GHAMS 170919 Ongeval tussen enige auto’s en een fiets met hulpmotor. toedracht niet komen vast te staan
- Meer over dit onderwerp:
GHAMS 170919 Ongeval tussen enige auto’s en een fiets met hulpmotor. toedracht niet komen vast te staan
in vervolg op rb-amsterdam-271113-toedracht-ongeval-snorfietser-komt-niet-vast-te-staan-geen-aansprakelijkheid
en
rb-amsterdam-130917-onduidelijke-toedracht-geen-beroep-ingesteld-tegen-beschikking-in-deelgeschilprocedure-geen-heroverweging
2
Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis en in de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Kort samengevat komen zij neer op het volgende.
2.1.
[appellant] bevond zich op 7 maart 2009 op zijn spartamet (fiets met hulpmotor) op de Flinesstraat, een tweerichtingsweg, te Duivendrecht, rijdend in de richting van de Holterbergweg. (De naamgeving van de straten in de stukken wisselt; het hof gaat ervan uit dat beide gescheiden, parallelle weghelften voor verkeer in beide richtingen één voor het openbaar verkeer openstaande weg vormen die ter plaatse van het ongeval Holterbergweg heet en dat het verlengde van deze weg Spaklerweg heet).
Hij passeerde links een rij auto’s die daar aan het verkeer deelnamen. In die rij bevond zich de WAM-verzekerde van Aegon ( [betrokkene 1] ) met zijn echtgenote, [betrokkene 2] , in een Renault Clio met kenteken [kenteken] .
2.2.
[appellant] is de Holterbergweg opgereden en achtereenvolgens in botsing gekomen met twee voertuigen, een Opel, met kenteken [kenteken] , bestuurd door [betrokkene 3] , en een Nissan, kenteken [kenteken] , bestuurd door [betrokkene 4] . (Dit geheel wordt hierna ook het ongeval genoemd, genoemde personen worden met de enkele achternaam aangeduid).
2.3.
[appellant] is ten gevolge van het ongeval gewond geraakt.
3
Beoordeling
3.1
[appellant] heeft de rechtbank in een deelgeschilprocedure verzocht om voor recht te verklaren dat Aegon aansprakelijk is voor de schade die [appellant] als gevolg van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden en voorts de kosten van het deelgeschil te begroten en Aegon tot betaling daarvan te veroordelen. Bij de bestreden beschikking in dat deelgeschil (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De kosten zijn begroot op € 7.000, maar Aegon is niet veroordeeld tot betaling daarvan.
3.2
[appellant] heeft vervolgens in een bodemprocedure een verklaring voor recht gevorderd, inhoudende dat de verzekerde van Aegon onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] en dat Aegon aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade, alsmede een veroordeling van Aegon tot betaling van de door hem als gevolg van het bedoelde onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat, en tot betaling van de in de beschikking begrote kosten van het deelgeschil. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] in het bestreden vonnis afgewezen. Zij heeft daartoe overwogen dat in de beschikking reeds een bindende eindbeslissing is genomen omtrent de aansprakelijkheid en dat hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd onvoldoende is om daarvan terug te komen.
3.3
[appellant] komt tegen de onder 3.1 en 3.2 weergegeven beslissingen met twee grieven op en vordert dat zijn onder 3.2 weergegeven vordering alsnog wordt toegewezen. De eerste grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door [appellant] gestelde toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan.
De tweede grief is een algemene grief, waarmee [appellant] beoogt het geschil in volle omvang voor te leggen aan het hof.
3.4
Ingevolge art. 1019cc lid 1 en lid 3, aanhef en onder b Rv is [appellant] ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking, voor zover dat beroep zich richt tegen de daarin opgenomen bindende eindbeslissing over de materiële rechtsverhouding van partijen. Die beslissing houdt hier, zakelijk weergegeven, in dat (de WAM-verzekerde van) Aegon niet aansprakelijk is, welke beslissing de rechtbank in de bodemprocedure heeft overgenomen, zodat de grieven tegen beide beslissingen zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
3.5
De grondslag voor de vorderingen van [appellant] wordt gevormd door de volgende stellingen over de toedracht van het ongeval. Hij reed op zijn spartamet door de Flinesstraat en haalde de Clio links in. Toen dat inhalen (bijna) was afgerond maakte de Clio een beweging naar links. De Clio heeft daarbij de spartamet aan de achterzijde geraakt. [appellant] heeft daardoor slingerende bewegingen gemaakt en hij heeft de Clio met zijn stuur aan het bestuurdersportier geraakt. Daardoor is hij als het ware de Holterbergweg opgeduwd, waarna hij eerst door de van links komende Opel en vervolgens door de van rechts komende Nissan is aangereden en ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen. Omdat de bestuurder van de Clio de verkeersfout heeft gemaakt die uiteindelijk tot zijn letsel heeft geleid dient Aegon, als WAM-verzekeraar van de door [betrokkene 1] (of [betrokkene 2] ) bestuurde Clio, volgens [appellant] de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden.
