Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 020322 verzoek verlof tussentijds hoger beroep deelgeschilbeschikking in lopende bodemzaak is met toepassing van HR 17 december 2021 tijdig

RBMNE 020322 verzoek verlof tussentijds hoger beroep deelgeschilbeschikking in lopende bodemzaak is met toepassing van HR 17 december 2021 tijdig

in vervolg op
RBGEL 070721 
whiplash; gebondenheid aan op gezamenlijk verzoek opgesteld deskundigenbericht neuroloog; causaal verband nekklachten aangenomen;

- kosten gevorderd en toegewezen 26 uur x € 245,00 + btw = € 7.707,70

2
De overwegingen

inleiding

2.1.
Op 9 december 2016 is [gedaagde] betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Zij zat als rijinstructrice in een lesauto die op dat moment werd bestuurd door een leerling van haar rijschool. Een automobilist is achterop de stilstaande lesauto gebotst. Bovemij heeft als WAM-verzekeraar aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Tussen partijen is discussie ontstaan over - kort gezegd - het causaal verband tussen de klachten van [gedaagde] en het ongeval dat haar is overkomen. Om daarover duidelijkheid te krijgen is [gedaagde] bij rechtbank Gelderland een deelgeschilprocedure gestart.

deelgeschil

2.2.
Bij beschikking van 7 juli 2021 in de deelgeschilprocedure met zaak-/rekest-nummer 382678 / HA RK 21-10 heeft rechtbank Gelderland het verzoek van [gedaagde] in zoverre toegewezen dat voor recht is verklaard dat sprake is van juridisch causaal verband tussen het ongeval van 9 december 2016 en de klachten van [gedaagde] , bestaande uit nekpijn (met name rechts, doortrekkend naar het gebied achter het rechteroor en de rechterarm). Verder zijn de kosten van het deelgeschil begroot op € 8.016,70 en is Bovemij veroordeeld tot betaling daarvan aan [gedaagde] . Het meer of anders verzochte is afgewezen.

verzoek tussentijds hoger beroep

2.3.
Bovemij wil van de beschikking van 7 juli 2021 in hoger beroep. Zij stelt dat zij zich niet volledig kan verenigen met de inhoud van die beschikking.

bezwaar

2.4.
[gedaagde] heeft verschillende bezwaren tegen het verzoek van Bovemij:

De deelgeschilbeschikking is gewezen tussen de bewindvoerder van [gedaagde] en Bovemij, terwijl de bewindvoerder in deze bodemprocedure geen partij is. Volgens [gedaagde] leidt dit niet alleen tot niet-ontvankelijkheid van Bovemij maar ook tot de conclusie dat deze bodemprocedure niet als “procedure ten principale” als bedoeld in artikel 1019cc lid 3 onder a Rv kan worden aangemerkt.

Als deze procedure wel als procedure ten principale kan worden aangemerkt, is volgens [gedaagde] de appèltermijn verstreken, omdat op grond van artikel 1019cc lid 3 sub a Rv hoger beroep binnen drie maanden na de eerste roldatum moet worden ingesteld of binnen drie maanden na de datum van de beschikking.

Het hoger beroep zal ook niet ontvankelijk zijn omdat de rechter in eerste aanleg (Rechtbank Gelderland) de mogelijkheid voor het instellen van tussentijds hoger beroep niet heeft geopend (artikel 1019cc lid 3 sub a Rv).

