Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 100320 Chroom 6; voormalig medewerkers van Defensie ontvankelijk

GHSHE 100320 Chroom 6; voormalig medewerkers van Defensie wél, groep gedupeerden niet ontvankelijk; defensie aansprakelijk; verwijzing naar schadestaatprocedure
- Chroom 6; afwijzing van immateriële schadevergoeding wegens het schenden van de informatieplicht

Na tussenarresten, vervolg op: rb-limburg-140218-chroom-6-voormalig-medewerkers-en-stichting-niet-ontvankelijk-gelet-op-bestuursrechtelijke-rechtsgang


7.1.1.

[appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de gezondheidsschade die zij stellen te hebben opgelopen doordat zij tijdens hun werkzaamheden voor Defensie op de POMS-sites in de periode 1984-2009 zijn bloot gesteld aan een groot aantal gevaarlijke stoffen, waaronder chroom-6 en CARC. Het gaat dus om de aansprakelijkheid van Defensie als werkgever. Nu vaststaat dat [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellant 5] allen als ambtenaar bij Defensie in dienst waren en zij hun vordering hebben ingediend bij de burgerlijke rechter, is het gelet op de jurisprudentie over de verdeling van de rechtsmacht tussen de bestuursrechter en civiele rechter allereerst de vraag of zij in deze civiele procedure ontvankelijk zijn in hun vorderingen. In r.o. 3.4.5 t/m 3.4.10 van het tussenarrest van 7 mei 2019 heeft het hof overwogen dat het in het kader van de ontvankelijkheid gelet op het RIVM-rapport de vraag is of het nog nodig is dat de schade-oorzaak wordt gekwalificeerd. Gelet op dit rapport is er mogelijk sprake van een erkenning van aansprakelijkheid door de Staat. Het hof heeft om die reden een comparitie van partijen gelast. Daarnaast wenste het hof te worden geïnformeerd over de stand van zaken naar aanleiding van recente ontwikkelingen.

7.1.2.
Namens [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] is op de comparitie van 28 november 2019 het standpunt herhaald dat zij ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Daarbij is niet zozeer de werkgeversaansprakelijkheid benadrukt, maar is met name gewezen op het onthouden van informatie c.q. het niet-informeren over de risico’s van blootstelling aan chroom-6. Door dit nalaten heeft Defensie inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke integriteit van [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] , temeer nu chroom-6 DNA-schade met een genotoxisch effect in ieder lichaam met zich brengt. Ook al is er niet meteen sprake van zichtbare medische beperkingen, er is toch een medisch substraat (zie MvG p. 1 e.v. en nr. 5 en 7 pleitnotities tbv comparitie ). Aldus is gehandeld in strijd met artikel 2 en 8 van het EVRM. [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] leiden daaruit af, zo begrijpt het hof, dat zij ontvankelijk zijn in hun vorderingen.

7.1.3.
Zoals het hof in het tussenarrest van 7 mei 2019 in r.o. 3.4.10 heeft overwogen, is het de vraag of het in dit geval nog nodig is de schade-oorzaak vast te stellen. Uit het RIVM-rapport, de reactie van de Staatssecretaris van Defensie daarop en de reactie van de Staat in de memorie van antwoord zou afgeleid kunnen worden dat de Staat zijn aansprakelijkheid voor de blootstelling aan chroom-6 jegens [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] erkent. De Staat heeft in reactie daarop op de comparitie het volgende naar gebracht (zie comparitie-aantekeningen van de Staat):
2.5.
Het is van belang om hier een onderscheid te maken tussen de erkenning van de zorgplichtschending (die intussen heeft plaatsgevonden) en de erkenning van aansprakelijkheid in individuele gevallen. Voor dit laatste is – naast de vaststelling dat de zorgplicht is geschonden – ook nodig dat causaal verband kan worden vastgesteld tussen de (onrechtmatige) blootstelling aan chroom-6 en de aandoeningen waaraan de individuele werknemers lijden.

2.6.
Zodra in individuele gevallen met voldoende mate van waarschijnlijkheid komt vast te staan dat sprake is van causaal verband tussen blootstelling aan chroom-6 en het ontstaan van een bepaalde aandoening – en er (dus) aansprakelijkheid bestaat voor de schade die het gevolg is van die aandoening – zal Defensie ook aansprakelijkheid erkennen en de schade vergoeden. Vanzelfsprekend gaat de voorkeur van Defensie ernaar uit om in dat geval met de betrokkenen in der minne tot overeenstemming te komen over de afwikkeling van de schade.

In de zaken van [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] is dat causaal verband tot op heden nog niet vastgesteld. ( ... )

2.7.
Hieruit volgt dat weliswaar de onrechtmatigheid van het feitelijk handelen (voor zover dat bestaat uit de blootstelling aan chroom-6) vast staat, maar de aansprakelijkheid van Defensie voor dit handelen in individuele gevallen niet. ( ... )

3.1.
( ... )
Om dat causaal verband te kunnen beoordelen, moet in de eerste plaats aan de hand van het medisch dossier van betrokkenen kunnen worden vastgesteld wanneer welke diagnoses zijn gesteld en wat het beloop van de klachten is geweest.

7.1.4.
Het hof overweegt als volgt.

De stelling dat Defensie door de blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden door [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] inbreuk heeft gemaakt op de artikelen 2 en 8 EVRM, doet er niet aan af dat het Nederlandse recht bepaalt bij welke rechter de – mede – op de schending van deze artikelen gebaseerde vordering moet worden aangebracht.

