Rb Arnhem 300113 motorambulanceverpleegkundige aangereden bij inhaalmanoeuvre; eigen schuld niet vast komen te staan
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 300113 motorambulanceverpleegkundige aangereden bij inhaalmanoeuvre; eigen schuld niet vast komen te staan
kosten zoals begroot in deelgeschil alsnog toegewezen in bodemprocedure
vervolg op www.letselschademagazine.nl/2013/rb-arnhem-040712
2. De verdere beoordeling
2.1. In het vorige vonnis is vastgesteld dat de aansprakelijkheid van TVM voor het X overkomen ongeval niet ter discussie staat. Het geschil beperkt zich tot de vraag of en, zoja, in welke mate sprake is van eigen schuld van de zijde van X. TVM is vervolgens belast met bet bewijs van de feiten en omstandigheden die zij aan het eigen schuldverweer ten grondslag heeft gelegd alsmede van de stelling dat X harder heeft gereden dan 90 km/u. Ook X is, vooruitlopend op het slagen van TVM in het haar opgedragen bewijs en in verband met gestelde aan TVM toe te rekenen omstandigheden (zoals bedoeld in artikel 6: 101 BW), belast met het bewijs van enkele aan TVM (althans bestuurder Y) gemaakte verwijten.
2.2. De vraag die eerst voorligt is of TVM is geslaagd in haar bewijslevering. Indien dat namelijk niet het geval is, is geen sprake van aan X toe te rekenen omstandigheden als bedoeld in artikel 6:101 BW en behoeft de vraag of X in het hem opgedragen bewijs is geslaagd, geen beoordeling meer.
2.3. TVM is niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs dat X harder heeft gereden dan 90 km/u. Z heeft verklaard dat hij een snelheid van 80 km/u niet waarschijnlijk acht, eerder een lagere snelheid. X heeft verklaard dat hij niet weet hoe hard hij exact gereden heeft, dat hij eerder een snelheid van 80 tot 100 km/u heeft genoemd tijdens een telefoongesprek maar dat hij toen onder de medicijnen zat. Ter comparitie heeft hij verklaard niet harder dan 90 km/u te hebben gereden, welke verklaring hij onder ede heeft bevestigd. Y heeft verklaard dat hij uit eigen wetenschap niets kan verklaren over de door X gereden snelheid maar dat hij X tegenover de (politie)rechter heeft horen verklaren dat hij minimaal 80 km/u heeft gereden. Geen van de getuigen bevestigt de stelling van TVM zodat de rechtbank het bewijs niet geleverd acht.
2.4. Wat betreft de stelling van TVM dat X onder de gegeven omstandigheden te hard heeft gereden gaat het vooral om de door TVM gestelde omstandigheden dat X een T-kruising naderde en er rekening mee moest houden dat weggebruikers, waaronder Y, linksaf zouden slaan, hetgeen X ook had kunnen afleiden uit het feit dat Y vaart minderde, zijn knipperlicht aanzette en op nabije afstand een tegenligger zichtbaar was op wie Y moest wachten. X had volgens TVM ook rekening moeten houden met niet adequaat en tijdig reagerende weggebruikers. X zou niet steeds op de linkerweghelft hebben gereden en daardoor niet goed zichtbaar zijn geweest voor Y, aldus TVM.
2.5. Y heeft als getuige verklaard dat er voor hem en achter hem auto’s reden, dat hij niet meer weet op welke afstand de andere weggebruikers zich bevonden en dat hij langzamer is gaan rijden toen hij een tegenligger zag op wie hij moest wachten. Tegenover zijn verklaring staat de verklaring van X die heeft verklaard dat alleen bij een kruispunt op 300 meter afstand, dus niet het kruispunt waar Y wilde afslaan, een voertuig wilde afslaan. Een tegenligger op wie Y moest wachten was er niet volgens X. In dat verband heeft hij ook benadrukt dat die tegenligger dan over hem heen moet zijn gereden nadat het ongeval was gebeurd omdat X op de linkerweghelft lag. Tegenover de weinig specifieke verklaring van Y dat er ander verkeer voor en achter hem reed, al weet hij niet meer op welke afstand, staat de verklaring van X dat de rijbanen in ieder geval tot een afstand van 300 meter en rondom het kruispunt in kwestie, vrij waren. Dit is in overeenstemming met de verklaring die X op 13 juni 2007 tegenover de politie heeft afgelegd. Z heeft hierover niets kunnen verklaren. De rechtbank acht hiermee niet bewezen dat er binnen een relevante afstand van de T-splitsing waar Y linksaf wilde slaan, ander verkeer was waarmee X rekening moest houden. Y heeft voorts niets verklaard over de rijbaan waarover X zou hebben gereden terwijl X in zijn getuigenverkiaring en in eerdere verklaringen steeds heeft verklaard dat hij de hele tijd — vanaf het binnen rijden van de bebouwde kom — op de linkerrijbaan heeft gereden. Ook dit bewijs heeft TVM niet geleverd.
