RBGEL 070721 whiplash; gebondenheid aan op gezamenlijk verzoek opgesteld deskundigenbericht neuroloog; causaal verband nekklachten aangenomen
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 070721 whiplash; gebondenheid aan op gezamenlijk verzoek opgesteld deskundigenbericht neuroloog; causaal verband nekklachten aangenomen;
- kosten gevorderd en toegewezen 26 uur x € 245,00 + btw = € 7.707,70
2 De feiten
2.1.
Op 9 december 2016 is [naam 1] betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval). Een bij Bovemij verzekerde auto kwam daarbij van achter in botsing met de op dat moment stilstaande auto van [naam 1]. De auto van [naam 1] werd op dat moment bestuurd door een leerling van de rijschool die [naam 1] exploiteerde. [naam 1] zat als rijinstructrice in de auto.
2.2.
Bij brief van 8 februari 2017 heeft de toenmalige belangenbehartiger van [naam 1] Bovemij aansprakelijk gesteld voor de door [naam 1] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval. In de brief staat als letsel van [naam 1] vermeld “whiplashachtige klachten.”
2.3.
Bovemij heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
2.4.
Bij brief van 14 maart 2017 heeft de toenmalige belangenbehartiger van [naam 1] Bovemij onder meer verzocht om betaling van een voorschot van € 10.000,00 omdat [naam 1] nog niet in staat was fulltime te werken en daardoor een tekort aan inkomen had. Bij de brief is een schadestaat gevoegd en een bezoekrapport van de belangenbehartiger. In dit rapport is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
“Letsel/klachten direct na het ongeval
Meteen na het ongeval ondervond cliente pijnklachten aan de linkerschouder. Zij is dezelfde dag naar de huisarts gegaan en kreeg een rustadvies + het advies paracetamol in te nemen. De bovenrug, schouder en bovenarm zijn pijnlijk. Heffen en kracht zetten gaat niet.
[ ... ]
Huidige situatie
Pijnklachten linker schouder, linker bovenarm bovenzijde rug. Gaat heel langzaam vooruit, maar kracht zetten, tillen, duwen, trekken geven nog problemen.
Medische voorgeschiedenis
Geen klachten voor ongeval.”
2.5.
Bij de door [naam 1] in het geding gebrachte stukken bevinden zich regels uit het huisartsenjournaal waarin, voor zover hier relevant, het volgende is opgenomen:
“18-04-17
S DN: 9 december 2016 aanrijding gehad, -> last nek/schouder. Blijft last er van houden. elke dag pijn, kan niet goed slapen. is er depressief door. [ ... ]
O nek en schouder musculatuur fors hypertoon en bij palpatie drukpijn. CWK gevoelig geen duidelijke kloppijn. paravertebraal drukpijnlijk++ emotioneel.”
2.6.
Namens Bovemij heeft de heer [naam 5], NIVRE-re van Bureau Van Kouterik Personenschade (hierna: [naam 5]) de schaderegeling ter hand genomen. Op 4 mei 2017 heeft [naam 5] een huisbezoek bij [naam 1] afgelegd. In het van dit bezoek opgemaakte rapport is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
“Bespreking met betrokkene
[ ... ]
Medische Aspecten
Aard en omvang letsel
[ ... ] Zij deelde mee dat zij direct last had van haar nek. [ ... ]
Daarna heeft zij de leerling thuisgebracht en vervolgens direct contact opgenomen met haar eigen huisarts. Zij kon dezelfde dag op het spreekuur komen. Zij had op dat moment vooral last van haar nek, rug en bovenarmen. Zij kreeg een rustadvies en kreeg pijnstillers voorgeschreven. [ ... ]
Gevraagd naar haar huidige klachten deelde zij het volgende mee: Zij heeft continu nekpijn en die straalt door naar haar schouders, armen en onderrug. De beweeglijkheid van de nek is beperkt. Verder zijn er regelmatig hoofdpijnklachten. Ten opzichte van de eerste periode na het ongeval zijn deze niet meer dagelijks aanwezig. [ ... ] Verder heeft zij te maken met psychische klachten.
[ ... ]
Pre-existente klachten
Betrokkene deelde mee dat zij voor het ongeval over een goede gezondheid beschikte. Als enig lichamelijk ongemak noemde zij diabetes. Dit is volgens haar familiair.”
2.7.
Op 11 juli 2017 hebben partijen op gezamenlijk verzoek de heer [naam 6] van Arbeidsdeskundig Bureau Radar B.V. (hierna: [naam 6]) verzocht een arbeidsdeskundig onderzoek uit te voeren. Van het door [naam 6] gebrachte intakebezoek aan [naam 1] heeft hij op 10 augustus 2017 gerapporteerd. In dit rapport is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Ervaren belastbaarheid
Betrokkene gaf aan momenteel nog nekklachten te ervaren. Van de overige klachten die zij na het ongeval had, is zij inmiddels hersteld. Ten gevolge van de door betrokkene ervaren klachten heeft zij na maart 2017 geen werkzaamheden meer verricht. Momenteel ervaart betrokkene beperkingen ten aanzien van het gebruik van haar nek (links over haar schouder kijken), zwaar tillen, dragen, duwen, trekken en frequent reiken. Op basis van deze beperkingen acht ik betrokkene in staat om haar werk als rijinstructeur te hervatten. Ik vind het van belang dat zij haar werkzaamheden tijdcontingent opbouwt om overbelasting te voorkomen en om het herstel van haar nekklachten verder te laten plaatsvinden. [ ... ]
Verkregen medische informatie
Ik ontving van u geen medische informatie. [ ... ] Daarom beperk ik mij tot de actuele situatie. Betrokkene vertelde dat er geen waarneembare afwijkingen naar voren zijn gekomen uit de onderzoeken die zijn gedaan. Haar is verteld dat haar klachten een ‘spierkwestie’ betreffen, zo vertelde zij. Daarom is betrokkene kort na het ongeval van 9 december 2016 gestart met fysiotherapie. Op dit moment wordt betrokkene nog wekelijks behandeld en doet zij thuis oefeningen.