Anders dan de Staat is het hof van oordeel dat in de zaken van [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellant 5] op grond van het RIVM-rapport niet alleen de zorgplichtschending van de Staat als werkgever vaststaat, maar dat ook het causaal verband - in de zin van condicio sine qua non-verband (hierna: c.s.q.n-verband) - tussen de blootstelling aan chroom-6 en de schade van [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] voldoende aannemelijk is.

7.1.5.
Het gaat in deze zaak om de aansprakelijkheid van Defensie als werkgever. Hoewel artikel 7:615 BW bepaalt dat artikel 7:658 BW, waarin de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer is geregeld, niet van toepassing is op ambtenaren, volgt uit vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer CRvB 22 juni 2000, AB 2000/373) dat ook de overheid jegens ambtenaren is gebonden aan de regels van artikel 7:658 lid 1 en 2 BW. Dit betekent dat [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] i) dienen te stellen dat de schade is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden en ii) aannemelijk dienen te maken dat er sprake is causaal verband tussen de schade en de uitoefening van de werkzaamheden (zie ook de brief van de Staatssecretaris van 4 juli 2019 (prod. 79 Stichting c.s.) en het Onderzoeksrapport WP9 “Aansprakelijkheid voor het laten werken met chroom-6” van Maastricht University (prod. 80/81 Stichting c.s).

7.1.6.
Op grond van het RIVM-rapport van 4 juni 2018 staat vast dat [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellant 5] tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden op de POMS-sites zijn bloot gesteld aan chroom-6. Vaststaat verder dat zij alle vier een functie hadden die valt in functiegroep 1 (zie r.o. 6.1.3 t/m 6.1.6). Dat betekent dat tijdens hun werk sprake is geweest van directe blootstelling aan chroom-6.

Daarnaast staat vast dat zij alle vier een ziekte/aandoening hebben, die is vermeld op de lijst van ziekten/aandoeningen van genoemd rapport die mogelijk kunnen zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6. Aan [appellant 2] is namelijk op grond van de uitkeringsregeling een uitkering toegekend in verband met allergisch contacteczeem, rhinitis en COPD, aan [appellant 3] wegens allergisch contacteczeem en allergisch astma, aan [appellant 4] voor allergisch contacteczeem en aan [appellant 5] voor rhinitis (zie hiervoor r.o. 6.1.3 t/m 6.1.6).

Dit betekent dat [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] op grond van het RIVM-rapport voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat aan het vereiste van causaal verband voor de vestiging van aansprakelijkheid als bedoeld in de jurisprudentie van de CRvB is voldaan. Voor het c.s.q.n-verband is de (enkele) mogelijkheid van schade voldoende. Aldus staat vast dat Defensie als werkgever jegens [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de blootstelling aan chroom-6 en dient de stelling van Defensie dat over de aansprakelijkheid nog een besluit moet worden genomen (in het kader van een mogelijke bestuursrechtelijke rechtsgang), te worden gepasseerd.

7.1.7.
Uit het RIVM-rapport volgt namelijk ook dat de Staat ten tijde van het opstarten van de POMS-sites bekend moet zijn geweest met de schadelijkheid van chroom-6 alsook dat het preventie- en zorgbeleid van Defensie op de POMS-sites ontoereikend is geweest. Onder deze omstandigheden komt de Staat geen beroep toe op de tenzij-formule van lid 2 van artikel 7:658 BW. De Staat heeft in deze procedure daar terecht geen beroep op gedaan.

De conclusie is dan ook dat het standpunt van de Staat, zoals verwoord in de brieven van 7 november 2019, dat [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] het causaal verband tussen de blootstelling aan chroom-6 en de gezondheidsklachten/aandoeningen onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt, niet kan worden gevolgd, althans niet voor zover het de hiervoor genoemde aandoeningen betreft.

Naar het hof heeft begrepen, hebben [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de uitkeringsregeling aan de Staat, althans het ABP, medische informatie verstrekt. Op basis van die medische informatie heeft de Staat vervolgens aan hen uitkeringen verstrekt (zie hiervoor r.o. 6.1.3 t/m 6.1.6). Aldus heeft de Staat de in de brieven van 7 november 2019 genoemde aandoeningen van [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellant 5] als zodanig erkend. Daarmee is zoals hiervoor overwogen aan het vereiste van causaal verband voor de vestiging van aansprakelijkheid als bedoeld in de jurisprudentie van de CRvB voldaan. Aldus heeft de Staat in wezen haar aansprakelijkheid jegens [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] erkend.

Dat doet er niet aan af dat in het vervolgtraject - tijdens de onderhandelingen over de omvang van de schade of in een eventuele schadestaatprocedure - de omvang van de aansprakelijkheid c.q. de omvang van de door [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellant 5] individueel geleden schade nog moet worden vastgesteld. Alsdan zal voor ieder van hen afzonderlijk per schadepost moeten worden beoordeeld of sprake is van causaal verband (als bedoeld in artikel 6:98 BW). In dat geval kan het nodig zijn dat door [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] nog nadere medische informatie wordt overgelegd of dat nader onderzoek door (medisch) deskundigen nodig is.

7.1.8.
Nu op grond van het voorgaande de aansprakelijkheid van Defensie vaststaat, staat daarmee ook vast dat [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] in hun vorderingen bij de civiele rechter ontvankelijk zijn.

Derhalve is er geen reden om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, zoals in r.o. 3.5 van het tussenarrest van 7 mei 2019 gesuggereerd.oger Hog Er is daarom ook geen reden om met betrekking tot de ontvankelijkheid nog in te gaan op het (nadere) betoog van [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] betreffende de aansprakelijkheid van de Staat voor het niet-informeren over de blootstelling aan de chroom-6.

Het hof gaat thans over tot de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van de [appellanten c.s. (appellant 2 tot en met 5)] ECLI:NL:GHSHE:2020:871