van Schoutrop blijkt weliswaar dat [eiseres] een beperkte draagkracht heeft, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat dit zich voor het ongeval zou hebben vertaald in een verminderde belastbaarheid voor haar eigen werkzaamheden. Naar aanleiding van het verweer van ASR heeft [eiseres] voorafgaand aan de comparitie op 22 januari 2015 een uitdraai van het overzicht van het ziekteverzuim bij [naam instelling 3] overgelegd (productie 26 van [eiseres] ). ASR is hierop niet ingegaan. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank onvoldoende reden voor een nader onderzoek naar het verzuim van [eiseres] in het verleden, zoals door ASR gewenst.

de hypothetische situatie zonder ongeval

5.45.
Wat betreft de redelijke verwachting omtrent de toekomst overweegt de rechtbank het volgende. Schoutrop heeft in zijn rapportage opgemerkt dat zonder het ongeval een andere verstoring van de bestaande status quo waarschijnlijk ook zou hebben kunnen leiden tot een psychische decompensatie en het ontstaan van klachten. Het is niet goed mogelijk om een gefundeerde beslissing te nemen over de vraag of en zo ja op welk moment en als gevolg van welke gebeurtenis een dergelijke verstoring in de toekomst zou kunnen plaatsvinden. De rechtbank acht het niet redelijk deze eventuele onzekere toekomstige gebeurtenis voor risico van [eiseres] te laten komen. Daarbij is in aanmerking genomen dat juist het kunnen werken een belangrijke en stabiele factor was in het leven van [eiseres] en dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, de disbalans juist is ontstaan doordat zij niet meer kon werken. Dit volgt uit het rapport van Schoutrop.

5.46.
Wat betreft de loonontwikkeling van [eiseres] in de toekomst overweegt de rechtbank dat [eiseres] in een eenvoudige functie werkzaam was. Gelet op haar persoonlijkheid is het niet aannemelijk dat zij een ontwikkeling zou hebben doorgemaakt naar een functie met een hogere beloning. De rechtbank acht het daarom redelijk om het inkomen van [eiseres] in december 2006 door te rekenen tot aan haar zevenenzestigste jaar, waarbij slechts rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen in de voor de betreffende werkzaamheden toepasselijke Cao’s en indexering op de gebruikelijke wijze.

De situatie met ongeval

5.47.
Voor de situatie met het ongeval moet voor de verschenen schade worden uitgegaan van het inkomen dat [eiseres] feitelijk heeft ontvangen op grond van:
- haar dienstverband bij [naam instelling 3] ,
- haar dienstverband bij [bedrijfsnaam] en
- de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

Voor de toekomstige schade moet er van worden uitgegaan dat [eiseres] tot haar zevenenzestigste levensjaar een arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens blijvende volledige arbeidsongeschiktheid (zoals thans de IVA-uitkering) ontvangt die op de gebruikelijke wijze wordt geïndexeerd.

5.48.
[eiseres] heeft in de dagvaarding geen pensioenschade gevorderd. Evenmin heeft zij deze schadepost genoemd in de indicatie schadeberekening die zij op verzoek van de rechtbank voorafgaand aan de comparitie van 8 februari 2018 heeft opgesteld. Deze schadepost heeft zij slechts ter zitting genoemd in reactie op een concreet voorstel van ASR in het kader van het gesprek over de mogelijkheden tot een minnelijke regeling. Zij heeft haar eis ter zitting of kort daarna echter niet vermeerderd met deze schadepost. Het eventueel alsnog naar aanleiding van dit vonnis indienen van een vermeerdering van eis acht de rechtbank te laat en in strijd met de goede procesorde. In de schadebegroting zal de rechtbank daarom geen rekening houden met eventuele pensioenschade.

Huishoudelijke hulp

5.49.
[eiseres] vordert voor de eerste 18 weken na het ongeval een bedrag van in totaal € 1.440,00 voor huishoudelijke hulp. ASR heeft dit bedrag niet betwist, zodat dit zal worden toegewezen als gevorderd.