Betrokkene ervaart nekklachten. Zij heeft pijn van haar nek en zij heeft moeite om over haar linkerschouder te kijken. Zij gaf aan dat haar nek niet stijf is en dat zij geen tintelingen heeft in armen of handen. Vooral de overgang tussen haar nek en haar linkerschouder is pijnlijk. Betrokkene ervaart door deze klacht beperkingen ten opzichte van lang zitten (zij moet rechtop kunnen zitten), zwaar tillen, dragen, duwen, trekken, veelvuldig reiken en het gebruik van de nek (mobiliteit). De overige klachten die zij na het ongeval ervoer zijn verdwenen, zo begreep ik desgevraagd.”
2.8.
Bij brief van 23 oktober 2017 heeft [naam 5] de advocaat van [naam 1], voor zover relevant, als volgt bericht:
“Bijgaand treft u het advies van mijn medisch adviseur van 18 oktober jl. aan. Deze merkt op dat volgens het huisartsenjournaal uw cliënte pas vier maanden na het ongeval voor het eerst bij de huisarts is geweest. Ook noemt mijn adviseur het feit dat de klachten in de loop ter tijd zijn toegenomen, iets wat een ongevalsrelatie onwaarschijnlijker maakt. Mijn medisch adviseur acht een causaal verband tussen de klachten en het ongeval derhalve niet overtuigend onderbouwd. Uw cliënte gaf tijdens het gezamenlijk bezoek op de dag van het ongeval al bij de huisarts te zijn geweest en ook daarna vaker contact te hebben gehad met de huisarts. Ik neem aan dat de huisarts hiervan ook een registratie heeft gemaakt. Wellicht kan de huisarts hierover nogmaals benaderd worden.”
2.9.
Bij brief van 26 juni 2018 heeft de huisarts van [naam 1] de medisch adviseur van Bovemij, voor zover relevant, als volgt bericht:
“Op vrijdag 9 december- 2016 heeft mevr [naam 1] na 13.00 uur contact gehad met onze praktijk. Zij had kort daarvoor een aanrijding gehad. De assistente heeft haar de adviezen gegeven zoals dat voor ons gebruikelijk is. Zij heeft hier alleen geen melding van gemaakt in het dossier. Het verhaal dat mevr vertelt correspondeert nogmaals volledig met ons beleid. Mevr kreeg het advies om bij persisterende klachten het spreekuur te bezoeken hetgeen ook is gebeurd, waarvan wel melding. Ik ga er dan ook van uit dat u dit in haar dossier aangaande haar nekklacht opneemt.”
2.10.
In de door [naam 1] in het geding gebrachte uitdraai van het huisartsenjournaal is de hiervoor onder 2.9. geciteerde tekst opgenomen bij de datum 26 juni 2018.
2.11.
Partijen hebben op gezamenlijk verzoek een medische expertise door neuroloog dr. [naam 7] (hierna: [naam 7]) laten uitvoeren. In het door [naam 7] op 27 januari 2020 opgeleverde deskundigenrapport is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Huidige klachten:
Ze heeft permanent pijn met name rechts in de nek doortrekkend naar het gebied achter het rechter oor; dit gebied kan ook dik worden. De pijn beschrijft ze alsof er hard op geslagen is. [ ... ] De pijn trekt diffuus naar de rechterarm. [ ... ] ’s avonds gebruikt ze 1000 mg paracetamol om de pijn te bestrijden en in te kunnen slapen. Door de pijn slaapt zij slecht. [ ... ] Gemiddeld slaapt zij 3-4 uur per nacht. [ ... ] Na het ongeval durft zij geen auto meer te rijden omdat zij niet snel kan bewegen. Wanneer zij snelle bewegingen in de nek maakt krijgt zij ondraaglijke pijnen. Ze moet dat ten alle tijden voorkomen. [ ... ]
Lichamelijk onderzoek:
[ ... ]
Cervicale wervelkolom: normale stand. Geen druk- of kloppijn wervels. Hypertonie paravertebrale musculatuur en pars descendens trapezius. De musculatuur is zeer pijnlijk/gevoelig bij palpatie. De bewegingen verlopen zeer sterk geremd. Gemeten met de inclinometer is flexie actief maximaal 30 graden mogelijk, extensie 20 gr, lateroflexie links 20 graden en rechts 15 graden en rotatie links 20 en rechts 30 graden mogelijk. Passief op de onderzoek bank is rotatie niet verder mogelijk. Spontaan tijdens de anamnese roteert zij over hoeken van maximaal 45o. Dit treedt zeer sporadisch op. Meestal zit zij met opgetrokken schouders gefixeerd en kijkt recht vooruit. [ ... ]
Samenvatting
Op 9 december 2016 was zij betrokken bij een achterop aanrijding. [ ... ] Ze had direct veel pijn rechts in de nek. [ ... ] Ze heeft de huisartspraktijk gebeld waar zij van de assistente het advies gekregen om paracetamol te gebruiken voor de pijn. [ ... ]
Voor het ongeval was zij gezond; dat wil zeggen ze was bekend met diabetes mellitus en hypertensie, maar dit was met medicatie goed onder controle. In 2008 was er sprake van een achterop aanrijding zonder bewustzijnsverlies: zonder amnesie en zonder uitwendig letsel. Zij heeft een korte tijd pijnklachten had gehad bij het linker schouderblad. Daarvoor heeft zij eenmalig de huisarts voor bezocht. Met medicatie en rust was dit in enkele weken over.
