RBGEL 070725 geen toepassing nieuw bewijsrecht; tegenverzoek is onderdeel van verzoek van voor 1 januari 2025 en geen nieuw verzoek
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 070725 onderzoek neuroloog o.b.v. IWMD vraagstelling, NPO o.b.v. Elemans/Stapert vraagstelling; geen NvN vraagstelling
- verzoek om aanvullende medische informatie over voorgeschiedenis afgewezen; is ter bepaling van deskundige
- geen toepassing nieuw bewijsrecht; tegenverzoek is onderdeel van verzoek van voor 1 januari 2025 en geen nieuw verzoek
in vervolg op:
GHARL 200824-1 verhuurder aansprakelijk voor val door niet beveiligde (vlizo)trapopening op slaapzolder
- bij ES die voor 25% aan schade heeft bijgedragen eist de billijkheidscorrectie i.c. alsnog 100% schadevergoeding
2. De feiten
2.1. [verzoekster] huurde van Walburg woonruimte aan de [adres] in [woonplaats]. De woonruimte bevatte een slaapzolder, die met een vlizotrap bereikbaar was. In de nacht van 31 maart 2014 op 1 april 2014 is [verzoekster] van deze trap gevallen. Zij heeft daarbij letsel opgelopen.
2.2. In een vonnis van 12 mei 2023 heeft de kantonrechter in Nijmegen geoordeeld dat Walburg hiervoor aansprakelijk is en dat zij verplicht is de materiële en immateriële schade van [verzoekster] te vergoeden. Ook ASR is daartoe veroordeeld. Zij is de verzekeraar van Walburg en [verzoekster] heeft rechtstreekse betaling door ASR gevorderd.
2.3. Walburg en ASR zijn in hoger beroep gegaan tegen voormeld vonnis. Het gerechtshof in Arnhem heeft het vonnis van de kantonrechter in een arrest van 20 augustus 2024 bekrachtigd.
2.4. Partijen zijn sindsdien in onderhandeling over de afwikkeling van de schade van [verzoekster].
3. Het verzoek en het verweer met een voorwaardelijk tegenverzoek
3.1. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking:
- een voorlopig deskundigenbericht te bevelen met benoeming van neuroloog dr. A. Verrips (verbonden aan CWZ te Nijmegen) en de neuroloog op te dragen aan de hand van de in productie 21 genoemde medische stukken de als productie 19 bij het verzoekschrift overgelegde vragen (de IWMD-vraagstelling) gemotiveerd en schriftelijk te beantwoorden en een verslag te schrijven van zijn onderzoeksbevindingen;
- een voorlopig deskundigenbericht te bevelen met benoeming van neuropsycholoog drs. R. van Oort (te Amersfoort) en aan de neuropsycholoog op te dragen aan de hand van de in productie 21 genoemde medische stukken de onder randnummer 24 van het verzoekschrift geformuleerde vragen gemotiveerd en schriftelijk te beantwoorden en een verslag te schrijven van haar onderzoeksbevindingen;
- de deskundigen op te dragen om [verzoekster] als eerste in de gelegenheid te stellen kennis te kunnen nemen van de rapportages, zodat zij al dan niet gebruik kan maken van het haar toekomende blokkeringsrecht;
- alsmede: Walburg en ASR te veroordelen het honorarium van de te benoemen deskundigen te betalen, althans te gelasten dat Walburg en ASR het voorschot voor deze kosten moeten voldoen;
- een datum te bepalen waarop dit verzoekschrift en de daarop te geven beslissing aan Walburg en ASR dient te worden toegezonden.
3.2. Aan het verzoek heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd. De schade van [verzoekster] en het causaal verband tussen haar klachten en beperkingen en het ongeval moeten worden vastgesteld. [verzoekster] heeft alle relevante medische informatie aan ASR verstrekt, maar ASR stelt zich op het standpunt dat dit niet voldoet. Partijen komen hier niet uit, waardoor zij ook niet komen tot een gezamenlijke opdracht aan de deskundigen. [verzoekster] stelt dat zij er recht en belang bij heeft dat de kantonrechter de deskundigen zal benoemen.