3.6.1
Van de onder 2.2 genoemde bestuurders en inzittenden van de Clio en de Nissan zijn schriftelijke verklaringen, deels met situatieschetsen, overgelegd. De verklaring op schrift van 6 december 2009 van [betrokkene 4] houdt onder meer in: “stond men. [appellant] op z’n spartamet te wachten om over te steken. Er kwam de Renault Clio aanrijden die rechtsaf wilde vanuit de Flinesstraat naar de Spaklerweg deze raakte men. [appellant] waardoor hij gelanceerd werd.
3.6.2
De door de politie opgemaakte registratieset is in het geding gebracht, waarin de visie van [betrokkene 3] zeer kort is weergegeven. In die registratieset is [betrokkene 1] als getuige vermeld; datzelfde geldt voor [betrokkene 2] .
3.6.3
Alle betrokkenen – [betrokkene 4] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [appellant] – zijn in het kader van een voorlopig getuigenverhoor gehoord. [appellant] heeft blijkens zijn verklaring aldaar geen relevante herinneringen aan het ongeval. [betrokkene 3] heeft als getuige verklaard dat hij zich de aanrijding tussen de door hem bestuurde Opel en [appellant] kan herinneren, maar dat hij [appellant] niet heeft zien aankomen en zich ook geen ander (bij het ongeval betrokken) verkeer kan herinneren. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben als getuigen verklaard dat zij de spartamet van [appellant] met hun Clio niet hebben geraakt. [betrokkene 4] heeft als getuige verklaard dat zij gezien heeft dat de Clio de spartamet geraakt heeft. Haar verklaring houdt onder meer in:
Ik zag [appellant] voor het eerst toen hij aan de achterkant werd geraakt door de Clio. Ik zag dat hij daardoor begon te slingeren en dat zijn stuur de deur aan de bestuurderskant van de Clio raakte. Vervolgens slingerde [appellant] verder de Holterbergweg op.
3.6.4
De Clio vertoonde, blijkens de foto’s die kort na het ongeval zijn gemaakt, op het linkerportier twee deuken.
3.7
De rechtbank heeft het onder 3.6.1-3.6.4 weergeven bewijs gewaardeerd en is tot de conclusie gekomen dat [appellant] niet geslaagd is in het bewijs van de door hem gestelde toedracht. De rechtbank heeft daarover overwogen dat het vooral aankomt op de verklaringen van [betrokkene 4] en dat de registratieset en de verklaringen van de andere getuigen geen steun bieden aan de stellingen van [appellant] . Voorts heeft de rechtbank de verklaringen van [betrokkene 4] inconsistent en innerlijk tegenstrijdig geoordeeld en vastgesteld dat zij ook niet geheel stroken met de eigen stellingen van [appellant] . De rechtbank acht tevens van belang dat [betrokkene 4] zelf bij het ongeval betrokken was met haar Nissan, zodat haar verklaringen niet zonder meer als objectief kunnen worden gekwalificeerd en dat onaannemelijk is dat zij vanuit de positie waarin zij verkeerde de door haar beschreven details heeft kunnen zien.