Er blijft sprake van permanent aanwezig pijn met name rechts in de nek doortrekkend naar het gebied achter het rechteroor. [ ... ] De pijn trekt door diffuus in de rechterarm. Door de pijn slaapt zij slecht. Ze slaapt met name slecht door. Gemiddeld slaapt ze 3-4 uur per nacht. Ze staat niet fit op. Ze is erg depressief. Alles is zwart voor haar. Ze durft geen auto meer te rijden, omdat zij niet snel kan omkijken. Dit leidt tot een toename van klachten. Bij onderzoek wordt een zeer sombere dame gezien die haar verhaal coherent en voldoende gedetailleerd verteld. Er is sprake van bewegingsangst. Ze zit verkrampt met opgetrokken schouders. Soms, wanneer de schouders wat zakken, beweegt zij met name in het horizontale vlak over wat grotere hoek maximaal 45o in beide richtingen. Bij neurologisch onderzoek in engere zin zijn er geen afwijkingen. Er is sprake van tendomyogene afwijkingen in de nekregio.
Klinische diagnose:
Er is sprake van een status na een achterop aanrijding zonder bewustzijnsverlies en zonder amnesie of uitwendig letsel met nadien direct pijnklachten in rechter arm en de nek met nu klachten en bevindingen passen bij een whiplash associated disorder graad 2 volgens de classificatie van de Québec Task force (Spine 1995). In de differentiaal diagnose kan gedacht worden aan posttraumatische nek- en hoofdpijnklachten en armklachten. Daarnaast is er sprake van angst om te bewegen en aanwijzingen voor stemmingsproblematiek. Dit laatste betreft het vakgebied van de psychiatrie.
[ ... ]
Samenvatting en bespreking
[ ... ]
De anamnese ten aanzien van ongeval en ongevalmechanisme komt overeen met de dossier bevindingen. [ ... ] Het beloop ten aanzien van de klachten ingestelde behandelingen komt overeen met de dossier bevindingen. [ ... ] De onderzoeksbevindingen in casu tendomyogene afwijkingen zijn consistent gedocumenteerd. [ ... ]
Beantwoording van uw vragen
1. De situatie met ongeval
[ ... ]
Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
[ ... ]
Antwoord:
d. Er is op hoofdlijnen een onderlinge samenhang wanneer het gaat om een formatie [de rechtbank begrijpt: informatie] verkregen is van betrokkene en de feiten zoals deze uit het dossier naar voren komen. In essentie geldt dit ook voor de onderzoeksbevindingen.
[ ... ]
2. De situatie zonder ongeval
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
[ ... ]
Antwoord:
a. Blijkens anamnese en dossier had zij voor het ongeval geen klachten of afwijkingen het vakgebied van de neurologie die ze thans nog heeft.
[ ... ]
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
c. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
[ ... ]
Antwoord:
c. Betrokkene heeft na een eerdere aanrijding kortdurend klachten gehad zoals ook gedocumenteerd is in het dossier zoals hij bij de anamnese heeft aangegeven. Deze klachten waren binnen enkele weken verdwenen. Daarin wijkt het klachtenpatroon af van de situatie nu. Ook zijn eerder in het dossier slaapstoornissen vermeld. Op basis van anamnese en dossier heb ik verder geen reden aan te nemen dat ze de pijnklachten opnieuw zou hebben ontwikkeld wanneer haar het ongeval niet was overkomen.
[ ... ]
Reactie op commentaar van partijen op het toegezonden conceptrapport
JJ Meulenkamp dd 23-1-2020
[ ... ]
Bij uw onderzoek [...] geeft u aan dat er bewegingsbeperkingen zijn van de cervicale wervelkolom, maar dat betrokkene tijdens de anamnese wel rotatie laat zien over hoeken van 45o. [ ... ] Kunt u mijn gedachtegang volgen dat dit dus betekent dat hier geen mechanische belemmering bestaat? Rotatie van de cervicale wervelkolom moet dus mogelijk zijn.
Antwoord
Rotatie tot ongeveer 45o is mogelijk, over dat stuk is er geen sprake van mechanische belemmering.
[ ... ]
Op bladzijde 6 geeft u in de samenvatting aan dat er sprake is van tendomyogene afwijkingen. Graag zou ik een nadere omschrijving willen zien van de afwijkingen die u heeft vastgesteld. [ ... ]
Antwoord
Voor de afwijkingen wil verwijzen naar de afwijkende bevindingen bij mijn onderzoek. [Hier is de paragraaf opgenomen die hiervoor is geciteerd onder “Lichamelijk onderzoek”, rb.]
[ ... ]
Wat betreft de situatie zonder ongeval geeft u bij antwoord 2a aan dat er, blijkens de anamnese in het dossier, voor het ongeval geen klachten of afwijkingen zijn op het vakgebied van de Neurologie die er thans nog zijn. Welke neurologische klachten en afwijkingen op het gebied van de Neurologie zijn er thans? Uw antwoord suggereert een causaal verband, maar voor zover ik kan nagaan, zijn er geen afwijkingen gevonden.
Antwoord
Voor de klachten verwijs ik naar het hoofdstuk “Huige klachten”, voor de afwijkende bevindingen naar het hoofdstuk “Lichamelijk onderzoek”. Ten aanzien van het neurologisch onderzoek in engere zin (cognitie, karakter, hersenzenuwen, motoriek, sensibiliteit, coördinatie, reflexen) zijn er geen afwijkingen, maar er zijn bewegingsbeperkingen en tendomyogene afwijkingen zoals beschreven.