toetsingskader verlof tussentijds hoger beroep

2.5.
Bij de beoordeling van het verzoek tussentijds hoger beroep toe te staan stelt de rechtbank het volgende voorop. Tegen de beslissing op een verzoek in de deelgeschilprocedure staat op grond van artikel 1019bb van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) geen hogere voorziening open. In artikel 1019cc lid 1 Rv wordt de deelgeschilbeschikking voor de bindende kracht van daarin opgenomen beslissingen over geschilpunten die de materiële rechtsverhouding betreffen, gelijkgesteld met (eind)beslissingen in een tussenvonnis. Op grond van het derde lid van artikel 1019cc Rv kan in de bodemprocedure bij het Gerechtshof hoger beroep worden ingesteld tegen de beschikking in het deelgeschil, althans tegen de daarin opgenomen bindende eindbeslissingen over de materiële rechtsverhouding van partijen, als van een tussenvonnis, dus nadat de bodemrechter die mogelijkheid heeft geopend door daarvoor verlof te verlenen. Ook is in artikel 1019cc lid 3 en onder a Rv de wettelijke appeltermijn voor het hoger beroep van deelgeschilbeschikkingen geregeld: hoger beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de eerstdienende dag in de bodemprocedure of, als de beschikking in de deelgeschilprocedure later dan die eerste roldatum is gegeven, te rekenen vanaf de uitspraakdatum in het deelgeschil. Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 1019cc Rv (zie TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 23) volgt dat voor deze de regeling van tussentijds hoger beroep tegen deelgeschilbeschikkingen aansluiting is gezocht bij de jurisprudentie over artikel 337 Rv, waarbij is verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004 (ECLI:NL:HR:2005:AL7051). In het arrest van 17 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1924) is de Hoge Raad gedeeltelijk van (onder andere) dit arrest van 23 januari 2004 teruggekomen. De Hoge Raad beslist dat de appeltermijn gaat lopen vanaf de datum van het vonnis waarbij het verlof voor tussentijds hoger beroep is verleend (en niet meer vanaf de datum van het tussenvonnis waartegen men wil opkomen). Omdat een deelgeschilbeschikking in een bodemprocedure de status krijgt van tussenvonnis zal dus, in afwijking van dat wat artikel 1019cc lid 3 en onder a Rv bepaalt over het aanvangsmoment van de appeltermijn (zie hiervoor), bij de beoordeling van het verzoek van mr. Meelker om in hoger beroep te mogen van de deelgeschilbeschikking van 7 juli 2021 voor wat betreft de start van de appeltermijn worden aangesloten bij deze recente jurisprudentie van de Hoge Raad. Bij die beoordeling voor het verlenen van verlof moet worden betrokken of het openstellen van hoger beroep leidt tot onredelijke vertraging van de procedure (zie rechtsoverweging 3.2.4 van het arrest van 17 december 2021).

beslist over materiële rechtsverhouding?

2.6.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de deelgeschilrechter een beslissing heeft genomen over de materiële rechtsverhouding: alleen dan is hoger beroep mogelijk van de deelgeschilbeschikking. In de beschikking in de deelgeschilprocedure is - zoals gezegd - beslist dat sprake is van juridisch causaal verband tussen het ongeval van 9 december 2016 en de klachten van [gedaagde] , bestaande uit nekpijn (met name rechts, doortrekkend naar het gebied achter het rechteroor en de rechterarm). Daarmee is een beslissing gegeven over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, zoals bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv. Zoals de rechtbank hiervoor onder 2.5 heeft overwogen kan van zo’n beslissing op grond van artikel 1019cc lid 3 onder a Rv hoger beroep worden ingesteld, als de rechter in eerste aanleg, dus de rechtbank waar de bodemprocedure loopt, in deze zaak is dat rechtbank Midden-Nederland, die mogelijkheid heeft geopend op verzoek van één van de partijen. In zoverre wordt voorbij gegaan aan het bezwaar van [gedaagde] dat rechtbank Gelderland dat verlof moet verlenen (zie punt 3 onder rechtsoverweging 2.4.).

verzoek tijdig?

2.7.
[gedaagde] voert onder andere aan dat de appèltermijn is verstreken (zie 2.4 tweede punt). Dat was tot voor het arrest van 17 december 2021 van de Hoge Raad inderdaad het geval. De eerstdienende dag in deze bodemprocedure (bij de kantonrechter) was 3 februari 2021. De beschikking in de deelgeschilprocedure was van 7 juli 2021 en dus van een latere datum dan de eerste roldag. De appeltermijn zou in dat geval gaan lopen vanaf de uitspraakdatum van 7 juli 2021. Het verzoek om in hoger beroep te mogen dateert van 10 januari 2022, zodat de appeltermijn van drie maanden inderdaad was verstreken zoals [gedaagde] aanvoert.

