Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 020114 persoonlijk onderzoek onrechtmatig vanwege schending subsidiariteitsbeginsel; resultaten onderzoek buiten beschouwing

Rb Amsterdam 020114 persoonlijk onderzoek onrechtmatig vanwege schending subsidiariteitsbeginsel; resultaten onderzoek buiten beschouwing;
- bezwaren rapport neuroloog onvoldoende onderbouwd en geen vragen aan deskundige gesteld; rapport als uitgangspunt schaderegeling;
- ogv rapport neuroloog en kritiek op rapporten psycholoog en psychiater kan FML nog niet als uitgangspunt schaderegeling dienen;
- kosten gevorderd en toegewezen; 26 uren x € 200,00, totaal € 6.606,60 incl. BTW

4. De beoordeling

4.1.
Alvorens in te gaan op de vraag of het rapport van Oosterhoff als leidend moet worden beschouwd voor de verdere schadeafwikkeling, zal de rechtbank ingaan op de vraag of het persoonlijk onderzoek als onrechtmatig moet worden beschouwd. Het antwoord op die vraag is immers van belang voor beantwoording van de vraag of het rapport van Oosterhoff als leidend moet worden beschouwd.

Het persoonlijk onderzoek
4.2.
[verzoekster] heeft gesteld dat het persoonlijk onderzoek onrechtmatig is jegens [verzoekster]. Zij heeft ter onderbouwing van die stelling gewezen op de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek waarin is bepaald dat een dergelijk onderzoek alleen mag worden verricht als voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het onderzoek voldeed volgens [verzoekster] niet aan die eisen. Aan [verzoekster] hadden immers gewoon vragen kunnen worden gesteld en bovendien stonden er voldoende andere mogelijkheden ter beschikking aan Reaal om de gewenste informatie te verkrijgen. Voorts geldt dat het besluit tot het verrichten van het persoonlijk onderzoek niet genomen is door de leidinggevende van de behandelaar bij Reaal, dat het onderzoek niet gericht is op de beantwoording van bepaalde vragen en dat in de opdrachtverstrekking geen doel of aard van het onderzoek is vastgelegd, hetgeen allemaal wel is vereist op grond van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. De rapportage dient daarom als onrechtmatig verkregen bewijs te worden beschouwd en buiten beschouwing te worden gelaten bij de verdere schaderegeling, aldus [verzoekster].

4.3.
Reaal heeft hiertegen aangevoerd dat er geen sprake is van schending van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Volgens haar is het persoonlijk onderzoek juist uitgevoerd omdat de verwachting was dat [verzoekster] de vragen niet juist zou beantwoorden. Reaal stonden geen andere manieren ter beschikking om de benodigde informatie te verkrijgen: de onderzoeken die voor het persoonlijk onderzoek waren verricht leverden nu juist onvoldoende gegevens op. Ook klopt het niet dat het besluit niet door een leidinggevende is genomen. Het besluit is genomen door [naam 6], een hogere leidinggevende van de behandelaar. Ook het doel van het onderzoek is geformuleerd, namelijk een onderzoek naar de dagelijkse activiteiten van [verzoekster]. Het onderzoek was gericht op het vergelijken van de resultaten van het onderzoek met de door [verzoekster] genoemde activiteiten, aldus steeds Reaal.

4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Om personen naar wie een persoonlijk onderzoek wordt ingesteld te beschermen tegen onnodige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en om de gedragingen van verzekeringsmaatschappijen op dit gebied toetsbaar te maken, heeft het Verbond van Verzekeraars de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek (hierna: de Gedragscode) opgesteld, welke in werking is getreden op 1 september 1997. De Gedragscode is gebaseerd op het beginsel van proportionaliteit, dat noopt tot een zorgvuldige afweging tussen de diverse belangen die dit onderzoek indiceren en de mate waarin er sprake kan zijn dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkene wordt geraakt, en van subsidiariteit, dat de verzekeraar stelt voor de beoordeling of persoonlijk onderzoek het enige hem ter beschikking staande middel is, dan wel er andere mogelijkheden van onderzoek zijn die tot hetzelfde resultaat kunnen leiden zonder dat daarbij de persoonlijke levenssfeer van betrokkene wordt geraakt, in welk geval de verzekeraar van het doen van persoonlijk onderzoek dient af te zien. Dit laatste brengt mee dat er eerst plaats is voor het instellen van een persoonlijk onderzoek als er sprake is van een structureel weigeren van een verzekerde om medewerking te verlenen aan de behandeling van de schademelding.

