Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 060207 wg aansprakelijk voor wn in Thailand tijdens werk opgelopen amoebe infectie

Rb Rotterdam 06-02-07 wg aansprakelijk voor door wn in Thailand tijdens werk opgelopen amoebe infectie
2.11. Indien [eiser] zich gemeld zou hebben bij de arbo-arts, of welke andere arts dan ook, voor een nakeuring, is het niet goed denkbaar dat in de anamnese deze omstandigheden niet aan de orde zouden zijn gekomen. Het is dan vervolgens aan de arts om te beslissen of, en welke, vervolgonderzoeken zouden hebben plaatsgevonden. Daarbij is het aan ABB om ervoor zorg te dragen dat er een keuring plaatsvindt bij een arts die verstand heeft van aandoeningen waaraan uitgezonden medewerkers kunnen zijn blootgesteld. Vast staat dat ABB [eiser] niet heeft laten uitnodigen voor een herkeuring. Aan ABB kan worden toegegeven dat niet is komen vast te staan dat in het kader van de herkeuring vervolgonderzoeken zouden zijn gelast. Duidelijk is echter wel dat ABB, in weerwil van de wettelijke verplichtingen en de bepalingen van de arbeidsovereenkomst, zich zelf de kans heeft ontnomen om te onderzoeken of er sprake was van een risico voor de veiligheid en gezondheid van [eiser]. Dit risico had zonodig met doeltreffende maatregelen kunnen worden beperkt. Deze omstandigheid dient voor rekening en risico van ABB te blijven. Anders zouden deze wettelijke verplichtingen en de met [eiser] overeengekomen nakeuring een lege huls blijken. Dit oordeel betekent dat in de beoordeling niet behoeft te worden betrokken aan welke inhoudelijke voorwaarden de nakeuring diende te voldoen. Aantekening verdient overigens dat uit de verklaringen van de artsen Wiersma en Van Thiel is af te leiden dat, indien [eiser] zijn verhaal gedaan zou hebben, er vervolgonderzoeken zouden hebben plaatsgevonden. (...)

2.19. Uit deze verklaringen, met name die van Van Thiel en Wiersma, blijkt dat er een zeer reële kans zou zijn geweest dat de infectie gedetecteerd zou zijn. Aldus, mede in aanmerking nemende hetgeen onder 2.11. is overwogen, is ABB niet in het bewijs geslaagd. (...)

2.21. Door ABB worden de volgende verweren gevoerd. Na het verblijf in Thailand in december 1995 heeft hij in 1996 nog twee keer zakelijk daar verbleven. Niet kan worden uitgesloten dat hij bij gelegenheid van deze twee bezoeken de infectie heeft opgelopen. Na terugkomst is hij niet gekeurd. Voorts heeft hij privé in 2000 of 2001 in Thailand verbleven en toen heeft [eiser] zich niet laten keuren. Tot slot geldt dat hij in december 1995 in Thailand medicatie heeft gehad, gericht op de bestrijding van de entamoeba hystolitica.

2.22. Overwogen wordt dat [eiser] voor ABB geruime tijd in Thailand heeft gewerkt. De entamoeba hystolitica is een voor Thailand endemische aandoening. Niet gebleken is van verblijf van [eiser] in landen waar deze ziekte eveneens endemisch is. Het is niet relevant of [eiser] de ziekte in 1995 of tijdens zijn latere bezoeken in 1996 heeft opgelopen. Duidelijk is immers dat hij daar verbleef in het kader van de uitoefening van zijn functie. De omstandigheid dat hij zich bij later privéverblijf niet heeft laten nakeuren doet hieraan niet af.

2.23. Wat betreft de medicatie is wel duidelijk dat, voorzover [eiser] toen besmet was, deze medicatie niet heeft geholpen. Gesteld noch gebleken is immers dat deze medicatie qua werking 100% garantie heeft, zodat dit de causaliteitsketen niet verbreekt. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat er geen sprake is van een 100%-genezingskans.

2.24. Geoordeeld wordt dat de ziekte van [eiser] in causaal verband staat met zijn zakelijk verblijf in Thailand. Wat betreft de argumentatie ten aanzien van eten en privé-tijd wordt verwezen naar het tussenvonnis onder 6.10.

Oordeel aansprakelijkheid ABB - de vorderingen van [eiser]

2.25. Het oordeel luidt dat ABB jegens [eiser] aansprakelijk is voor de gevolgen van de ziekte. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is. De verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt niet toegewezen. Uit de stukken bij de dagvaarding en het tijdsverloop vanaf de eerste dag van arbeidsongeschiktheid, kan worden afgeleid dat inmiddels een gedegen inzicht moet zijn ontstaan in de omvang van de schade en de onderscheiden schadeposten. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 6 maart 2007 voor conclusie van [eiser] betreffende dit aspect.
LJN BA0283