3.8.1
Inmiddels heeft [appellant] nadere stukken verzameld en aan [betrokkene 4] per e-mail enige vragen gesteld. Op die e-mail is geantwoord doordat steeds achter de vraag antwoorden zijn ingevuld. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat die mail en de antwoorden daarin inderdaad van [betrokkene 4] zijn – Aegon betwist dat – is het volgende aanvullende materiaal beschikbaar:
- een betere foto van de deuken in de bestuurdersportier van de Clio, waarop twee lichte deuken te zien zijn die ongeveer op dezelfde hoogte als de deurgreep gesitueerd zijn;
- een e-mail van [betrokkene 4] aan de advocaat van [appellant] van 23 maart 2016 die luidt:
Ik heb de street view nog even naar voren gehaald. De uitwijk van de clio begon aan het einde van de parkeerplaatsen waar de paaltjes beginnen. Misschien was ze geschrokken van een auto die daar geparkeerd was en dat ze daarom naar links ging (dit is een gok). Maar er zijn ook mensen die naar de andere weghelft gaan om een ruime bocht te nemen.
- drie door [betrokkene 4] opgestuurde foto’s uit Google Street View. De eerste is een foto van bovenaf waarop de paaltjes die [betrokkene 4] in haar mail noemt zijn ingetekend. Deze paaltjes staan aan de rechterkant van de Flinesstraat, voorbij de inrit naar de daar aanwezige winkel maar voor de kruising. De tweede toont de kruising vanuit een andere hoek; de derde (waaronder is afgedrukt opnamedatum mei 2015) is genomen in de rijrichting van [appellant] en toont aan de rechterkant zeven paaltjes, in een groenstrook langs de Flinesstraat;
- de volgende antwoorden op de vragen van [appellant]
: hoe en ‘waarmee’ heeft de Clio dan mijn bagage drager geraakt toen hij uitweek naar links
[betrokkene 4] : dat is bij de achterwielbak
: Ik snap niet hoe ik aan de achterkant geraakt kan worden om vervolgens slingerend tegen zijn deur te komen
[betrokkene 4] : omdat je gelanceerd werd
: Waarmee word ik als eerste aan de achterkant geraakt om erna tegen zijn deur te slingeren ?
[betrokkene 4] : Achterwielbak
Daardoor kreeg je een duw en om te corrigeren ging je al slingerend tegen de deur aan en via de deur kaatste je weer verder de weg op
Ja, je stond NIET stil, je reed
Het was het 4e het middelste paaltje waar je de duw kreeg (foto’s 1&2).
Verder is overgelegd een mail van [betrokkene 4] waarin zij vermeldt wat volgens haar onjuist is in de verklaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
3.8.2
[appellant] is op basis van dit materiaal, in combinatie met het onder 3.6.1-3.6.4 weergegeven bewijsmateriaal, van mening dat hij het bewijs van de door hem gestelde toedracht reeds heeft geleverd doch biedt nadrukkelijk aan zijn stellingen ten aanzien van de toedracht te bewijzen. Met name biedt hij aan [betrokkene 4] nogmaals als getuige te doen horen als het hof dat opportuun acht.
3.9.1
Het hof stelt voorop dat de bewijslast van de toedracht van de aanrijding op [appellant] rust. Daarvan gaat hij zelf ook uit. Het thans beschikbare, hiervoor weergegeven materiaal, inclusief de onder 3.8.1 weergegeven nadere e-mails zijn onvoldoende om het bewijs geleverd te achten. Het hof licht dat toe.
3.9.2
De lezing van [betrokkene 4] omtrent de toedracht van het ongeval vindt in het overigens beschikbare materiaal geen steun. De nadere toelichting per e-mail doet niet af aan die omstandigheid.
3.9.3
De visie zoals [betrokkene 4] die in de mailwisseling geeft, wijkt voorts af van hetgeen [betrokkene 4] als getuige bij het voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard. Het is niet geheel duidelijk van wanneer de mailwisseling dateert, kennelijk ergens in 2017 (of mogelijk eind 2016), maar in ieder geval veel later dan oktober 2012, toen zij als getuige werd gehoord en verklaarde als onder 3.6.3 weergegeven. Die verklaring was bovendien al anders dan de, onder 3.6.1 weergegeven, schriftelijke verklaring uit 2009. Deze verschillen in de verklaringen van [betrokkene 4] zien op het moment dat zij [appellant] voor het eerst zag, op het stilstaan dan wel in beweging zijn van [appellant] en op de vragen of [appellant] de Clio één of twee keer heeft geraakt en of [appellant] vervolgens is gaan slingeren. Naarmate de afstand in de tijd tot het ongeval toeneemt wordt haar verklaring gedetailleerder, terwijl in het algemeen een waarheidsgetrouwe herinnering mettertijd vager wordt. Voorts doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar laatste mail dat de manoeuvre van de Clio die zij daarin beschrijft naar algemene ervaringsregels zeer onwaarschijnlijk is. Van de door [betrokkene 4] aangegeven plaats van het naar links uitwijken staat vast dat daar niet naar rechts kon worden afgeslagen. Dat maakt het op de door [betrokkene 4] gestelde wijze naar links komen ter voorbereiding op het nemen van een bocht naar rechts een zeer merkwaardige en gevaarlijke manoeuvre. Dat geldt te meer nu de Flinesstraat een tweerichtingsweg is waar ten tijde van het ongeval volgens alle betrokkenen die een kaartje hebben getekend ( [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en [appellant] ) in beide richtingen auto’s reden, tamelijk dicht op elkaar.