5.50.
Voor de daarop volgende periode tot en met september 2015 vordert [eiseres] een bedrag van in totaal € 20.500,00. En voor de periode daarna tot haar vijfenzeventigjarige leeftijd een gekapitaliseerd bedrag van € 77.314,30. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat zij voor het ongeval een groot deel van de huishoudelijke werkzaamheden voor haar rekening nam, omdat haar moeder ernstig beperkt is. Omdat [eiseres] als gevolg van het ongeval deze huishoudelijke taken niet meer kon uitvoeren, is haar zus dagelijks komen helpen. De kosten van deze hulp of (voor de toekomst) van een andere huishoudelijke hulp, bedragen volgens [eiseres] € 45,00 per week (drie uur ad € 15,00 per uur).

5.51.
ASR betwist dat [eiseres] de gestelde behoefte heeft aan huishoudelijke hulp. Zij wijst erop dat indien de moeder van [eiseres] zo beperkt is als [eiseres] stelt, het gezin in aanmerking zou komen voor thuiszorg. Voorts is volgens ASR het uurtarief te hoog en is niet aangetoond dat de kosten werkelijk zijn gemaakt. Zij heeft erop gewezen dat het gaat om mantelzorg waarvoor in de richtlijn van de Letselschaderaad een uurtarief van € 9,00 wordt gehanteerd.

5.52.
De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat [eiseres] vóór het ongeval het huishouden grotendeels voor haar rekening nam. Voorts is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aannemelijk dat zij als gevolg van het ongeval niet meer in staat is alle huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van ASR dat zij niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het wegvallen van deze werkzaamheden in het huishouden omdat de moeder van [eiseres] in aanmerking zou kunnen komen voor thuiszorg. Uitgangspunt is dat [eiseres] met de schadevergoeding zoveel mogelijk in dezelfde omstandigheden wordt gebracht als voor het ongeval. Kennelijk was het de keuze van [eiseres] om de zorg voor het huishouden van haar moeder op zich te nemen zonder een beroep te doen op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Dat [eiseres] als gevolg van het ongeval tot geen enkele bijdrage in het huishouden in staat is, kan echter niet worden aangenomen. In de beperkingentabel bij het rapport van De Graaf, waarvan volgens [eiseres] moet worden uitgegaan, is aangegeven dat zij op een aantal punten voor het gebruik van de hand- en de vingers matig beperkt is. Uit de rapportage van De Graaf blijkt dat deze beperkingen niet zijn gelegen in een feitelijke beperking van de bewegingsmogelijkheden, maar hun oorzaak vinden in de door [eiseres] ervaren pijn. Het is niet goed denkbaar dat deze matige beperkingen haar dermate belemmeren dat het verrichten van de wat lichtere huishoudelijke werkzaamheden niet mogelijk zou zijn. Dat het UWV haar vanwege haar beperkingen in het hand- en vingergebruik volledig arbeidsongeschikt heeft geacht, zoals blijkt uit de rapportage van de arbeidskundige van 16 oktober 2013, kan daar niet aan af doen. In de beoordeling van het UWV wordt, naast de medische beperkingen, bezien welke loonvormende arbeid kan worden verricht. Beroepswerkzaamheden vergen vaak meerdere uren achtereen dezelfde (belastende) werkzaamheden, terwijl het bij werkzaamheden in het eigen huishouden gaat om werkzaamheden van verschillende aard, die kunnen worden afgewisseld. Deze werkzaamheden kunnen over het algemeen worden gedaan op een zelf gekozen moment en in eigen tempo. Het voorgaande geldt op dezelfde wijze voor de psychische beperkingen die voor [eiseres] een belemmering vormen voor betaalde werkzaamheden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk dat voor de zwaardere huishoudelijke werkzaamheden twee uur per week worden vergoed.