Door het hiervoor aangehaalde arrest van 17 december 2021 van de Hoge Raad moet voor de vraag of een verlofverzoek op tijd is ingediend echter niet langer worden aangesloten bij de eerste roldag of de datum van de beschikking waartegen men op wil komen, maar bij de datum van het vonnis waarin de mogelijkheid van hoger beroep wordt opengesteld. Daarmee is het verzoek (toch) op tijd gedaan.

onredelijke vertraging?

2.8.
De rechtbank is van oordeel dat tussentijds hoger beroep niet leidt tot onredelijke vertraging van de procedure. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat een andere beslissing in hoger beroep over de vraag of juridisch causaal verband bestaat tussen het ongeval van 9 december 2016 en - kort gezegd - de nekpijnklachten nadat voortbordurend op de deelgeschiluitspraak allerlei vervolgbeslissingen zouden zijn genomen waarschijnlijk tot meer vertraging leidt dan een nu open te stellen mogelijkheid daarvoor.

conclusie: verlof wordt verleend.

2.9.
Dat wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen betekent dat het verlof zal worden verleend. Er is niet gesteld of op een andere manier gebleken dat sprake is van nieuwe feiten of een juridische misslag op grond waarvan de rechtbank als bodemrechter terug zou kunnen komen op de over het causaal verband gegeven beslissing in het deelgeschil, zodat de rechtbank gebonden is aan die beslissing. De mogelijkheid bestaat dat het Gerechtshof daarover anders beslist. De rechtbank ziet hierin en om redenen van proceseconomie aanleiding tussentijds hoger beroep toe te staan van de beschikking van 7 juli 2021.

parkeerrol

2.10.
In verband met het te verlenen verlof voor het instellen van tussentijds appèl zal de rechtbank de zaak naar de parkeerrol verwijzen in afwachting van de procedure in hoger beroep.

aanhouden?

2.11.
De rechtbank zal nu ingaan op het verzoek van [gedaagde] deze procedure aan te houden totdat er een deskundigenrapport beschikbaar is in de voorlopige deskundigenberichtprocedure met zaak-/rekestnummer 531926 HA RK 21-328.
In verband met het te verlenen verlof om in hoger beroep te gaan kan dit verzoek niet worden gehonoreerd.

Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de mondelinge behandeling van het verzoek voorlopig deskundigenbericht gepland staat op 21 juni 2022. Partijen wordt verzocht de rechtbank - binnen vier weken na de datum van dit vonnis en onder vermelding van zaak-/rekestnummer 531926 HA RK 21-328 - te laten weten of zij die voorlopig deskundigenberichtprocedure willen vervolgen of wensen aan te houden in verband met het hoger beroep van de deelgeschilbeschikking.

andere behandelend rechter

2.12.
De rechter die deze zaak (als kantonzaak) heeft behandeld is langdurig afwezig. Dat is de reden dat de behandeling van deze zaak door een andere rechter is overgenomen.

bewindvoerder

2.13.
[gedaagde] heeft ook een punt gemaakt van het feit dat haar bewindvoerder geen partij is in deze procedure, dit in tegenstelling tot de gevoerde deelgeschilprocedure (zie punt 2.4 en onder 1). Omdat deze bodemprocedure zich nu nog in de beginfase bevindt is het wat de rechtbank betreft wenselijk een en ander vooral praktisch op te lossen, in die zin dat partijen ervoor zorgen dat de bewindvoerder in deze procedure wordt betrokken.
Uit de brief van 10 februari 2022 van mr. Meelker leidt de rechtbank af dat [bewindvoerder] bv ook al is verzocht zich als formele procespartij te melden bij de rechtbank. In die brief schrijft mr. Meelker ook dat mr. Wildeboer de rechtbank op 9 februari 2022 zou hebben bericht dat de procedure op naam van de bewindvoerder wordt voortgezet, maar een bericht van die strekking heeft rechtbank niet van mr. Wildeboer ontvangen. Tot op heden is bij de griffie van de rechtbank ook geen bericht ontvangen van de bewindvoerder zelf.
De rechtbank dringt er daarom uit praktisch en proceseconomisch oogpunt bij partijen op aan ervoor te zorgen dat de bewindvoerder - in ieder geval voor de in de beslissing van dit vonnis genoemde roldatum - in de procedure wordt betrokken en ook op de hoogte wordt gesteld van het tussentijds hoger beroep.

tot slot

2.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:RBMNE:2022:787