2.6. Y heeft verder verklaard dat hij niet meer weet of hij heeft geremd, wel dat hij langzarner is gaan rij den in verband met een naderende tegenligger op wie hij moest wachten en dat hij zijn knipperlicht lang van tevoren heeft aangezet, meestal, zo verklaart hij, houdt hij rekening met een seconde of 30 voor het afslaan. X heeft dit in al zijn verklaringen weersproken. Y heeft op geen enkele wijze kenbaar gemaakt linksaf te willen slaan: hij minderde geen vaart, remde niet en heeft geen beweging naar links gemaakt. Het knipperlicht heeft hij pas aangezet toen X naast hem zat, zo kon X vanuit zijn ooghoek waarnemen.
2.7. Ook in het bewijzen van deze omstandigheden is TVM niet geslaagd. Tegenover de verklaring van Y staat de verklaring van X, die strookt met de verklaringen die hij eerder heeft afgelegd. Daarbij geldt dat X als professional kan worden beschouwd in verkeerssituaties als de onderhavige, waarvan hij ook blijk gaf tijdens zijn verhoor, waarin hjj stap voor stap heeft beschreven hoe hij de verkeerssituatie in zich opnam, vervolgens een inschatting maakte en zijn rijgedrag daarop aanpaste. De rechtbank ziet tegen deze achtergrond geen aanleiding meer betekenis toe te kennen aan de verklaring van Y dan aan die van X. Ook niet vanwege het feit dat destijds drie getuigen — A, B en C — na het ongeval verklaringen hebben afgelegd die er in de kern op neerkomen dat het knipperlicht naar links aanstond voordat de aanrijding plaatsvond. Op zichzelf komt aan deze, niet onder ede afgelegde, verklaringen vrije bewijskracht toe. Het komt er echter op aan op exact welk moment Y zijn knipperlicht heeft aangezet en wat op dat moment de positie van X was. Op dat onderdeel zijn de verklaringen van genoemde getuigen te globaal om daaraan doorslaggevende betekenis toe te kennen.
2.8. De conclusie luidt dat TVM het haar opgedragen bewijs niet heeft geleverd. Dat betekent dat niet is kornen vast te staan dat sprake is van aan X toe te rekenen omstandigheden waarvan de schade mede een gevolg is. Het beroep op eigen schuld gaat dus niet op. De vordering van X om voor recht te verklaren dat TVM volledig, dus 100%, aansprakelijk is voor het X overkornen ongeval, zal worden toegewezen, met veroordeling van TVM tot vergoeding van de door X geleden schade, op te maken bij staat.
2.9. X heeft een voorschot op de schade gevorderd van € 25.000,--. De aan die vordering ten grondslag gelegde schadeposten — smartengeld, reiskosten, kledingschade, pijnstillers, missen extra diensten, verzorging door echtgenote, verlies zelfwerkzaamheid — heeft X echter op geen enkele wijze nader onderbouwd of met stukken gestaafd. Aangezien dit verweer door TVM ook al in de aan deze procedure voorafgaande deelgeschilprocedure is gevoerd, had het voor de hand gelegen dat X zijn vordering in deze procedure nader had onderbouwd. Bij gebreke hiervan zal geen voorschot op de schade worden toegewezen orndat onvoldoende aanknopingspunten voorhanden zijn om een inschatting te maken van de hoogte van de geleden schade en of die het uitgekeerde voorschot van € 2.000,-- te boven gaat.
2.10. X vordert verder aan buitengerechtelijke kosten (waaronder ook een bedrag van € 255,00 aan griffierecht) een bedrag van € 5.023,08 die ter zake het deelgeschil zijn begroot en € 11.300,-- aan buitengerechtelijke kosten gernaakt voorafgaand aan het concipieren van het verzoekschrift tot deelgeschil. Tegen de gevorderde in het deelgeschil begrote kosten heeft TVM in het geheel geen verweer gevoerd. Wat betreft de overige buitengerechtelijke kosten heeft X een urenstaat overgelegd waarin de werkzaamheden zijn gespecificeerd. TVM heeft hiertegen slechts aangevoerd dat de omvang van de gevorderde buitengercchtelijke kosten wordt betwist’. Het had, gegeven de onderbouwing aan de zijde van X, op de weg van TVM gelegen preciezer te onderbouwen waaruit haar bezwaar tegen deze vordering bestaat. Bij gebreke van een voldoende duidelijk verweer, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om aan te nemen dat de gestelde, onderbouwde uren betrekking hebben op buitengerechtelijke werkzaam heden. Het gehanteerde uurtarief van € 210,-- exclusief BTW komt de rechtbank, net zo min als in het deelgeschil, niet bovenmatig voor, ook niet wanneer de zaak gedurende een periode is behandeld door een andere advocaat dan mr. Smits. De rechtbank zal de gevorderde buitengerechtelijke kosten integraal toewijzen.
2.11. TVM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Met dank aan mr. M.A. Smits, Brunet Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2013/rb-arnhem-300113