Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 250123 eerder arrest tussen WAM-ass en SO heeft belangrijke bewijswaarde in procedure waarin WAM-ass door SVI-ass in vrijwaring wordt geroepen

RBNHO 250123 ook in vrijwaringszaak (SVI - WAM-ass) kan plotselinge wisseling van rijstrook niet worden vastgesteld
- eerder arrest tussen WAM-ass en SO heeft belangrijke bewijswaarde in procedure waarin WAM-ass door SVI-ass in vrijwaring wordt geroepen

in vervolg op:
GHSHE 300822 appelant op linkerrijstrook; plotselinge wisseling van rijstrook door gedaagde kan niet worden vastgesteld
- geen toepassing omkeringsregel tzv plotseling wisselen rijstrook; schending veiligheidsnorm staat niet vast

De zaak in het kort

Op 6 februari 2013 heeft er een ongeval plaatsgevonden waarbij de door de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) bestuurde auto tegen een paal in de middenberm van een weg is gebotst. [naam 1] en zijn passagier hebben daardoor letsel opgelopen. [naam 1] was verzekerd bij NH1816 en heeft in een andere procedure gevorderd dat NH1816 aan hem € 435.000,- dient te betalen. NH1816 stelt in deze procedure dat mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ), mede weggebruiker, onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is de schade die is ontstaan ten gevolge van het ongeval. [naam 2] was verzekerd bij ZLM. NH1816 vordert in deze procedure dat de schade die NH1816 aan [naam 1] moet betalen, door ZLM aan NH1816 moet worden terugbetaald. De rechtbank wijst de vordering van NH1816 af. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) heeft in een uitspraak van 30 augustus 2022 over hetzelfde ongeval geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat [naam 2] onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak aan de beslissingen van het hof niet kan worden voorbijgegaan. Ook in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [naam 2] onrechtmatig heeft gehandeld.

(... red. LSA LM)

2
Feiten

2.1.
Deze zaak is de vrijwaringszaak verbonden aan de hoofdzaak in behandeling bij deze rechtbank onder het nummer C/15/292019/ HA ZA 19-518 (hierna: de hoofdzaak).

2.2.
Op 6 februari 2013 heeft er een ongeval (hierna: het ongeval) plaatsgevonden waarbij de door de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) bestuurde auto tegen een verkeersportaal in de middenberm van een weg is gebotst. De heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) was passagier van de door [naam 1] bestuurde auto. [naam 1] en [naam 3] hebben letsel opgelopen door het ongeval.

2.3.
[naam 1] had voor de auto waarin hij reed een Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen (hierna: WAM) verzekering en een Schade Verzekering Inzittenden (hierna: SVI) bij NH1816 afgesloten. In de hoofdzaak vordert [naam 1] – kort samengevat – veroordeling van NH1816 tot betaling van € 435.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente op basis van de SVI.

2.4.
Mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ) reed ten tijde van het ongeval in haar auto op dezelfde weg als [naam 1] . [naam 2] is op enig moment op deze weg van de rechter- naar de linkerrijstrook gewisseld. Mevrouw [naam 4] (hierna: [naam 4] ) zat naast [naam 2] in de auto.

2.5.
De auto waarin [naam 2] reed was op voet van de WAM bij ZLM voor aansprakelijkheid verzekerd.

2.6.
[naam 1] heeft ZLM (in een andere procedure) gedagvaard en gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat ZLM aansprakelijk is voor de door [naam 1] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. Aan deze vordering heeft [naam 1] ten grondslag gelegd dat [naam 2] een verkeersfout heeft gemaakt. Zij is volgens [naam 1] zonder verkeersnoodzaak van de rechter rijstrook naar de linker rijstrook gewisseld en heeft daarbij de achteropkomende door [naam 1] bestuurde auto gehinderd. Bij de wisseling van rijstroken heeft zij, volgens [naam 1] , geen richting aangegeven. De rechtbank heeft de vordering van [naam 1] afgewezen en dit vonnis is door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) bij arrest van 30 augustus 2022 (hierna: het arrest) bekrachtigd. De rechtbank en het hof hebben geoordeeld dat niet kon worden vastgesteld dat [naam 2] onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld.