4.5.
De Gedragscode zoals die ten tijde van de beslissing tot het gewraakte persoonlijk onderzoek in de onderhavige zaak gold (die anders luidt dan de thans geldende versie van 21 december 2011), neemt tot uitgangspunt dat een persoonlijk onderzoek kan worden ingesteld als: a) de verzekeraar van mening is dat het feitenonderzoek geen – althans onvoldoende – uitsluitsel geeft over de feiten en de omstandigheden die nodig zijn om een verantwoorde beslissing te nemen over de aanspraak op een uitkering of de hoogte van een schadevergoeding; of b) bij de verzekeraar gerede twijfel is ontstaan over de juistheid of volledigheid van de resultaten van het feitenonderzoek, zodanig dat bij de verzekeraar een redelijk vermoeden van fraude is ontstaan.

4.6.
Reaal heeft zich, blijkens het rapport betreffende het feitenonderzoek (r.o. 2.7., onder 4), beroepen op zowel grond a als b. De rechtbank zal in het navolgende daarom beoordelen of één van de hiervoor genoemde gronden zich heeft voorgedaan en of Reaal bij de beslissing over het instellen van het onderzoek de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht heeft genomen. Deze beginselen staan niet op zichzelf, maar wegen mee in de beoordeling van het gewicht dat aan de feiten en omstandigheden toekomt die Reaal aan haar beslissing tot het instellen van het onderzoek ten grondslag heeft gelegd, en dienen in hun toepassing in samenhang daarmee te worden bezien.

4.7.
Uit het rapport betreffende het feitenonderzoek komt naar voren dat [onderzoeksbureau] heeft geadviseerd om persoonlijk onderzoek te laten verrichten omdat uit het feitenonderzoek naar voren was gekomen dat [verzoekster] actiever leek te zijn dan wat ze eerder had verklaard. Zo was volgens [onderzoeksbureau] gebleken dat ze actief was op diverse forums en diverse blogs schreef, dat ze actief op zoek leek te zijn naar zaken gerelateerd aan recruitment en dat ze een actiever sociaal leven leek te hebben dan wat ze had verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden het verrichten van een persoonlijk onderzoek niet rechtvaardigen. Dat het feitenonderzoek onvoldoende uitsluitsel gaf over de feiten en omstandigheden die nodig waren om tot een verantwoorde beslissing over de aanspraak of hoogte van een schadevergoeding te komen, is niet gebleken. Evenmin hebben de feiten en omstandigheden die uit het feitenonderzoek waren gebleken bij Reaal het redelijk vermoeden van fraude mogen doen postvatten. Uit het feitenonderzoek blijkt naar het oordeel van de rechtbank immers niet dat [verzoekster] activiteiten verrichtte die zij op grond van de door haar genoemde klachten niet aankon. De door [onderzoeksbureau] in het rapport betreffende het feitenonderzoek genoemde activiteiten, namelijk de activiteiten die zijn vermeld onder 3 van het rapport, betreffen hoofdzakelijk voornemens voor activiteiten waarvan niet duidelijk is of deze daadwerkelijk zijn uitgevoerd, en voor zover [verzoekster] wel daadwerkelijk actief is geweest, bestaat dat enkel uit het tillen van haar zoon op een foto, dat een momentopname kan zijn geweest, en uit het actief zijn op internet, hetgeen nog mogelijk is met de klachten die zij stelde te hebben. Van uitgebreide en fysiek belastende activiteiten, die niet mogelijk zouden zijn in combinatie met de door [verzoekster] genoemde klachten, is niet gebleken. Als Reaal al twijfel zou hebben gekregen op grond van het feitenonderzoek, dan had zij [verzoekster] om opheldering kunnen vragen. Dat [verzoekster], zoals Reaal heeft gesteld, daar dan waarschijnlijk niet juist op zou antwoorden, is niet gebleken. Niet gebleken is dat Reaal zou hebben geprobeerd om vragen aan [verzoekster] te stellen. Op geen enkele wijze is uit het dossier gebleken dat [verzoekster] eerder niet naar eer en geweten antwoord zou hebben gegeven op aan haar gestelde vragen. Reaal heeft in dit verband enkel gewezen op het rapport van Oosterhoff waarin aan [verzoekster] gevraagd is om haar nek maximaal te kantelen, hetgeen zij niet deed, maar wel bleek te kunnen toen het haar niet werd gevraagd. Wat daar verder ook van zij, Oosterhoff heeft deze inconsequentie zelf geconstateerd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij daar in zijn conclusie ook rekening mee gehouden heeft. Bovendien wijst de rechtbank erop dat het juist [verzoekster] is geweest die vele onderzoeken heeft ondergaan en daarnaast ook op eigen initiatief in Israël artsen heeft bezocht om van haar klachten af te komen, waaruit de rechtbank afleidt dat het kennelijk erg belangrijk voor haar is om van haar klachten af te komen, het overdrijven of voorwenden van klachten past daar naar het oordeel van de rechtbank niet bij. Nu Reaal geen vragen aan [verzoekster] heeft gesteld terwijl zij dit naar het oordeel van de rechtbank wel had kunnen en moeten doen, heeft Reaal het subsidiariteitsbeginsel geschonden. Reaal heeft nog aangevoerd dat achteraf, uit het persoonlijk onderzoek, is gebleken dat [verzoekster] wel naar Amsterdam kon autorijden, terwijl zij eerder had aangegeven dat zij dit niet kon, en dat daaruit dus ook blijkt dat zij haar beperkingen heeft overdreven. Wat daar ook van zij (uit het rapport betreffende het persoonlijk onderzoek komt naar voren dat zij naar Buitenveldert is gereden dat op zeer korte afstand van haar woning in [plaats 2] is gelegen): het instellen van persoonlijk onderzoek kan niet worden gerechtvaardigd door pas nadien gebleken feiten.