3.3. Walburg en ASR verzetten zich tegen toewijzing van het verzoek en voeren daartoe het volgende aan. Uit de overgelegde medische informatie volgen aanwijzingen dat [verzoekster] voor het ongeval ook al kampte met (ernstige) psychische klachten en vermoeidheidsklachten. Nu [verzoekster] niet de door ASR ter beoordeling hiervan nodig geachte medische informatie wil verstrekken, is het gelasten van de gevraagde deskundigenberichten in strijd met de goede procesorde dan wel stuiten de verzoeken af op een ander zwaarwichtig belang. Primair concluderen Walburg en ASR daarom tot afwijzing van de verzoeken. Subsidiair menen Walburg en ASR dat [verzoekster] aan de medisch adviseur van ASR en de deskundigen de complete medische informatie moet overleggen. Daartoe doen Walburg en ASR ook een verzoek op grond van artikel 194 juncto 195 Rv (nieuw). Ook hebben Walburg en ASR opmerkingen over de door [verzoekster] voorgestelde vraagstellingen en vinden zij dat [verzoekster] de kosten van de deskundigen moet betalen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, waar nodig voor de beoordeling, ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid kantonrechter
4.1. De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of hij bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. [verzoekster] heeft de bevoegdheid gebaseerd op de stelling dat de zaak betrekking heeft op een huurovereenkomst, gezien de aansprakelijkheid van Walburg jegens [verzoekster]. Walburg en ASR hebben dit niet betwist.
4.2. De kantonrechter constateert dat in twee instanties over de aansprakelijkheid is geoordeeld en geen vraag meer voorligt die kennis op dit specifieke gebied vereist. In feite lijkt nu sprake van een op handen zijnde schade(staat)procedure, waarbij de schade vooralsnog onbepaald is, maar volgens de stellingen daarover van partijen het bedrag van € 25.000 ver zal (kunnen) overstijgen. Dit roept de vraag op of de kantonrechter bevoegd zal zijn in een eventuele bodemzaak op dit punt en dus om kennis te nemen van de onderhavige verzoeken.
4.3. Na bespreking van dit punt hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling de kantonrechter verzocht op de zaak te beslissen, zo nodig met toepassing van artikel 96 Rv. Gelet hierop is de kantonrechter in ieder geval bevoegd en kan dit punt verder onbesproken blijven.
Verzoek en tegenverzoek; medische informatie van [verzoekster]
4.4. Het geschil tussen [verzoekster] en Walburg en ASR ziet op het volgende. [verzoekster] stelt dat zij klachten en beperkingen heeft die het gevolg zijn van het ongeval. Dit ziet onder meer op cognitieve klachten, nek- en hoofdpijnklachten, slaapproblemen, vermoeidheidsklachten, dat zij beperkt belastbaar is en verminderde smaak en reuk heeft.
4.5. Walburg en ASR betwisten de aanwezigheid van deze klachten en, voor zover deze aanwezig zijn, dat deze het gevolg zijn van het ongeval. Walburg en ASR wijzen op de volgende gegevens:
- een notitie in het huisartsenjournaal van 28 december 2015: "Heeft vanaf 15 jaar last van stemmingsproblemen, donkere wolk met zich mee, automutilatie, ook vermoeid, veel in bed. Pols 70/min, bloeddruk 110/70. E: depressief gevoel. P: is nog onder behandeling bij P. in [woonplaats], gaat eerst terug naar P. zonodig verwijzing"
- een notitie in het huisartsenjournaal van 11 september 2011 met als diagnose depressief gevoel, omdat [verzoekster] problemen ervaart, vooral met haar borsten. Zij wil naar een psycholoog. [verzoekster] wordt verwezen naar een psycholoog;
- een notitie in het huisartsenjournaal van 8 november 2011 waarin een contact wordt gemeld in verband met vermoeidheid en van 11 januari 2012 waarin wordt genoteerd dat [verzoekster] in het verleden waarschijnlijk het Epstein-Barr virus heeft doorgemaakt;
- de brief van de revalidatiearts van 28 mei 2014 waarin wordt vermeld: "( ...) Slaapt slecht wegens piekeren, dat was pre-morbide ook al zo. Piekerde altijd al, psychologische begeleiding voor gehad in het verleden, momenteel piekert ze wel meer dan eerst";
- de controleafspraak bij de revalidatiearts op 2 april 2015 waarover is genoteerd dat het niet goed gaat met [verzoekster], dat ze mentaal snel moe is en van streek was omdat ze niet alle ballen in de lucht kon houden. Daarbij leek er problematiek te spelen op financieel vlak, maar zou er ook sprake zijn van een moeizame relatie met haar ouders;
- de notitie van de revalidatiearts naar aanleiding van een contact met [verzoekster] op 16 februari 2018: "Is naast school ook gaan werken. Soms komt hoofdpijn 2x/week voor, soms helemaal niet. Werk als docent 3 dagen/week, kan werk wel aan. Woensdag vrij. Maandag studiedag. Is master aan het afronden. Mogelijk dat er toch overprikkeling speelt. Geen sport/beweging, komt wel tot sociale contacten. Betrokkene woont samen met vriend in een groot appartement. Auto/fietsen: geen bijzonderheden. ADL zelfstandig. Slaapt slecht wegens piekeren, pre-morbide was dat ook al (...)"