Daarbij doet ook afbreuk aan de geloofwaardigheid dat [betrokkene 4] dit alles vanaf tamelijk grote afstand en uit een ongunstige positie zou hebben waargenomen. Zij bevond zich in haar auto immers op de Holterbergweg en tussen haar en de (door haar gestelde) gebeurtenissen in de Flinesstraat bevonden zich een middenberm, twee rijbanen met verkeer uit de tegenovergestelde richting, een fietspad en vele meters van de Flinesstraat. Zij stond te wachten om op een drukke kruising af te slaan. Haar zicht op de gebeurtenissen moet aldus beperkt geweest zijn.
3.9.4
De foto van de deuken in het bestuurdersportier van de Clio voegt onvoldoende toe. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben als getuigen verklaard dat die niet door een aanraking met de spartamet zijn veroorzaakt. Betwist is dat de hoogte van die deuken ten opzichte van de grond overeenkomt met de hoogte van het stuur van een spartamet. Op dat punt heeft [appellant] geen nader bewijsmateriaal bijgebracht.
3.10
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat ook als het nieuwe bewijsmateriaal in aanmerking wordt genomen de door [appellant] gestelde toedracht van het ongeval niet bewezen is. Daarbij is nog daargelaten dat die toedracht niet zonder meer voldoende is om aan te nemen dat sprake is van een verkeersfout van de Clio.
3.11
[betrokkene 4] heeft in hoger beroep een algemeen en ongespecificeerd bewijsaanbod gedaan, alsmede het aanbod om, zo het hof dat noodzakelijk acht, [betrokkene 4] nogmaals te horen. Naar vaste rechtspraak (zie HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817 en latere rechtspraak) is het uitgangspunt dat [appellant] tot bewijs moet worden toegelaten indien hij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Daarbij wordt meegewogen de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert.
Nu [betrokkene 4] reeds als getuige is gehoord brengt bedoelde eis – dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn – mee dat nader wordt aangegeven in hoeverre zij meer of anders kan verklaren dan zij als getuige en op schrift al heeft gedaan en uit de mailwisseling blijkt. Verwacht had mogen worden dat [appellant] duidelijk aangaf in hoeverre zij als getuige nog meer of anders kon verklaren dat voor de gestelde toedracht en het bewijs van de verkeersfout van belang zou kunnen zijn; dat heeft hij nagelaten.
Voor het overige is het bewijsaanbod helemaal niet gespecificeerd. [appellant] wordt dan ook niet tot nadere bewijslevering toegelaten.
3.12
Omdat de toedracht niet is komen vast te staan is Aegon als WAM-verzekeraar van (de bestuurder van) de Clio niet aansprakelijk voor de schade ten gevolge van het ongeval. Nu het deelgeschil louter op die aansprakelijkheid zag en [appellant] op dit punt geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld vloeide uit het oordeel over de aansprakelijkheid rechtstreeks voort dat Aegon niet gehouden was de kosten van het deelgeschil te betalen. Dat betekent dat de rechtbank ook op dat punt de vordering van [appellant] terecht heeft afgewezen, waarbij nog is daargelaten dat [appellant] geen voldoende duidelijke en gemotiveerde grief tegen dat deel van het vonnis heeft gericht.
3.13
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep, en daarmee ook de bindende eindbeslissing in de beschikking die ingevolge de wet (art. 1019cc lid 1 Rv) gelijkgesteld wordt met een tussenvonnis, zal worden bekrachtigd. ECLI:NL:GHAMS:2019:3486