Hof 's-Hertogenbosch 081111 aanbod tot tegenbewijs tegen onherroepelijk strafvonnis hoeft niet gespecificeerd
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 081111 aanbod tot tegenbewijs tegen onherroepelijk strafvonnis hoeft niet gespecificeerd
4.6.1. De tweede en de derde grief zijn gericht tegen de beslissing van de rechtbank om [A.] niet langer toe te laten tot tegenbewijs.
4.6.2. [A.] betwist dat hij de dader van de schietpartij is. Hij heeft aangevoerd dat hij het café via een raam op de bovenverdieping is ontvlucht en vervolgens heeft gezien dat een hem onbekende man gekleed in een gele trui met blauwe strepen schoten loste. Hij heeft in de verzetdagvaarding bewijs aangeboden van zijn stellingen door middel van het horen van zichzelf en vijf andere met name genoemde getuigen. In de conclusie van repliek in oppositie heeft hij zijn bewijsaanbod vervolgens uitgebreid met twee met name genoemde getuigen.
4.6.3. In artikel 161 Rv is bepaald dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. In artikel 151 Rv is bepaald dat dwingend bewijs inhoudt dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt. Volgens het tweede lid van dit artikel staat tegenbewijs tegen dwingend bewijs vrij, tenzij de wet dit uitsluit. Dat in het onderhavige geval tegenbewijs op grond van een wettelijke bepaling is uitgesloten, is gesteld noch gebleken. In beginsel staat het [A.] aldus vrij tegenbewijs te leveren tegen de feiten die de strafrechter bewezen heeft verklaard bij het onherroepelijk geworden arrest van het hof van 7 oktober 2008.
4.6.4. De rechtbank heeft [A.] aanvankelijk (bij vonnis van 7 oktober 2009) toegelaten tot tegenbewijs en het getuigenverhoor bepaald op 2 februari 2010, welk verhoor geen doorgang heeft gevonden. Vervolgens is het getuigenverhoor bepaald op 18 maart 2010. Dit verhoor is daags ervoor afgelast, omdat er geen vervoer was geregeld vanuit de penitentiaire inrichting en de parketpolitie de veiligheid van de getuigen niet zou kunnen garanderen. In het vervolgens gewezen vonnis van 31 maart 2010 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat nu de Hoge Raad het cassatieberoep bij arrest van 19 februari 2010 had verworpen, [A.] zijn bewijsaanbod nader had moeten specificeren in die zin dat hij had moeten aangeven waarover de door hem opgeroepen getuigen anders zouden kunnen verklaren dan zij in de strafzaak hadden gedaan.
4.6.5. Het feit dat de opgeroepen getuigen reeds door de politie zijn gehoord is onvoldoende om het bewijsaanbod in de onderhavige zaak te passeren c.q. een nadere specificatie te verlangen. Tegenbewijs staat immers op grond van de wet open, terwijl de rechter niet mag vooruit lopen op de waarde van de in de civiele procedure nog niet afgelegde getuigenverklaringen. Een aanbod tot het leveren van tegenbewijs behoeft voorts niet te worden gespecificeerd. Naar het oordeel van het hof heeft [A.] zijn bewijsaanbod in eerste aanleg overigens reeds in de verzetdagvaarding gespecificeerd. Dat het afleggen van een getuigenverklaring voor (sommigen van) de getuigen emotioneel belastend zal zijn zoals door [B.] c.s. bij memorie van antwoord aangevoerd, is voorstelbaar, maar onvoldoende om [A.] te belemmeren in zijn wettelijke recht tot het leveren van tegenbewijs. Hetzelfde geldt voor het belang van [B.] c.s. bij rechtszekerheid. Naar het oordeel van het hof was er voor de rechtbank dan ook geen gegronde reden om van [A.] een nadere specificatie van zijn bewijsaanbod te eisen nadat de Hoge Raad zijn arrest van 19 februari 2010 had gewezen. Ook de eisen van een goede procesorde staan niet in de weg aan het toelaten tot tegenbewijs. [A.] wordt dan ook alsnog toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het door de strafrechter bewezen geachte feit dat hij [B.] en [C.] met een vuurwapen heeft beschoten, als hierna nader te omschrijven. Dat [A.] in de memorie van grieven zijn bewijsaanbod niet heeft herhaald leidt niet tot een ander oordeel, nu de grieven niet anders kunnen worden begrepen dan dat [A.] heeft bedoeld alsnog tegenbewijs te willen leveren door middel van het laten horen van de door hem in eerste aanleg opgeroepen getuigen (zie producties M tot en met R bij de memorie van grieven). LJN BU3982