- In een brief van de behandelend neuroloog wordt verwezen naar een angststoornis niet anders omschreven (NAO) in de voorgeschiedenis waar [verzoekster] geen klachten meer van zou hebben.
4.6. Volgens Walburg en ASR maakt dit dat van [verzoekster] kan worden gevergd dat zij, zo hebben Walburg en ASR tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd hun verzoek (nader) gespecificeerd, een uitdraai van het huisartsenjournaal verstrekt vanaf de eerste melding van vermoeidheidsproblematiek en psychische klachten, in ieder geval (dus) vanaf 2008, en alle onderliggende correspondentie daarover met behandelend specialisten. Zonder deze informatie is een deskundigenoordeel gebaseerd op onvolledige gegevens en dus maar van beperkt nut, aldus Walburg en ASR. Dit moet leiden tot afwijzing van het verzoek van [verzoekster], zo stellen zij. Subsidiair moet [verzoekster] worden opgedragen deze informatie te overleggen en daartoe doen Walburg en ASR zo nodig een tegenverzoek, zo begrijpt de kantonrechter de stellingen van Walburg en ASR.
4.7. De kantonrechter stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop. Een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 lid 2 Rv, biedt een partij de mogelijkheid om aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en daardoor beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die moet oordelen over het verzoek om een dergelijk onderzoek te gelasten komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij moet het onderzoek in beginsel bevelen, indien het verzoek voor genoemde afwegingen relevant kan zijn en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is echter anders als de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om zo'n verzoek te doen - bijvoorbeeld als dit door onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
4.8. Hier komt voor deze zaak nog het volgende bij. De Hoge Raad heeft in de zogenaamde Patiëntenkaart-arresten geoordeeld dat het aan de deskundige is en niet aan de rechter of de wederpartij van het slachtoffer om te beoordelen welke informatie noodzakelijk is voor een gewogen en deskundige uitvoering van het expertiseonderzoek. Hiervan moet, behoudens uitzonderingen, worden uitgegaan.
4.9. De kantonrechter leidt uit een en ander af dat niet snel sprake zal zijn van een situatie dat het niet overleggen door (in dit geval) [verzoekster] van door Walburg en ASR gevraagde medische informatie leidt tot afwijzing van het gevraagde voorlopige deskundigenbericht. Zowel de gronden waarop een dergelijk verzoek kan worden afgewezen zijn namelijk beperkt, maar temeer waar het gaat om medische informatie die volgens verweerder aan de deskundige ter kennis zou moeten komen. Zin loopt niet.
4.10. Walburg en ASR beroepen zich, en gronden hun tegenverzoek op de wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. Naar het oordeel van de kantonrechter wordt de beoordeling van het onderhavige verzoek echter niet beheerst door dit recht, nu het verzoek door [verzoekster] is gedaan vóór 1 januari 2025. Dat het tegenverzoek van Walburg en ASR van daarna is, betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat het tegenverzoek op grond van het nieuwe recht moet worden beoordeeld. Immers is wat betreft het overgangsrecht bepaald dat zaken die voor 1 januari 2025 zijn aangebracht, worden beoordeeld naar het oude recht. Het tegenverzoek van Walburg en ASR is naar het oordeel van de kantonrechter onderdeel van de vóór 1 januari 2025 door [verzoekster] aanhangig gemaakte zaak en geen nieuwe zaak.