2.7.
Er is geen cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof.

3
Het geschil

3.1.
NH1816 vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo mogelijk gelijktijdig te wijzen met het vonnis in de hoofdzaak:
I. voor recht verklaart dat ZLM gehouden is om aan NH1816 de schade te vergoeden van [naam 1] en [naam 3] ten gevolge van het ongeval van 6 februari 2013;
II. ZLM veroordeelt om NH1816 te vrijwaren voor dat waartoe zij in de hoofdzaak tegen [naam 1] mocht worden veroordeeld;
III. ZLM veroordeelt aan NH1816 € 87.500,- te betalen in verband met de afwikkeling van de schade van [naam 1] ;
IV. ZLM veroordeelt aan NH1816 € 130.116,06 te betalen in verband met de afwikkeling van de schade van [naam 3] ;
V. ZLM veroordeelt aan NH1816 € 26.789,28 te betalen in verband met kosten van de schaderegeling van [naam 1] ;
VI. ZLM veroordeelt aan NH1816 € 15.400,53 te betalen in verband met de kosten van de schaderegeling van [naam 3] ;
VII. voor recht verklaart dat ZLM gehouden is de gemaakte en te maken kosten met betrekking tot de inschakeling van interne of externe experts/deskundigen ten behoeve van de schadeafwikkeling aan NH1816 te vergoeden, en
VIII. ZLM veroordeelt in de proceskosten van de vrijwaringsprocedure en de hoofdzaak, te vermeerderen met de nakosten.

3.2.
Aan deze vorderingen legt NH1816 ten grondslag dat [naam 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam 1] waardoor het ongeval op 6 februari 2013 heeft plaatsgevonden. NH1816 kan daarom regres nemen op ZLM voor de schade die zij heeft voldaan en nog moet voldoen aan [naam 1] en [naam 3] .

3.3.
ZLM verzoekt de vorderingen van NH1816 af te wijzen. ZLM verzoekt NH1816 te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
In deze (vrijwarings)zaak moet de rechtbank beoordelen of ZLM aan NH1816 de schade moet vergoeden die NH1816 aan [naam 1] en [naam 3] heeft moeten of nog zal moeten betalen. Deze verplichting kan alleen aan ZLM worden opgelegd in de situatie dat [naam 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam 1] en op die grond aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan ten gevolge van het [naam 1] en [naam 3] overkomen ongeval. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [naam 2] onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld. De rechtbank wijst de vordering van NH1816 dan ook af. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.

Arrest van het hof

4.2.
Het hof heeft in het arrest van 30 augustus 2022 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 juni 20201 bekrachtigd. Er is geen cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof zodat dit onherroepelijk is geworden en in kracht van gewijsde is gegaan. Daardoor zijn de beslissingen van het hof bindend geworden tussen de partijen die betrokken waren bij die zaak. Deze bindende kracht geldt ook in andere procedures tussen dezelfde partijen. In de procedure bij het hof waren [naam 1] en ZLM betrokken. In deze zaak is niet [naam 1] maar NH1816 betrokken en er is dan ook geen sprake van dezelfde partijen. Toch is de rechtbank van oordeel dat aan de beslissingen van het hof in dit geschil tussen NH1816 en ZLM niet voorbij kan worden gegaan en dat het arrest belangrijke bewijskracht heeft in deze zaak. De rechtbank motiveert dit als volgt.

4.3.
Vast staat dat het arrest van het hof betrekking heeft op hetzelfde verkeersongeval als het verkeersongeval in de onderhavige zaak. Uit het arrest van het hof blijkt dat [naam 1] niet is geslaagd in het bewijs van zijn stellingen dat [naam 2] een verkeersfout heeft gemaakt door:
1. zonder verkeersnoodzaak van de rechter rijstrook naar de linker rijstrook te wisselen;
2. daarbij de achteropkomende door [naam 1] bestuurde auto te hinderen, en
3. bij de wisseling van rijstroken geen richting aan te geven.

Volgens het hof “staat niet vast waar [naam 2] (rechtbank: [naam 2] ) zich bevond ten opzichte van [naam 1] bij het wisselen van de rijbaan. Het is dan ook niet van belang of er al dan niet een noodzaak voor [naam 2] (rechtbank: [naam 2] ) was om van rijbaan te wisselen. Omdat niet vast is komen te staan dat [naam 2] (rechtbank: [naam 2] ) [naam 1] gehinderd heeft, dat zij geen richting heeft aangegeven en dat zij [naam 1] voor had moeten laten gaan, concludeert het hof evenals de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat [naam 2] (rechtbank: [naam 2] ) onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld.

Het hof heeft daarnaast geoordeeld dat [naam 1] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd dat [naam 2] onrechtmatig heeft gehandeld door de ongevalslocatie te verlaten, terwijl zij wist, dan wel had moeten vermoeden dat door haar gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt waarbij letsel en schade aan [naam 1] was toegebracht.