Opmerkelijk is wel dat betrokkene in 2005 zonder enige reden onwel is geworden, waarna zij ook een tijdlang niet in haar auto durfde te rijden. Zij is al lange tijd bekend met diabetes mellitus die wellicht niet optimaal gereguleerd is. In 2017 wordt er gesproken over een pancreatitis en in 2018 is zij zelf geconfronteerd met mogelijk een ernstige aandoening in de vorm van een mamacarcinoom of een lymfeklierziekte en is vervolgens haar partner overleden. Dit heeft niet direct geleid tot neurologische afwijkingen, maar wel tot een klachtenpatroon dat er thans nog is, waar dit ook een rol bij zou kunnen spelen. Graag zie ik dus een nuancering van uw antwoord op vraag 2a . [...]
Antwoord
[ ... ] het betreft oktober 2017, zoals hierboven aangegeven. Ik zie niet in waarom de door u genoemde zaken juist vanaf het ongeval klachten zouden moeten geven. Ik zie derhalve ook geen reden mij rapport op dit punt aan te passen.”
2.12.
Op 23 juni 2020 heeft het Nederlands Rekencentrum Letselschade in opdracht van [naam 1] een berekening gemaakt om de door [naam 1] als gevolg van het ongeval geleden schade vast te stellen. De totale schade vanaf de datum van het ongeval, bestaande uit het verlies van arbeidsvermogen tot pensioen, de kosten voor huishoudelijke hulp, smartengeld en wettelijke rente is in het opgemaakte rapport op basis van de door [naam 1] gegeven uitgangspunten berekend op € 394.926,00.
2.13.
Bij brief van 9 oktober 2020 heeft de advocaat van Bovemij de gemachtigde van [naam 1], kort samengevat geschreven dat Bovemij niet instemt met de conclusies van deskundige [naam 7] en zich op het standpunt stelt dat een alternatieve oorzaak voor de klachten en beperkingen van [naam 1] niet is uit te sluiten. De advocaat schrijft dat sprake is van inconsistenties en tegenspraken in de stellingen van [naam 1].
2.14.
Partijen hebben, ook na bovengenoemde brief, met elkaar gesproken en gecorrespondeerd over de schaderegeling maar zijn niet tot overeenstemming gekomen. Het verzoekschrift in de onderhavige deelgeschilprocedure is op 14 januari 2021 bij de griffie van deze rechtbank ingediend. Bij dagvaarding van 21 januari 2021 heeft Bovemij een bodemprocedure tegen [naam 1] aangebracht bij de rechtbank Midden-Nederland.
2.15.
Op 13 april 2021 heeft dr. [naam 8], neuroloog, op verzoek van Bovemij een ‘second opinion’ uitgebracht over het expertiserapport van [naam 7].
2.16.
Bovemij heeft gedurende de periode tussen het ongeval en de mondelinge behandeling in deze deelgeschilprocedure in totaal een bedrag van € 83.000,00 bevoorschot aan [naam 1] en een bedrag van € 31.739,23 aan de advocaat van [naam 1] ter zake van buitengerechtelijke kosten.
3 Het verzoek
3.1.
[naam 1] verzoekt de rechtbank op de voet van artikel 1019w e.v. Rv:
te bepalen dat sprake is van juridisch causaal verband tussen het ongeval van 9 december 2016 en de klachten van [naam 1], bestaande uit nekpijn (met name rechts, doortrekkend naar het gebied achter het rechteroor en de rechterarm), hoofdpijn, slaapproblemen, rijangst en depressiviteit/lijdensdruk;
te bepalen dat Bovemij aan [naam 1], bij wege van een voorschot op een vast te stellen schadevergoeding, een bedrag van € 50.000,00 dient te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, dan wel een periodiek voorschot over een in goede justitie te bepalen periode;
de kosten van deze deelgeschilprocedure te begroten op een bedrag van € 7.707,70 en Bovemij te veroordelen dit bedrag, vermeerderd met het door [naam 1] betaalde griffierecht, aan [naam 1] te voldoen.
3.2.
[naam 1] legt aan haar verzoeken, kort weergegeven, het volgende ten grondslag. Partijen hebben op gezamenlijk verzoek een expertise laten verrichten door deskundige [naam 7]. Het rapport dient dan ook als uitgangspunt voor de schaderegeling te worden genomen. Uit dit rapport volgt, zo stelt [naam 1], dat bij haar sprake is van klachten en bevindingen die passen bij een whiplash associated disorder graad 2 en posttraumatische nek- en hoofdpijnklachten en armklachten. Bovemij is dan ook gehouden het juridisch causaal verband tussen het ongeval en de klachten van [naam 1] te erkennen en alle door [naam 1] geleden schade te voldoen. De totale schade van [naam 1] is begroot op € 394.926,00. Nu Bovemij gehouden is adequaat te bevoorschotten dient zij een aanvullend voorschot van € 50.000,00 te voldoen, aldus [naam 1].
3.3.
Bovemij concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de verzoeken van [naam 1].