4.11. Daarbij komt dan nog dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de wetgever heeft beoogd met de modernisering van het bewijsrecht een wezenlijke verandering te brengen in de door De Hoge Raad in voornoemde patiëntenkaart-arresten bepaalde lijn. Dat op grond van, dan wel als gevolg van het nieuwe bewijsrecht dus van benadeelde partijen kan worden gevergd dat zij meer medische informatie verstrekken, is niet aannemelijk.
4.12. Daarom wordt geoordeeld op grond van het onder 4.7 geschetste beoordelingskader. De kantonrechter begrijpt dat Walburg en ASR betogen dat het verzoek van [verzoekster] prematuur is. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval. De kantonrechter constateert dat niet in geschil is dat [verzoekster] over drie jaren voor het ongeval het volledige huisartsenjournaal ter beschikking heeft gesteld. Naar aanleiding van vragen van ASR op basis van de hiervoor onder 4.5 weergegeven omstandigheden, heeft [verzoekster] gerichte vragen voorgelegd aan haar huisarts en voorts aan de psycholoog (mevrouw [psycholoog]) waar zij voor het ongeval in behandeling was. De vragen zagen erop of [verzoekster] in de jaren 2010 tot en met 2014 kampte met energetische of psychische klachten. Wat betreft de behandeling bij de psycholoog is geen informatie gevonden en de huisarts heeft bericht dat er geen langdurige of serieuze klachten van deze aard worden vermeld.
4.13. Dat (de medisch adviseur van) ASR op basis van de verstrekte medische informatie (nog) niet kan vaststellen of de gestelde klachten het gevolg zijn van het ongeval, leidt niet tot de conclusie dat [verzoekster] daarom geen belang heeft bij de gevraagde onderzoeken. Er is door [verzoekster] voldoende informatie overgelegd. Zij heeft het huisartsenjournaal overgelegd over drie jaren, dus meer dan de twee jaren die in de Medische Paragraaf van de Gedragscode Behandeling Letselschade tot uitgangspunt worden genomen. Daarnaast is zowel de huisarts als de behandelend psycholoog specifiek bevraagd naar aanleiding van opmerkingen van (de medisch adviseur van) ASR, waarbij de huisarts heeft gekeken naar een periode van vier jaar voor het ongeval. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat op basis van de thans bekende gegevens voldoende.
4.14. Verder is het juist aan de deskundige om op basis van de anamnese en de beschikbare medische informatie, eventueel aangevuld met door de deskundige op te vragen nadere informatie, een antwoord te geven op de voorgelegde vragen, die onder meer een licht kunnen werpen op de vraag of er causaal verband bestaat tussen de gestelde klachten en het ongeval. Het verzoek zal dan ook als ter zake dienend worden toegewezen.
Te benoemen deskundigen en vraagstelling
4.15. Tussen partijen bestaat geen geschil over de benoeming van een neuroloog en een neuropsycholoog en de personen van de te benoemen deskundigen. Daarom zal de kantonrechter neuroloog dr. A. Verrips benoemen en neuropsycholoog drs. R. van Oort. Zij hebben desgevraagd aan de rechtbank verklaard vrij te staan ten aanzien van partijen en bereid te zijn om als deskundigen op te treden in deze zaak. De kantonrechter ziet aanleiding om, zoals gebruikelijk, de neuropsychologische expertise pas na gereedkoming van de neurologische expertise te laten plaatsvinden, waarbij de neuropsycholoog kennis moet nemen van het rapport van de neurologische expertise.
4.16. De aan dr. Verrips voor te leggen vraagstelling is evenmin in geschil. De volledige IWMD-vraagstelling zal worden voorgelegd. Het weglaten van een tweetal vragen door [verzoekster] berust op een vergissing, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken.