5.53.
Wat betreft de hoogte van de vergoeding is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van [eiseres] had gelegen om aan te tonen welke betalingen zij aan haar zuster heeft gedaan vanwege huishoudelijke werkzaamheden. Hoewel ASR reeds in de conclusie van antwoord heeft gewezen op het ontbreken van een onderbouwing van deze kosten heeft [eiseres] geen stukken in het geding gebracht, of op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat zij de gestelde bedragen heeft betaald. Wat betreft het toekomstige uurtarief acht de rechtbank een uurtarief van € 15,00 voor zwaardere huishoudelijke werkzaamheden redelijk.

Kosten in verband met zelfstandig wonen in de toekomst

5.54.
[eiseres] stelt dat zij voor het ongeval het voornemen had om op zichzelf te gaan wonen. Zij is van plan na afronding van de schadezaak alsnog op zichzelf te gaan wonen. Vanaf dat moment tot aan de leeftijd van vijfenzeventig jaar vordert zij voor die situatie zes uur huishoudelijke hulp per week. Bovendien zullen volgens [eiseres] , als zij zelfstandig woont, de kosten van het verlies aan zelfwerkzaamheid vergoed moeten worden. [eiseres] begroot laatstgenoemde kosten op een bedrag van € 250,00 per jaar. ASR heeft deze schadeposten gemotiveerd betwist.

5.55.
De rechtbank zal deze schadeposten afwijzen. In het voorgaande is als uitgangspunt genomen dat [eiseres] blijvend arbeidsongeschikt is als gevolg van - onder meer - haar psychische situatie. Zoals Schoutrop heeft verwoord op pagina 12 en 13 van zijn rapport:

“Betrokken heeft een zeer laag activiteitenniveau. Ze onderneemt vrijwel geen initiatieven. Er is weinig doorzettingsvermogen en weinig zelfdiscipline. Betrokkene voelt en gedraagt zich als iemand die gehandicapt is. Ze kan niet zelfstandig functioneren en is vrijwel volledig afhankelijk van de hulp van anderen. Ze laat zich in de thuissituatie door haar moeder en andere familieleden verzorgen.

Betrokkene heeft moeite met het aangaan van contacten met anderen en heeft geen personen met wie ze een intieme band heeft opgebouwd.

Het functioneren van betrokkene wordt gekenmerkt door somatisatie, attributie en regressie. Betrokkene hanteert op dit moment uitsluitend passieve copingstrategieën. Ze reageert passief, wacht af, zoekt steun, vermijdt”

Het is moeilijk voorstelbaar dat [eiseres] zolang zij in deze psychische omstandigheden verkeert tot zelfstandig wonen in staat zal zijn. In het kader van de schadebegroting is aanvaard dat deze situatie van blijvende aard is, omdat [eiseres] vanwege haar persoonlijke omstandigheden niet in staat is om een therapie te volgen die daarin verbetering zal brengen. Onder deze omstandigheden is het niet redelijk om - de goede en de kwade kansen wegend - schade aan te nemen die is gebaseerd op de niet realistische veronderstelling dat [eiseres] op enig moment in de toekomst zelfstandig een huishouding zal voeren.

Belastinggarantie

5.56.
ASR heeft geen bezwaar gemaakt tegen de verzochte belastinggarantie voor zover deze niet ziet op de schade die het gevolg is van het inkomen dat zwart is verdiend. Aangezien bij de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen de zwarte inkomsten buiten beschouwing zijn gelaten, zal de rechtbank deze vordering toewijzen en bepalen dat ASR gehouden is tot vergoeding van eventuele heffing inkomstenbelasting en/of premies die [eiseres] - zo nodig na bezwaar en beroep - verschuldigd zal blijken te zijn over de uitgekeerde schade wegens verlies arbeidsvermogen.

ECLI:NL:RBMNE:2018:1907