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent, of in verband met, een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. De verzoeken van [naam 1] zien erop dat wordt vastgesteld dat sprake is van causaal verband tussen het ongeval en haar klachten en dat Bovemij wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schade. Deze verzoeken lenen zich voor behandeling in een deelgeschil. Anders dan Bovemij aanvoert doet hier niet aan af dat zij na indiening van het verzoekschrift ook een bodemprocedure (bij de rechtbank Midden-Nederland) heeft aangespannen en dat [naam 1] van dit voornemen op de hoogte was. Uit de tekst van artikel 1019w Rv volgt immers dat zelfs wanneer de zaak reeds ten principale aanhangig is een deelgeschil kan worden aangebracht. Dat [naam 1] slechts een deel van het geschil en niet alle tussen partijen gewisselde correspondentie in deze procedure heeft voorgelegd maakt, anders dan Bovemij aanvoert, ook niet dat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoeken. Dat, ook bij toewijzing van de verzoeken van [naam 1], partijen niet dichter bij een vaststellingsovereenkomst zullen zijn, omdat er tussen hen nog meer geschilpunten bestaan, zoals Bovemij aanvoert, is ten slotte evenmin een belemmering voor inhoudelijke behandeling van de verzoeken. Van belang is dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (MvT, Kamerstukken II 2007/08, 31 518, nr. 3, p. 10). Dat er nog meer geschilpunten bestaan betekent niet dat het beslechten van een of meer van die geschilpunten niet aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan bijdragen. In dit geval kan niet bij voorbaat vastgesteld worden dat dit niet het geval is, zodat aan de vereisten voor het doen van een verzoek in een deelgeschil (artikel 1019w Rv) is voldaan. Het verweer wordt verworpen. [naam 1] is ontvankelijk in haar verzoeken.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [naam 1] op 9 december 2016 een ongeval is overkomen waarbij de stilstaande auto waarin zij rijles gaf van achteren is aangereden door een verzekerde van Bovemij. Verder staat vast dat Bovemij aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend. Bovemij is derhalve in beginsel aansprakelijk voor alle door [naam 1] als gevolg van het ongeval geleden schade. Tussen partijen is echter in geschil of [naam 1] letsel heeft opgelopen dat in causaal verband staat tot het ongeval en wat dan de hoogte is van de daaruit voortvloeiende schade. In het bijzonder ligt in deze deelgeschilprocedure de vraag voor of kan worden vastgesteld dat bij [naam 1] sprake is van de door haar gestelde lichamelijke en psychische klachten zoals genoemd in het rapport van [naam 7] en of tussen het ongeval en deze klachten juridisch causaal verband bestaat, zoals [naam 1] stelt en Bovemij betwist. De rechtbank stelt het volgende voorop.
4.3.
Het is, op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, aan de benadeelde om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij aan gezondheidsklachten lijdt. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van klachten - overigens ook als het niet of moeilijk objectiveerbare klachten betreft - worden uitgegaan (zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1661, rov. 7.13).
Indien de benadeelde heeft aangetoond dat haar subjectieve gezondheidsklachten in de hiervoor bedoelde juridische betekenis bestaan, mogen aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is (vgl. Hoge Raad 8 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2054, rov. 3.5.1.). Indien komt vast te staan dat de benadeelde voorafgaand aan het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn (zie gerechtshof Arnhem- Leeuwarden 24 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3988, rov. 5.2.).
4.4.
[naam 1] stelt dat zij als gevolg van het ongeval klachten ervaart, bestaande uit nekpijn (met name rechts, doortrekkend naar het gebied achter het rechteroor en de rechterarm), hoofdpijn, slaapproblemen, rijangst en depressiviteit/lijdensdruk, als gevolg waarvan zij beperkingen heeft die leiden tot (financiële) schade. Ter onderbouwing van het bestaan van haar klachten en het causaal verband met het ongeval heeft [naam 1] verwezen naar het deskundigenrapport van [naam 7]. Daaruit blijkt welke klachten [naam 1] ervaart en dat deze klachten voor het ongeval niet aanwezig waren. Daarmee is het causaal verband tussen de klachten en het ongeval gegeven, zodat partijen daaraan gebonden zijn bij de verdere schadeafwikkeling, aldus [naam 1]. Bovemij betwist echter dat het bestaan van de klachten van [naam 1] kan worden afgeleid uit het deskundigenrapport van [naam 7]. Dit rapport bevat, zo voert Bovemij aan, vele inconsistenties en tegenstrijdigheden en kan daarom niet als uitgangspunt dienen bij de verdere schadeafhandeling. Het causaal verband tussen het ongeval en de door [naam 1] gestelde klachten kan, aldus Bovemij, op grond van dit rapport dan ook niet worden aangenomen. Bovemij stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Ook indien echter sprake zou zijn van klachten bij [naam 1] ontbreekt het causaal verband tussen deze klachten en het ongeval, aldus Bovemij.
4.5.
Vast staat dat, op gezamenlijk verzoek van partijen, een onderzoek heeft plaatsgevonden door deskundige neuroloog [naam 7], mede ter vaststelling van de door [naam 1] gestelde klachten. Vast staat eveneens dat overeenstemming bestond over de persoon van deze deskundige en de voor te leggen vragen en dat het onderzoek heeft geleid tot het in het geding zijnde rapport. Indien partijen in het kader van onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van hen, overeenkomen om gezamenlijk een medisch deskundige aan te zoeken die gezamenlijk geformuleerde vragen dient te beantwoorden, geldt in beginsel dat partijen zich ertoe verbinden om deze rapportage als uitgangspunt voor hun verdere behandeling van de zaak te nemen. Indien over de inhoud van dit rapport een geschil ontstaat en dit aan de rechter wordt voorgelegd, is het aan de rechter om te beoordelen welke waarde aan dit rapport moet worden toegekend (art. 152 lid 2 Rv). In beginsel geldt dat een dergelijk rapport tot bewijs kan dienen, ook wanneer dit niet op de wijze als omschreven in de artikelen 194 e.v. Rv tot stand is gekomen. Het staat de rechter derhalve vrij om bij zijn beoordeling van het geschil een dergelijk rapport tot uitgangspunt te nemen of te bepalen dat dit door partijen tot uitgangspunt dient te worden genomen, ook als in het partijdebat bezwaren zijn geuit tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud daarvan (vgl. ook HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3654, rov. 3.4.1.). Het voorgaande kan echter anders zijn indien sprake is van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de aldus tot stand gekomen rapporten, in die zin dat de rapportage ontoereikend is voor de schadeafwikkeling en/of inhoudelijk of voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Van het laatste is sprake als de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Van de partij die een deskundigenrapport bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de deskundige op overtuigende wijze worden weersproken.