4.17. Wat betreft de aan drs. Van Oort voor te leggen vraagstelling wordt als volgt geoordeeld. [verzoekster] heeft verzocht een vraagstelling te hanteren die is opgesteld door drs. A.W.A. Elemans, verzekeringsarts en dr. S.Z. Stapers, gezondheidspsycholoog, neuropsycholoog en universitair docent aan de Universiteit Maastricht. Walburg en ASR hebben hiertegen, zo begrijpt de kantonrechter hun stellingen, geen bezwaar, maar willen daarnaast de NVvN-vraagstelling voorleggen. [verzoekster] heeft zich hiertegen verzet.
4.18. Walburg en ASR hebben gesteld dat met de eerder voor [verzoekster] optredende gemachtigde overeenstemming was bereikt over het voorleggen van beide vraagstellingen. [verzoekster] heeft hierover gesteld dat in het kader van de onderhandelingen inderdaad op dit punt overeenstemming bestond, maar dat dit achterhaald is nu partijen het onderling niet eens zijn geworden over het geheel van de benoeming van deskundigen en de vraagstelling. De kantonrechter is van oordeel dat nu Walburg en ASR niet, althans niet gemotiveerd, stellen dat [verzoekster] gebonden is aan de in het kader van de onderhandeling gedane (voorlopige) toezegging, [verzoekster] in deze procedure zich kan verzetten tegen het hanteren van de dubbele vraagstelling en dit punt dus nog ter beoordeling voorligt.
4.19. [verzoekster] heeft betoogd dat tegen de NVvN-vraagstelling specifieke bezwaren bestaan. Volgens [verzoekster] is de vraagstelling te beperkt als het gaat om niet-objectiveerbare klachten, nu gevraagd wordt naar aantoonbare of aangetoonde stoornissen als gevolg van een beschadiging van de hersenen. Daarnaast wordt volgens [verzoekster] een juridische vraag gesteld waar een oordeel wordt verzocht over het toeschrijven van klachten.
4.20. Walburg en ASR hebben hier niets wezenlijks tegenin gebracht, anders dan hun stelling dat beide vraagstellingen aan de neuropsycholoog kunnen worden voorgelegd. Dit voldoet niet gezien de gemotiveerde bezwaren die door [verzoekster] zijn opgeworpen, die — in elk geval voor deze zaak — steekhoudend zijn en (daarom) in diverse uitspraken worden onderschreven. Gezien deze omstandigheden wordt voorbij gegaan aan de stellingen van Walburg en ASR en (alleen) de door [verzoekster] verzochte vraagstelling, waarop door Walburg en ASR verder geen aanmerkingen zijn gemaakt, aan drs. Van Oort voorgelegd. De kantonrechter ziet voorts gezien het voorgaande geen reden daaraan nog meer of andere vragen toe te voegen.
4.21. De kantonrechter zal zodanig oordelen dat het onderzoek door de neuroloog
Voorschot
4.22. Volgens de hoofdregel moet het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de verzoekende partij worden gedeponeerd. Omdat vaststaat dat Walburg en ASR aansprakelijk zijn jegens [verzoekster], moeten zij naar het oordeel van de kantonrechter de kosten van de deskundigen dragen.
4.23. De kostenbegroting van dr. Verrips komt uit op een bedrag van € 6.887,93 inclusief btw. Dit bedrag is gebaseerd op een verwachte urenbesteding van 15,5 tegen een uurtarief van € 315,00 exclusief btw en 9 uur aan inschakeling secretariaat tegen een uurtarief van € 90,00 exclusief btw. De kostenbegroting van drs. Van Oort komt uit op een bedrag van € 4.919,56 inclusief btw. Deze kostenbegroting is gebaseerd op een te verwachten urenbesteding van 25 uur tegen een uurtarief van € 162,63 exclusief btw. Partijen krijgen de mogelijkheid om te reageren op deze kostenbegrotingen (die aan deze beschikking zijn gehecht) op de wijze onder de beslissing vermeld.