Dezelfde grondslagen

4.4.
In haar antwoordakte heeft NH1816 gesteld dat [naam 1] zijn vordering in de procedure tegen ZLM heeft gebaseerd op (volledig) andere grondslagen en standpunten dan NH1816 in deze vrijwaringsprocedure. De rechtbank volgt NH1816 niet in deze stelling: NH1816 heeft in de vrijwaringsprocedure juist vrijwel gelijke (feitelijke) grondslagen ingenomen als [naam 1] in de procedure tegen ZLM.

4.5.
Blijkens de (vrijwarings)dagvaarding baseert NH1816 zich op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in samenhang met de artikelen 18 en 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV)2 en artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW)3. Op basis van deze artikelen stelt NH1816 dat [naam 2] onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld omdat zij onverwachts, zonder richting aan te geven, zonder verkeersnoodzaak van rijstrook is gewisseld en zich niet heeft vergewist van de aanwezigheid van de reeds inhalende auto van [naam 1] die al op de linkerrijstrook reed. Daarmee heeft [naam 2] [naam 1] afgesneden, terwijl zij op grond van artikel 18 en 54 RVV [naam 1] voor had moeten laten gaan.

4.6.
Uit het vonnis en het arrest in de zaak van [naam 1] tegen ZLM volgt dat in die procedure het standpunt werd ingenomen dat [naam 2] onrechtmatig had gehandeld en een verkeersfout heeft gemaakt. [naam 1] stelde dat [naam 2] van de rechterrijstrook naar de linkerrijstrook is gewisseld, terwijl daarvoor geen verkeersnoodzaak was. Daarbij heeft zij de achteropkomende door [naam 1] bestuurde auto gehinderd. Zij had [naam 1] voor moeten laten gaan. Zij heeft bij de manoeuvre geen richting aangegeven. Verwezen wordt naar de artikelen 54 en 554 RVV en artikel 5 WVW.

4.7.
Dat NH1816 zich ook op artikel 18 RVV beroept terwijl [naam 1] zich heeft beroepen op artikel 55 RVV, maakt niet dat daardoor een wezenlijk verschil is in de (feitelijke) grondslagen die NH1816 dan wel [naam 1] aan haar dan wel zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd. Het enige grotere verschil tussen de grondslagen in de verschillende procedures is gelegen in het feit dat [naam 1] zich ook heeft gebaseerd op artikel 7 WVW 5. In tegenstelling tot wat NH1816 meent kan het beroep van [naam 1] op voormeld artikel niet als dragend worden gezien voor zijn vordering. Het maakt dan ook niet dat de rechtbank in de vrijwaringszaak daarom aan het arrest van het hof voorbij zou moeten gaan.

Verschil in onderbouwing stellingen door NH1816 en [naam 1]

4.8.
NH1816 stelt dat [naam 1] in procedure tegen ZLM minder compleet is geweest wat betreft het aanvoeren van stellingen, feiten, bewijsmiddelen en grieven dan NH1816 in de onderhavige procedure. NH1816 voert daarvoor aan dat, in tegenstelling tot waarvan het hof is uitgegaan, wel vast staat waar [naam 2] zich bevond bij het wisselen van de rijstrook. De foto waarop [naam 2] zelf heeft aangegeven waar zij zich bevond, is in de procedure bij het hof niet overgelegd. NH1816 acht het daarnaast opmerkelijk dat niet aan [naam 4] is gevraagd aan te geven waar ze reden toen [naam 2] van rijstrook wisselde. Ook was het hof er niet van op de hoogte dat ZLM heeft verhinderd dat NH1816 zelf met [naam 2] en [naam 4] kon praten over het ongeval. NH1816 wijst daarbij op de verklaring van [naam 5] , de melding van [naam 2] bij de politie en het onderdeel dat over de auto vloog. Tot slot wijst NH1816 op de inconsistente en onaannemelijke verklaringen van [naam 2] .

4.9.
De rechtbank zal op deze “aanvullende” stellingen van NH1816 ingaan. Eerst zal de rechtbank echter ingaan op de verklaringen van [naam 3] .

Verklaringen [naam 3]

4.10.
In de (vrijwarings)dagvaarding verwijst NH1816 ter onderbouwing van haar standpunt naar de verklaringen die door [naam 3] zijn afgelegd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in het vonnis van 17 juni 2020 overwogen dat de verklaringen van [naam 3] en [naam 2] en [naam 4] tegenover elkaar staan wat betreft het richting aangeven en de plaats waar [naam 2] zich ten opzichte van [naam 1] bevond op het moment dat zij van rijbaan wisselde. De rechtbank heeft erop gewezen dat de andere getuigen het ongeval zelf niet hebben zien gebeuren. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verklaringen van [naam 3] niet worden ondersteund door andere stukken of verklaringen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant was op grond van deze omstandigheden van oordeel dat niet kon worden vastgesteld dat [naam 2] [naam 1] heeft gehinderd bij het wisselen van de rijbaan en dus ook niet dat [naam 2] onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld. Deze overwegingen van de rechtbank zijn door het hof overgenomen. Het hof heeft daarbij ook acht geslagen op wat [naam 2] heeft verklaard aan de meldkamer.