4.6.
Bovemij heeft als bezwaar tegen het deskundigenrapport van [naam 7] naar voren gebracht dat [naam 7] geen acht heeft geslagen op de wisselende verklaringen van [naam 1]. Bovemij wijst op het feit dat [naam 1] in eerste instantie heeft verklaard dat zij op de dag van het ongeval haar huisarts heeft bezocht en later bleek dat zij alleen telefonisch contact heeft gehad. [naam 1] stelt dat haar mededelingen over haar contact met de huisartsenpost op de dag van het ongeval in de brief van 14 maart 2017 van de toenmalige belangenbehartiger van [naam 1] (rov 2.4.) en in het rapport van [naam 5] (rov 2.6.) onjuist zijn verwoord. Zij heeft, zo voert zij aan, steeds gezegd dat zij haar huisartsenpraktijk slechts telefonisch heeft benaderd. Dat is ook door de huisarts bevestigd, aldus [naam 1]. Bij de stukken bevindt zich inderdaad een brief van de huisarts van 26 juni 2018 waarin wordt bevestigd dat [naam 1] diezelfde dag de huisartsenpraktijk heeft gebeld (zie rov. 2.9) Anders dan Bovemij stelt kan uit de laatste zin van die brief - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet worden afgeleid dat de huisarts die brief - in strijd met de waarheid - op verzoek van de advocaat van [naam 1] heeft opgesteld. Dat daar een andere betekenis moet worden toegekend dat wat daar taalkundig staat (te weten dat de huisarts aan de medisch adviseur van [naam 1] verzoekt om het telefonisch consult van 9 december 2016 alsnog in haar dossier over de nekklachten op te nemen) is niet onderbouwd. Evenmin is dan voldoende betwist dat van de juistheid van dit bericht van de huisarts in de brief van 26 juni 2018 en daarmee van de lezing van [naam 1], ook door [naam 7], kan worden uitgegaan. De voornoemde berichten van de toenmalige belangenbehartiger van [naam 1] en van [naam 5] waarin wordt gesproken van een bezoek aan de huisarts in plaats van het inwinnen van telefonisch advies, maken niet dat de verklaringen van [naam 1] leugenachtig zijn of niet consequent. Onduidelijk is immers op basis van welke precieze informatie van [naam 1] die mededelingen in die brief en dat rapport tot stand zijn gekomen. De berichten zijn in ieder geval in zoverre in overeenstemming met de informatie van [naam 1] en van de huisarts dat uit al die informatie volgt dat zij op 9 december 2016 aan de huisartsenpost melding van het ongeval en haar klachten heeft gedaan en dat toen is geadviseerd pijnstillers te gebruiken en rust te nemen.
Dat [naam 7] ten onrechte heeft vastgesteld dat sprake is van samenhang in de verkregen informatie, of dat hij op grond van deze informatie had moeten oordelen dat geen sprake was van een consistent klachtenpatroon, valt dan ook niet in te zien.
4.7.
Ook de stelling van Bovemij dat [naam 7] onvoldoende in zijn beoordeling heeft betrokken dat [naam 1] pas voor het eerst in april 2017 haar huisarts heeft bezocht en dat kennelijk in de tussentijd geen sprake was van ernstige pijnklachten is onvoldoende om afbreuk te doen aan de conclusies van [naam 7]. [naam 1] heeft toegelicht dat zij op advies van de assistente van haar huisarts rust heeft genomen en pijnstillers heeft gebruikt en gedurende enkele weken heeft geprobeerd haar werkzaamheden weer te hervatten. [naam 7] heeft bij zijn onderzoek de beschikking gehad over het huisartsenjournaal en heeft aldus kunnen zien dat [naam 1] in de periode tot april 2017 het spreekuur niet heeft bezocht, hetgeen kennelijk niet heeft geleid tot een ander oordeel. [naam 1] heeft in de tussenliggende periode, na het eerder genoemde telefonisch consult, wel een letselschadejurist als belangenbehartiger benaderd om namens haar Bovemij aansprakelijk te stellen voor de door haar geleden schade. In de onder 2.2. weergegeven brief van deze belangenbehartiger van 8 februari 2017 wordt reeds gesproken over whiplash-gerelateerde klachten. Anders dan Bovemij aanvoert betekent ten slotte de enkele gestelde omstandigheid dat [naam 1] in augustus 2017 volgens de onder 2.7. weergegeven arbeidsdeskundige rapportage zou hebben verklaard dat het beter met haar ging niet dat [naam 7] om die reden had moeten concluderen dat geen sprake was van een consistent klachtenpatroon. [naam 7] heeft die arbeidsdeskundige rapportage wel degelijk bij zijn beoordeling betrokken en op een vraag van Bovemij in dat verband geantwoord dat een arbeidsdeskundige geen adequate anamnese afneemt. Daarbij komt dat [naam 1] heeft weersproken dat zij, zoals Bovemij stelt, op dat moment slechts last had van lichte nekklachten, dat dit ook niet in het arbeidsdeskundig rapport staat en dat in het arbeidsdeskundige rapport ook nog wordt gemeld dat [naam 1] verklaart dat zij moeite heeft om over haar linkerschouder te kijken, dat vooral de overgang tussen haar nek en haar linkerschouder pijnlijk is en dat zij beperkingen ervaart ten opzichte van lang zitten (zij moet rechtop kunnen zitten), zwaar tillen, dragen, duwen, trekken, veelvuldig reiken en het gebruik van de nek (mobiliteit). Van het grotendeels klachtenvrij zijn is dus geen sprake.