Overige aanwijzingen
4.24. De kantonrechter wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De kantonrechter zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de kantonrechter daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.25. Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
5. De beslissing
De kantonrechter
in het verzoek
- beveelt een onderzoek door een neuroloog ter beantwoording van de volgende vragen:
- ALGEMENE TOELICHTING
Deze vraagstelling is bedoeld om niet-medici die zich bezighouden met de afwikkeling van letselschade inzicht te geven in de medische uitgangspunten die van belang zijn bij het bepalen van de omvang van de schade die de onderzochte heeft geleden (en in de toekomst mogelijk zal lijden) als gevolg van een ongeval. Deze schade wordt in het civiele aansprakelijkheidsrecht vastgesteld aan de hand van een vergelijking tussen de gezondheidstoestand van de onderzochte zoals die na het ongeval is ontstaan en zich waarschijnlijk in de toekomst zal voortzetten (de situatie met ongeval) en de hypothetische situatie waarin de onderzochte zich zou hebben bevonden als het ongeval nooit had plaatsgevonden (de situatie zonder ongeval).
Deze systematiek vormt de grondslag van deze vraagstelling. Onderdeel 1 heeft betrekking op de gezondheidstoestand en het functioneren van de onderzochte in de situatie met ongeval. In onderdeel 2 wordt aan de deskundige gevraagd zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven hoe de gezondheidstoestand en het functioneren van de onderzochte in de hypothetische situatie zonder ongeval zouden zijn geweest. De gezondheidssituatie van de onderzochte voorafgaand aan het ongeval is relevant voor de beoordeling van beide situaties.
Bij het opstellen van deze vraagstelling is aansluiting gezocht bij de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (RMSR). In deze richtlijn is geformuleerd aan welke eisen een deskundige en diens rapportage moeten voldoen. De richtlijn is bedoeld als hulpmiddel voor deskundigen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. De deskundige wordt verzocht de aanbevelingen en bepalingen in de richtlijn — zo veel als mogelijk — in acht te nemen. - 1 DE SITUATIE MET ONGEVAL
- Anamnese
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby's, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid? - Medische gegevens
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:- i. de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- ii. de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
- Medisch onderzoek
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek? - Consistentie
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt? - Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven? - Beperkingen
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige? - Medische eindsituatie
i. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
j. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
k. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
l. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor het functieverlies (als bedoeld in vraag 1g)?
- Anamnese
- 2 DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
- a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
- b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
- c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
- d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
- e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
- f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalgerelateerde klachten en afwijkingen?
- g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
- h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
- i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)?
- 3. OVERIGE ASPECTEN VAN DE HYPOTHETISCHE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
- a. Wilt u, tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van betrokkene die naar uw mening in dit opzicht relevant zijn?
- 4. HET GENEZINGSPROCES EN DE OPSTELLING VAN BETROKKENE DAARIN
- a. Welke behandelingen of therapieën op uw vakgebied zijn medisch geïndiceerd voor het letsel van betrokkene?
- b. Welke behandelingen of therapieën zijn ingesteld en met welk resultaat?
- c. Indien niet alle medisch geïndiceerde behandelingen of therapieën zijn ingesteld of volledig afgerond, kunt u dan aangeven wat daarvoor de reden is geweest?
- d. In hoeverre behandeling of voortzetting bij betrokkene zou hebben kunnen leiden tot een vermindering van de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
- e. of u aanleiding ziet om door een deskundige op een ander vakgebied (bijvoorbeeld een psychiater of een psycholoog) te laten onderzoeken of deze weigering verband houdt met, of kan worden gezien als een uitvloeisel van, de persoonlijkheidsstructuur of van betrokkene of het bij hem bestaande klachtenpatroon.
- 5. OVERIG
- Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
- ALGEMENE TOELICHTING
- benoemt tot deskundige: dr. A. Verrips, correspondentieadres: Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, Postbus 9015, 6500 GS Nijmegen, telefoon: 024-3657657, emailadres: [emailadres];
- beveelt een onderzoek door een neuropsycholoog ter beantwoording van de volgende vragen:
- 1. Welke neuropsychologische klachten rapporteert betrokkene bij uw onderzoek?
- 2. Wanneer zijn deze neuropsychologische klachten ontstaan en welke ontwikkeling laten deze klachten in de tijd zien?
- 3. Welk onderzoek heeft u verricht en wat zijn uw conclusies van dit onderzoek?
- 4. Welke symptoom- en prestatievaliditeitstesten heeft u bij betrokkene afgenomen?
- a. Wat zijn de uitslagen van deze symptoom- en prestatievaliditeitstesten?
- b. Zijn er factoren tijdens het onderzoek geweest die van invloed zijn op de resultaten? Heeft u dit ook kunnen meten?
