Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 250108 wn slaagt niet in bewijs oplopen besmetting met rickettsia conori tijdens werk

Hof Den Haag 250108 wn slaagt niet in bewijs oplopen besmetting met rickettsia conori tijdens werkzaamheden
3.  Bij voormeld tussenarrest is [Werknemer] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandig-heden waaruit volgt dat zij de besmetting met Rickettsia conori, de verwekker van tickbite fever, heeft opgelopen tijdens haar werkzaamheden bij Arbeidsvoorziening. Ter voldoening aan deze bewijsop-dracht heeft [Werknemer] genoemde producties overgelegd en zichzelf als getuige doen horen, als-mede [haar voormalige leidinggevende/groepsleider], [een voormalige collega] en haar echtgenoot. Arbeidsvoorziening heeft afgezien van het recht op contra-enquête.

4.1.  Het hof is van oordeel dat het verlangde bewijs niet geleverd is. Zoals overwogen in het tus-senarrest, heeft [Werknemer] gesteld dat de besmetting waarschijnlijk zal zijn veroorzaakt door een overspringende teek van een pas aangekomen asielzoeker. [Werknemer] sloot daartoe m.n. aan bij het rapport van de internist Bauer genoemd in rov. 2.4 van het tussenarrest, uit welk rapport volgens [Werknemer] volgt dat het advies van de bedrijfsarts Norden (rov. 2.5 van dat arrest) juist was. Ande-re mogelijke oorzaken van besmetting die grond aan de vordering jegens Arbeidsvoorziening zouden kunnen geven zijn door [Werknemer] niet gesteld. Het hof gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat besmetting met Rickettsia conori door een van mens op mens overspringende teek mogelijk is; Ar-beidsvoorziening heeft zulks gemotiveerd betwist, zodat dit tussen partijen niet vast staat.
4.2.  Uit de verklaringen van [Werknemer], [haar voormalige leidinggevende/groepsleider] en [een voormalige collega] volgt dat [Werknemer] in het kader van haar werk voor Arbeidsvoorziening be-trokken was bij het Project Opvang Nieuwkomers (PON) en in die hoedanigheid contact had met bui-tenlanders/asielzoekers. Arbeidsvoorziening heeft voorts niet weerlegd dat [Werknemer], als vermeld in de brief van haar procureur van 1 mei 2007 genoemd onder 1, in het kader van haar werk voor Ar-beidsvoorziening op 14 juli 1997 aan een gemengde groep buitenlanders voorlichting heeft gegeven. Dat [Werknemer] de besmetting met Rickettsia conori daadwerkelijk heeft opgelopen tijdens haar werkzaamheden bij Arbeidsvoorziening, volgt evenwel niet - met een redelijke mate van zekerheid - uit de thans voorhanden bewijsmiddelen, genoemd rapport en advies alsmede de getuigenverhoren daaronder begrepen. Uit de bewijsmiddelen volgt hoogstens dat, uitgaande van vermelde veronderstelling, de besmetting zich, door de contacten van [Werknemer] met buitenlanders/asielzoekers, tijdens haar werkzaamheden bij Arbeidsvoorziening kàn hebben voorgedaan. Zulks zou, bij gebreke van andere aannemelijke mogelijkheden, onder omstandigheden voldoende kunnen zijn, maar i.c. is zulks niet het geval. In aansluiting op het door Arbeidsvoorziening daaromtrent gestelde heeft [Werknemer] als getuige verklaard dat zij - in een gelet op het meergenoemde rapport van de internist Bau-er voor de mogelijke besmetting relevante periode - heeft gewerkt voor de gemeente […]. Daarbij heeft [Werknemer] - die in de processtukken van haar zijde ieder contact met asielzoekers in het kader van haar functie bij de gemeente had ontkend - verklaard, overeenkomstig de door Arbeidsvoor-ziening overgelegde functieanalyse (prod. 9 bij CvA), dat zij in haar functie bij de gemeente ook wel insprong bij het verrichten van intakegesprekken met nieuwkomers. Voorts heeft [haar voormalige leidinggevende/groepsleider] verklaard: “Ik weet min of meer van de contacten van mevrouw [Werknemer] naast het werk bij […]. Ze had soms vriendschappelijke omgang met asielzoekers. (…) Buiten werktijd werd er ook weleens wat gedaan.” Het hof vermag niet in te zien dat zich in (ten minste) deze twee andere activiteiten van [Werknemer] niet evenzeer een mogelijke besmettingsbron heeft bevonden. Ten overvloede overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat talloze Ne-derlanders tijdens hun vakantie landen rond de Middellandse zee bezoeken alwaar zij een teek - vol-gens [Werknemer] is zij besmet met een in die landen voorkomend soort teek - kunnen hebben opgedaan. [Werknemer] heeft niets aangevoerd dat een mogelijke besmetting langs die weg met een teruggekeerde vakantieganger in bijvoorbeeld een drukke winkel of bioscoop onaannemelijk maakt.

4.3.  Het voorgaande leidt ertoe dat niet is komen vast te staan dat de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate voortvloeit uit de aard van de werkzaamheden of de omstandigheden waarin deze zijn verricht als bedoeld in artikel 13 van Bijlage IV van de CAO Arbeidsvoorzieningsorganisatie 2002 – 2004. De grieven II en III falen derhalve.
LJN BC3747