4.8.
De enkele omstandigheid dat [naam 1] in de periode na het ongeval op sommige momenten heeft omschreven dat de pijn vooral links in haar nek zit en op andere momenten meer rechts gelokaliseerd is, kan, anders dan Bovemij aanvoert, evenmin afdoen aan de de aannemelijkheid van de klachten van [naam 1] en aan de waarde van het deskundigenrapport van [naam 7]. Ter zitting heeft [naam 1] uitgebreid omschreven dat de pijn in haar nek altijd aanwezig is en meestal gelokaliseerd is aan de rechterkant, achter het rechteroor, maar ook vaak doortrekt naar achter in de nek en naar de linkerkant en linkerschouder. [naam 7] heeft in zijn rapport meermaals opgenomen dat [naam 1] pijnklachten heeft ‘met name rechts in de nek’. Hieruit blijkt dat de pijn niet enkel tot dat gebied beperkt is. Waarom het feit dat [naam 1] op enkele momenten heeft verklaard dat de pijn zich meer links bevindt zou moeten afdoen aan het oordeel van [naam 7] dat sprake is van een samenhangend patroon van klachten is dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Bovemij onvoldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren heeft ingebracht tegen het de bevindingen en het deskundigenoordeel van [naam 7] dat
- bij [naam 1] permanent pijn aanwezig is, met name rechts in de nek doortrekkend naar het gebied achter het rechteroor, die diffuus in de rechterarm doortrekt;
- er tendomyogene afwijkingen zijn in de nekregio;
- beweging van de cervicale wervelkolom zeer sterk geremd beloopt: flexie is actief maximaal 30 graden mogelijk, extensie 20 graden, lateroflexie links 20 graden en rechts 15 graden en rotatie links 20 en rechts 30 graden; passief op de onderzoeksbank is rotatie niet verder mogelijk, spontaan wel tot over hoeken van maximaal 45 graden, over welk stuk geen mechanische belemmering bestaat;
- sprake is van een status na een ‘achterop-aanrijding’ met nadien direct pijnklachten in rechter arm en de nek met nu klachten en bevindingen passen bij een whiplash associated disorder graad 2 volgens de classificatie van de Québec Task force (Spine 1995);
- in de differentiaal diagnose kan gedacht worden aan posttraumatische nek- en hoofdpijnklachten en armklachten;
- het beloop ten aanzien van de klachten ingestelde behandelingen overeenkomt met de dossierbevindingen;
- de onderzoeksbevindingen in casu tendomyogene afwijkingen consistent gedocumenteerd zijn en
- sprake is van een samenhangend patroon van klachten als het gaat om informatie verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en de bevindingen bij het onderzoek door [naam 7].
Van andere aanwijzingen om aan te nemen dat geen sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten is niet gebleken.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [naam 1] de volgende klachten en beperkingen ondervindt zoals [naam 7] heeft omschreven:
- permanent aanwezige pijn, met name rechts in de nek doortrekkend naar het gebied achter het rechteroor van [naam 1], die diffuus in de rechterarm doortrekt
- tendomyogene afwijkingen in de nekregio
- beperking van de beweging van de cervicale wervelkolom
- een en ander passend bij een whiplash associated disorder graad 2.
4.10.
De vraag is vervolgens of (juridisch relevant) causaal verband bestaat tussen deze in rov. 4.9. vastgestelde klachten en beperkingen en het ongeval. [naam 7] komt op basis van de anamnese en het medisch dossier tot de conclusie dat deze klachten voor het ongeval niet aanwezig waren. Klachten uit een eerdere achterop aanrijding waren reeds verdwenen. De door Bovemij als alternatief genoemde (psychische) oorzaken (als gevolg van een mamacarcinoom of lymfeklierziekte en het overlijden van haar partner) wijst [naam 7] reeds af, zo begrijpt de rechtbank het in rov 2.11. als laatst weergegeven antwoord van [naam 7] op de vraag van Meulenkamp, omdat die alternatieve oorzaken zich op een ander moment (oktober 2017) voordeden dan het ontstaansmoment van de klachten, die voor het eerst telefonisch direct na het ongeval, in december 2016, aan de huisarts zijn gemeld. De rechtbank acht dit oordeel begrijpelijk en overtuigend. Voor zover Bovemij stelt dat de door Meulenkamp genoemde alternatieve oorzaken zonder het ongeval op een later moment alsnog tot dezelfde klachten en beperkingen zou hebben geleid is deze stelling onvoldoende onderbouwd. [naam 7] ziet, zo rapporteert hij, geen reden om aan te nemen dat [naam 1] dezelfde pijnklachten zou hebben ontwikkeld wanneer haar het ongeval niet was overkomen. Uit het oordeel van [naam 7] dat sprake is van een whiplash associated disorder graad 2 of, differentiaal diagnostisch, posttraumatisch nek- arm- en hoofdpijnklachten volgt dat de gezondheidsklachten van [naam 1] door het ongeval, een aanrijding van achter, kunnen zijn veroorzaakt. Een - ook temporeel - reële alternatieve verklaring is niet gegeven. Met inachtneming van de in rov 4.3. weergegeven criteria acht de rechtbank het causaal verband daarmee gegeven. Het verzoek onder 1. zal ten aanzien van de nekklachten worden toegewezen als hierna in het dictum te vermelden.
4.11.