- c. In het geval de uitslagen op de SVT-en op onderpresteren en/of overdrijven van klachten wijzen, heeft u daarvoor een verklaring? Zo ja, welke verklaring heeft u daarvoor en kunt u dit toelichten?
- 5. Indien er sprake is van objectief vastgestelde neurocognitieve functiestoornissen, welke beperkingen verwacht u dat betrokkene zal ondervinden in het algemeen dagelijks functioneren en in het functioneren in arbeid?
- 6. Bestonden er bij betrokkene reeds voor het ongeval d.d. 1 april 2014 klachten en afwijkingen op uw vakgebied, en zo ja, welke klachten en afwijkingen. Wilt u de bronnen benoemen waarop u uw antwoord baseert?
- 7. Is het volgens u waarschijnlijk dat de door u vastgestelde klachten en afwijkingen ook zonder ongeval d.d. 1 april 2014 op enig moment zouden ontstaan?
- a. Zo ja, welke klachten en afwijkingen? Wat zijn hiervoor uw argumenten?
- b. Zo ja, op welk moment in het leven verwacht u dat betrokkene deze klachten en afwijkingen ook zonder ongeval op enig moment zal krijgen? Wat zijn daarvoor uw argumenten?
- benoemt tot deskundige: drs. R. van Oort, verbonden aan WPEX, correspondentieadres: Postbus 2783, 3800 GJ Amersfoort, telefoon: 088-2550630, emailadres: [emailadres];
- het voorschot
- partijen kunnen desgewenst binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking schriftelijk bezwaar maken tegen de in deze beschikking opgenomen en aangehechte begrotingen van de deskundigen van in totaal € 6.887,93 inclusief btw (dr. Verrips) en € 4.919,56 inclusief btw (drs. Van Oort);
- indien niet (tijdig) bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten nu reeds vastgesteld op het totaalbedrag van de door de deskundigen begrote bedragen;
- indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke beslissing;
- bepaalt dat Walburg en ASR het voorschot van beide deskundigen dienen over te maken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
- draagt de griffier op om de deskundigen onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
- het onderzoek
- bepaalt dat [verzoekster] haar procesdossier in afschrift aan de deskundigen dient te doen toekomen;
- bepaalt dat de deskundigen het onderzoek zelfstandig instellen op de door de deskundigen in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;
- wijst de deskundigen er op dat:
- de deskundigen voor aanvang van het onderzoek dienen kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
- de deskundigen het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dienen aan te vangen,
- de deskundigen het onderzoek onmiddellijk dienen te staken en contact dienen op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundigen dienen te verstrekken indien deze daarom verzoeken en de deskundigen ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek;
- het schriftelijk rapport
- draagt de deskundige dr. Verrips op om uiterlijk vier maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie, en drs. Van Oort uiterlijk vier maanden na ontvangst van het rapport van dr. Verrips;
- wijst de deskundigen er op dat:
- uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundigen is gebaseerd,
- dat de deskundigen [verzoekster] in de gelegenheid moeten stellen om gebruik te maken van haar inzage- en blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2 onder b BW en, indien [verzoekster] als eerste kennis wenst te nemen van het deskundigenrapport, een concept van dat rapport aan [verzoekster] (eventueel onder gesloten couvert via haar advocaat) moeten toesturen en [verzoekster] daarbij een termijn van twee weken moeten bieden om aan te geven of [verzoekster] gebruik wil maken van haar blokkeringsrecht (waarbij [verzoekster] zich van commentaar op het concept moet onthouden),
- dat, indien [verzoekster] binnen die termijn mededeelt gebruik te maken van haar blokkeringsrecht, de deskundigen de werkzaamheden onmiddellijk moeten staken en dit aan de kantonrechter moeten mededelen,
- dat, indien [verzoekster] geen gebruik maakt van haar inzage- of blokkeringsrecht, de deskundigen het concept van het deskundigenrapport aan de advocaten van partijen toezenden,
- bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundigen nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundigen geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
- in het tegenverzoek
- wijst het verzoek van Walburg en ASR af.
Met dank aan mr. John Roth, Sap Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: letselschademagazine.nl/2025/RBGEL-070725