Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 111218 hoger beroep tegen deelgeschillen niet ontvankelijk

GHARL 111218 whiplash; verlies verdienvermogen zelfstandige boer; vergoeding voor investeringen (deels), kosten herstructurering en arbeidsverlichtende machines;
- Smartengeld € 10.000,00 als gevolg van secundaire victimisatie/onrechtmatige schadeafwikkeling toegewezen
- hoger beroep tegen deelgeschillen niet ontvankelijk

hoger beroep van rb-gelderland-260214-whiplash-biodynamische-boer-geen-overeenstemming-mbt-uitgangspunten-berekening-vav-verzoeken-niet-geschikt-voor-deelgeschil
2. 

De ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de beschikkingen in deelgeschil

2.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen twee beschikkingen van 17 november 2011 en 26 februari 2014 die de rechtbank Zutphen respectievelijk de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft gewezen in twee deelgeschilprocedures en voorts tegen de vonnissen van 5 augustus 2015 (hierna: het tussenvonnis) en 10 februari 2016 (het eindvonnis) die de rechtbank in de bodemprocedure heeft gewezen.

2.2
Aegon heeft aangevoerd dat [appellant] niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beschikkingen in deelgeschil, nu dat hoger beroep binnen drie maanden na het wijzen van die beschikkingen had moeten worden ingesteld.

2.3
Het hof oordeelt hierover als volgt. Tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure staat geen voorziening open, behalve in de gevallen genoemd in artikel 1019cc van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). In lid 1 van dit artikel is bepaald dat voor zover in een deelbeschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud wordt beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, de rechter daaraan in de bodemprocedure op dezelfde wijze gebonden is als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure. Op grond van lid 3 van dit artikel kan hoger beroep worden ingesteld tegen beslissingen in een deelbeschikking, voor zover deze een bindende eindbeslissing bevatten. Dat hoger beroep kan ofwel tussentijds worden ingesteld (mits de rechtbank daartoe verlof heeft verleend) ofwel tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis.

2.4
Deze regeling vooronderstelt dat het appel tegen een beschikking in deelgeschil wordt ingesteld binnen het bestek van de bodemprocedure en dat in die procedure wordt voortgebouwd op beslissingen in de deelgeschilprocedure; de deelgeschilprocedure vormt als het ware een naar voren gehaald onderdeel van de bodemprocedure.

In de beschikking in deelgeschil van 17 november 2011 heeft de rechtbank op verzoek van [appellant] beslist dat Aegon bij de vergoeding van buitengerechtelijke kosten gehouden is als uurtarief € 255,- te hanteren. Tegen deze beslissing heeft [appellant] geen grief gericht en dit geschilpunt is ook overigens niet in de (onderhavige) bodemzaak aan de rechtbank voorgelegd.

Tegen de beschikking in deelgeschil van 26 februari 2014 heeft [appellant] één grief gericht (grief 5), die er op neerkomt dat de rechtbank ten onrechte niet beslist heeft in die deelgeschilprocedure op zijn verzoeken om het verlies aan verdienvermogen vast te stellen. De rechtbank heeft op dit punt inderdaad overwogen nog geen concrete schadeberekening te kunnen maken en heeft de verzoeken daarom afgewezen. Echter [appellant] heeft deze beslissing in de deelgeschilprocedure niet voorgelegd aan de rechtbank in de onderhavige bodemzaak, zodat van voortbouwen daarop door de rechtbank geen sprake is of kan zijn.

De conclusie is dat het hoger beroep tegen de beschikkingen in deelgeschil om voormelde redenen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan de grieven 5, 6 en 13 komt het hof daarom niet toe. ECLI:NL:GHARL:2018:10759