4.8.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat het Persoonlijk onderzoek niet voldoet aan de Gedragscode, zowel omdat niet is voldaan aan de in die code genoemde aanleidingen (zie 4.5) en omdat het onderzoek niet is verricht met in achtneming van het subsidiariteitsbeginsel. De uitvoering van het Persoonlijk onderzoek heeft inbreuk gemaakt op [verzoekster] recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of dit onrechmatig verkregen bewijs mag worden meegewogen of dat dit dient te worden uitgesloten. Op grond van een wederzijdse afweging van de belangen van beide partijen is de rechtbank van oordeel dat het door Reaal onrechtmatig verkregen bewijs niet mag worden meegewogen in de oordeelsvorming. De rechtbank zal de resultaten van het persoonlijk onderzoek bij de verdere beoordeling dan ook buiten beschouwing laten. Het verzoek om voor recht te verklaren (kort gezegd) dat het door [onderzoeksbureau] uitgevoerde persoonlijk onderzoek onrechtmatig was, wordt dan ook toegewezen.

4.9.
Zelfs als de rechtbank tot het oordeel zou zijn gekomen dat het persoonlijk onderzoek niet onrechtmatig zou zijn, zijn de bevindingen uit dat onderzoek niet dusdanig dat de rechtbank op grond daarvan tot het oordeel zou zijn gekomen dat [verzoekster] Reaal heeft misleid of welbewust onjuiste informatie heeft verschaft teneinde een uitkering te krijgen waarop zij geen recht zou hebben. Uit het persoonlijk onderzoek blijkt naar het oordeel van de rechtbank immers niet dat [verzoekster] activiteiten heeft verricht die zij niet zou moeten kunnen op grond van de verklaringen die zij daarover tegen (onder meer) Oosterhoff en/of [onderzoeksbureau] had afgelegd.

4.10.
De verzoeken om voor recht te verklaren dat [verzoekster] Reaal niet heeft misleid en dat zij Reaal niet welbewust onjuiste informatie heeft verschaft worden desondanks afgewezen. Nu hiervoor geoordeeld is dat het persoonlijk onderzoek onrechtmatig is, zal toewijzing van deze verklaring voor recht niet bijdragen aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst. De verzoeken lenen zich derhalve niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

4.11.
Dit geldt ook voor het verzoek om voor recht te verklaren dat het recht van [verzoekster] op schadevergoeding niet is vervallen. Reaal heeft gesteld dat haar stelling niet is dat het recht van [verzoekster] op schadevergoeding is vervallen. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat dit een geschilpunt is dat heeft geleid tot het vastlopen van de onderhandelingen, is niet komen vast te staan dat toewijzing van het verzoek zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

ECLI:NL:RBAMS:2014:10