Voor de door [naam 1] gestelde slaapproblemen, rijangst en depressiviteit/lijdensdruk overweegt de rechtbank dat het bestaan, de omvang en het causaal verband met het ongeluk daarvan niet op basis van het rapport van [naam 7] kan worden aangenomen. [naam 7] vermeldt immers ook zelf dat de angst om te bewegen en aanwijzingen voor stemmingsproblematiek niet binnen zijn expertisegebied liggen. Het enkele feit dat [naam 7] kennelijk geen aanleiding ziet om aan het bestaan van die klachten te twijfelen, zoals [naam 1] heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. [naam 1] heeft bovendien ter zitting erkend dat mogelijk een psychiatrische expertise nodig is om het bestaan en omvang van deze klachten vast te stellen. Bij deze stand van zaken kan de gevraagde verklaring voor recht ten aanzien van deze klachten niet worden zonder meer worden gegeven. Nu voor nadere bewijslevering in de vorm van bijvoorbeeld een deskundigenbericht van een psychiater en/of neuropsycholoog geen plaats is in een deelgeschil zal het verzoek onder 1. in zoverre worden afgewezen.
4.12.
Ten aanzien van de door [naam 1] genoemde hoofdpijn, voor zover zij daar iets anders mee bedoelt dan de door haar genoemde nekpijn, doortrekkend naar het gebied achter het rechteroor, geldt het volgende. Deze pijn wordt in het rapport van [naam 7] bij de anamnese onder ‘huidige klachten’ en in de samenvatting niet genoemd. In de klinische diagnose wordt de hoofdpijn slechts in de differentiaal diagnose genoemd zonder verdere omschrijving en zonder dat daarmee duidelijk wordt dat daarmee iets anders wordt bedoeld dan voornoemde naar het gebied achter het rechteroortrekkende nekpijn. Op basis van het rapport en de overige in het geding gebrachte stukken kan het bestaan van en het causaal verband met het ongeval van andersoortige hoofdpijn niet worden aangenomen, terwijl ook hier geldt dat voor nadere bewijslevering op dit punt in een deelgeschilprocedure geen plaats is.
4.13.
Ten aanzien van het verzoek onder 2. tot betaling door Bovemij van een nader voorschot van € 50.000,00 geldt het volgende. Bij de beoordeling van de vraag of in een deelgeschilprocedure een voorschot op de schadevergoeding moet worden toegekend, zal de rechter onder meer dienen te onderzoeken of voldoende aannemelijk is dat de aansprakelijke persoon voor het bedrag van het verzochte voorschot aansprakelijk is. In dit geval staat de aansprakelijkheid van Bovemij voor de gevolgen van het ongeval vast en staat eveneens vast dat [naam 1] (nek)klachten heeft die in causaal verband staan tot het ongeval. Zoals echter blijkt uit hetgeen ter zitting is besproken en uit de door Bovemij overgelegde stukken van de bodemprocedure tussen partijen is (onder meer) nog in geschil of deze vastgestelde klachten van [naam 1] ook leiden tot de door haar gestelde beperkingen en daaruit voortvloeiende (financiële) schade, waarbij ook nog niet vast staat wat de precieze omvang is van de in 4.11 en 4.12 besproken door [naam 1] gestelde psychische klachten en hoofdpijn en de causaliteit daarvan met het ongeval en in hoeverre die dan tot de schade zouden hebben bijgedragen. De hoogte van belangrijkste gestelde post - kort gezegd de inkomensschade - is daarbij gemotiveerd betwist. Gelet op het voorgaande kan de hoogte van een redelijk aanvullend voorschot in deze procedure niet worden vastgesteld. Er kan niet met een voldoende mate van aannemelijkheid worden aangenomen dat Bovemij aansprakelijk is voor een hoger bedrag dan wat reeds is voldaan aan voorschotten, te weten € 80.000,00 voor de (letsel)schade en € 31.739,23 voor buitengerechtelijke kosten. Dit verzoek zal worden afgewezen.
4.14.
Het verzoek onder 3. ziet op begroting van de kosten van dit deelgeschil op de voet van art. 1019aa Rv en veroordeling van Bovemij tot betaling van deze kosten. [naam 1] heeft verzocht de kosten van de advocaatwerkzaamheden te begroten op € 7.707,70 (26 uur tegen een uurtarief van € 245,00, vermeerderd met 21% btw). Bovemij heeft verweer gevoerd tegen begroting van de kosten en stelt zich op het standpunt dat dit deelgeschil nodeloos is ingesteld. Voorts voert zij verweer tegen het aantal bestede uren en de hoogte van het uurtarief van de advocaat van [naam 1].
4.15.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Daarbij geldt een dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn (MvT, Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 18). Dit betekent dat de kosten niet voor begroting en vergoeding in aanmerking komen indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld.
4.16.
De rechtbank overweegt dat het verzoek onder 1. zoals hiervoor is overwogen gedeeltelijk zal worden toegewezen. In zoverre is de onderhavige procedure, anders dan Bovemij aanvoert, dan ook niet volstrekt onnodig of onterecht ingesteld. Dat er nog (meerdere) geschilpunten resteren maakt dit niet anders, zoals ook in 4.1. is overwogen. Gelet op de omvang en inhoud van het geschil komt het aantal bestede uren de rechtbank niet onredelijk hoog voor. Dit geldt eveneens voor het uurtarief van de advocaat van [naam 1]. Bovemij heeft haar standpunt dat dit te hoog is vanwege de kenmerken van de zaak ook niet verder toegelicht, zodat de rechtbank dit verweer zal passeren. De kosten worden daarom, inclusief een bedrag van € 309,00 aan griffierecht, begroot op € 8.016,70. Bovemij is voor de schade aansprakelijk en zal dan ook worden veroordeeld de aldus begrote kosten aan [naam 1] te voldoen. ECLI:NL:RBGEL:2021:3550