4.11.
Ook in de onderhavige zaak worden de verklaringen van [naam 3] niet ondersteund door stukken of andere verklaringen. De verklaringen van [naam 3] alleen zijn, zoals ook volgt uit het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het arrest van het hof, onvoldoende om op grond daarvan aan te nemen dat [naam 2] onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat de aanvullende stellingen van NH1816 niet maken dat daardoor wel kan worden vastgesteld dat [naam 2] onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld. Dit blijkt uit het volgende.

Foto

4.12.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van NH1816 ligt aan te tonen dat [naam 2] onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld. Vast staat dat de auto’s van [naam 1] en [naam 2] elkaar niet hebben geraakt. NH1816 hecht veel belang aan de foto waarop [naam 2] door middel van kruisjes zou hebben aangegeven waar [naam 2] zich ten opzichte van [naam 1] bevond bij het wisselen van de rijstrook. NH1816 heeft de betreffende foto als productie 4 bij de (vrijwarings)dagvaarding overgelegd en ook in de tekst van de dagvaarding gekopieerd. De foto is erg korrelig en daardoor is het beeld slecht zichtbaar. Bij de foto staat als onderschrift “x vaart vermindert en richting (links) aangegeven en xx op linkerbaan gereden”. Op de foto staat niet ingetekend waar [naam 1] zich op dat moment, volgens [naam 2] , bevond. Voor het beoordelen van de vraag of [naam 2] onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld, is echter ook van belang waar [naam 1] zich bevond op het moment dat [naam 2] van rijstrook wisselde. Daar komt bij dat afgaande op “xx” [naam 2] zich al op de linkerrijstrook bevond vóór het verkeersportaal waar [naam 1] met zijn auto tegen aan is gebotst. In tegenstelling tot wat NH1816 stelt, staat daarmee niet vast dat [naam 1] daardoor moest uitwijken en dus door [naam 2] van de weg is gereden. Aan de hand van de overgelegde foto kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden vastgesteld dat [naam 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam 1] . Dat [naam 4] geen verklaring heeft afgelegd over de plaats waar [naam 2] reed toen zij van rijstrook wisselde, maakt dit oordeel niet anders. Dit geldt ook voor het feit dat uit de verklaringen van [naam 2] , [naam 4] en [naam 5] blijkt dat [naam 2] zich dicht bij de ongevalslocatie bevond.

NH1816 heeft [naam 2] en [naam 4] niet na het ongeval kunnen spreken

4.13.
NH1816 heeft erop gewezen dat het hof er niet van op de hoogte was dat ZLM heeft verhinderd dat NH1816 zelf met [naam 2] en [naam 4] kon praten over het ongeval. Wat betreft [naam 2] is NH1816 wel aanwezig geweest bij haar getuigenverhoor en heeft ook vragen aan [naam 2] gesteld. NH1816 is daarmee niet in haar belangen geschaad. In de antwoordakte suggereert NH1816 dat [naam 4] mogelijk niet gevraagd is de ongevalslocatie op een foto aan te geven omdat zij dan zou intekenen dat [naam 2] al voor het verkeersportaal van rijstrook is gewisseld, wat niet in het belang van ZLM was. Zoals uit het voorgaande al blijkt, is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat [naam 2] zich al op de linkerrijstrook bevond voor het verkeersportaal, niet maakt dat zij daardoor onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld. Daarnaast heeft NH1816 niet gesteld welke andere vragen (naast de vraag over de plaats van rijstrookwisseling) NH1816 aan [naam 4] had willen stellen die een ander licht op de zaak zouden werpen.

Melding meldkamer

4.14.
Over de wijze waarop de melding van [naam 2] aan de meldkamer bij de politie op de avond van het ongeval moet worden gelezen, heeft het hof zich in het arrest onder 3.3.5. al uitgelaten. Het hof heeft overwogen: “Zoals ZLM ook heeft betoogd, hoeft de zinsnede ‘betrokken bij aanrijding’ niet te betekenen dat [naam 2] (rechtbank: [naam 2] ) heeft gemeld dat zij een aandeel had aan het ongeval of daar de veroorzaker van was (…) Gelet op de latere, (…), uitgebreide getuigenverklaringen van [naam 2] (rechtbank: [naam 2] ) en [naam 4] (rechtbank: [naam 4] ) is zeer onwaarschijnlijk, en kan aan de zeer korte weergave door de meldkamer niet de betekenis worden toegekend, dat [naam 2] (rechtbank: [naam 2] ) heeft gemeld dat zij feitelijk betrokken was bij het ongeval, in die zin dat zij (als verkeersdeelnemer) onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld.” De rechtbank volgt het hof in deze overweging. De rechtbank ziet naar aanleiding van hetgeen in deze procedure is gesteld en overgelegd, geen aanleiding anders te oordelen dan het hof heeft gedaan.

Inconsistente en onaannemelijke verklaringen [naam 2]

4.15.
Tot slot heeft NH1816 gewezen op de inconsistente en onaannemelijke verklaringen van [naam 2] . Volgens NH1816 heeft [naam 2] inconsistent verklaard over de plaats waar zij zich bevond op het moment dat zij een knal/ klap hoorde.

4.16.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in het vonnis van 17 juni 2020 de verklaringen van [naam 2] beoordeeld. Rechtbank Zeeland-West-Brabant was daarbij van oordeel dat [naam 2] “telkens consistent heeft verklaard over het feit dat zij niets heeft gezien in haar spiegels voordat zij van rijbaan wisselde en dat zij richting heeft aangegeven”. Ook heeft [naam 2] volgens rechtbank Zeeland-West-Brabant “consistent verklaard over de plaats waar zij zich bevond op het moment dat zij een knal/klap hoorde”. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft daar aan toegevoegd dat de verklaringen van [naam 2] en van [naam 4] over de plaats waar [naam 2] zich bevond op het moment van de klap, in de kern overeenkomen. Deze beoordeling is door het hof onderschreven.

4.17.
In wat NH1816 naar voren heeft gebracht en het verweer daarop van ZLM komt de rechtbank niet tot een ander oordeel dan de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het hof. Als zou komen vast te staan waar [naam 2] zich bevond op het moment dat zij de klap hoorde dan kan daardoor niet worden vastgesteld dat [naam 2] onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld. De plaats waar [naam 2] van rijstrook is gewisseld kan op basis van de beschikbare gegevens in het dossier niet vastgesteld worden. Dat geldt ook voor de plaats waar [naam 1] zich op dat moment bevond. Hierbij komt dat door NH1816 niet is betwist dat [naam 2] steeds consistent heeft verklaard over het feit dat zij niets heeft gezien in haar spiegels voordat zij van rijbaan wisselde en dat zij richting heeft aangegeven. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de stelling dat [naam 2] onaannemelijke verklaringen heeft afgelegd. Deze onaannemelijke verklaringen hebben namelijk ook betrekking op de plaats waar [naam 2] zich bevond direct na het ongeval.

Conclusie

4.18.
De rechtbank is van oordeel dat (ook) in dit geschil tussen NH1816 en ZLM niet kan worden vastgesteld dat [naam 2] onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld. De vorderingen van HN1816 in deze (vrijwarings)procedure dienen dan ook te worden afgewezen. Gelet op hetgeen de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het hof reeds over de feitelijke toedracht van het [naam 1] overkomen geval hebben overwogen en gelet op hetgeen NH1816 daartegenover heeft gesteld, dat niet tot een andersluidend oordeel leidt, gaat de rechtbank aan het algemene bewijsaanbod van NH1816 voorbij. Immers, niet kan worden vastgesteld wat de positie van [naam 1] was ten tijde van een rijstrookwisseling door [naam 2] . Het bewijsaanbod kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel.

4.19.
NH1816 is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van ZLM als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat € 6.428,00 (2 punten × € 3.214,00)

Totaal € 10.559,00 ECLI:NL:RBNHO:2023:484

1Vonnis rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 juni 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3465. http://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:RBZWB:2020:3465
2Op grond van lid 1 van artikel 18 moeten bestuurders die afslaan het verkeer dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan. Op grond van artikel 54 moeten bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals van rijstrook wisselen, het overige verkeer voor laten gaan.
3Op grond van dit artikel is het een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat het verkeer op de weg wordt gehinderd.
4Op grond van dit artikel moeten bestuurders van een motorvoertuig een teken moeten geven met hun richtingaanwijzer indien zij van rijstrook willen wisselen.
5Op grond van dit artikel is het degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien bij dat ongeval een ander letsel of schade is toegebracht.