GHDHA 010322 Toewijzing schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring; vordering op moeder als curator tzv mishandeling met mes in GR (3)
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 010322 Toewijzing schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring; vordering op moeder als curator tzv mishandeling met mes in GR
In vervolg op:
RBDHA 270121 mishandeling in GR door onder curatele gestelde 18-jarige zoon; Grieks recht; vordering op ouders verjaard, moeder als curator aansprakelijk
Aanleiding tot dit incident
1. Op 14 mei 2013 heeft [zoon] ([geboortedatum]) de toen 11 jarige [geïntimeerde 2] ([geboortedatum]) zwaar mishandeld met een mes. Dat gebeurde in Heraklion op het eiland Kreta, in Griekenland, waar [geïntimeerde 2] op dat moment op vakantie was. [zoon] is in Griekenland strafrechtelijk veroordeeld. Hij is aansprakelijk voor de letselschade die hij [geïntimeerde 2] heeft toegebracht. [geïntimeerde 1] is, mede in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de toen nog minderjarige [geïntimeerde 2], bij de Rechtbank Den Haag een procedure begonnen tegen de ouders van [zoon]: [appellante] en [vader]. Daarin heeft zij (ook) hen aangesproken tot vergoeding van deze letselschade. Zij verwijt hun nalatigheid, daaruit bestaande dat zij wisten dat [zoon] een potentieel gevaar vormde voor de veiligheid van derden, maar desondanks geen adequate maatregelen hebben getroffen om te voorkomen dat dit gevaar zich zou realiseren. [appellante] is door [geïntimeerde 1], behalve als ouder van [zoon], ook aangesproken als diens curator: [zoon] was bij beschikking van de kantonrechter (in de Rechtbank Den Haag) van 16 juni 2011 onder curatele gesteld, met benoeming van [appellante] tot curator.
2. Bij tussenvonnis van 22 januari 2020 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat aan de hand van het Griekse recht dient te worden beoordeeld of [appellante] en [vader] gezamenlijk, dan wel alleen [appellante] in haar hoedanigheid van curator, aansprakelijk zijn/is voor het handelen van [zoon] en welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Hiertoe heeft de rechtbank het Internationaal Juridisch Instituut verzocht een aantal vragen te beantwoorden.
3. Bij vonnis van 27 januari 2021 (hierna: het eindvonnis) heeft de rechtbank – samengevat – geoordeeld dat [geïntimeerde 1]’s vordering tegen [appellante] en [vader] als ouders van [zoon] naar Grieks recht is verjaard. Ten aanzien van de vordering tegen [appellante] in haar hoedanigheid van curator van [zoon] heeft de rechtbank (i) voor recht verklaard dat [appellante] in die hoedanigheid jegens [geïntimeerde 1] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van de zware mishandeling van [geïntimeerde 2] door [zoon] op 14 mei 2013 en (ii) [appellante] veroordeeld tot vergoeding aan [geïntimeerde 1] van die – bij staat op te maken – schade, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geschil in hoger beroep
4. [appellante] is in hoger beroep gekomen van de tegen haar uitgesproken veroordeling. In de hoofdzaak vordert zij dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] – hierna verder ook samen [geïntimeerde 1] genoemd – alsnog afwijst, met veroordeling van hen tot restitutie van hetgeen krachtens het eindvonnis in eerste aanleg is betaald, vermeerderd met rente vanaf de dag der betaling, alsook in de proceskosten in beide instanties en de nakosten in hoger beroep.
5. Kort nadat [appellante] haar memorie van grieven had ingediend heeft [geïntimeerde 1] een schadestaatprocedure aanhangig gemaakt. Volgens [geïntimeerde 1] is de toekomstige schade daarin becijferd op € 24.000.000, maar heeft zij haar vordering vooralsnog beperkt tot betaling van de verzekerde som onder de aansprakelijkheidsverzekering van [appellante], zijnde € 2.5000.000, exclusief rente.
In reactie hierop heeft [appellante] in de onderhavige procedure bij wege van incident gevorderd dat het hof de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het bestreden vonnis opschort totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist.
6. Het hof beslist in dit arrest alleen op deze incidentele vordering.
7. [appellante] betoogt ter onderbouwing van haar incidentele vordering dat haar belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis. In dat verband heeft zij gewezen op het bestaan van een restitutierisico en ook op de omstandigheid dat het bestreden vonnis volgens haar berust op kennelijke misslagen.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn het daar niet mee eens; bij conclusie van antwoord in het incident hebben zij het hof verzocht de incidentele vordering van [appellante] af te wijzen.
Beoordeling van het incident
8. Bij de beoordeling van de vordering in het incident geldt als uitgangspunt1 dat een uitgesproken veroordeling, hangende het hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang dat zijn wederpartij heeft bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beslissing. Het hof moet bij de beoordeling uitgaan van de beslissingen in het bestreden vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep tegen het vonnis moet buiten beschouwing blijven (met dien verstande dat het hof wel in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag).
9. Het voorgaande is anders als de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd. Dan moet de eiser in incident, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. In dit geval heeft de rechtbank de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd. Het hof zal de incidentele vordering daarom beoordelen aan de hand van de hiervoor in ro. 8 genoemde maatstaf.
10. De uitkomst van de beoordeling aan de hand van die maatstaf is dat de incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring dient te worden toegewezen. Hierbij is onder meer het volgende in aanmerking genomen.
( i) De door de rechtbank tegen [appellante] in haar hoedanigheid van (voormalig) curator van [zoon] uitgesproken veroordeling is naar haar aard verstrekkend. Zij is gekoppeld aan de in Nederland uitgesproken ondercuratelestelling, waarvan in geschil is dat die van doen had met de mogelijkheid van het in gevaar brengen van de veiligheid van anderen.
De civielrechtelijke beschermingsmaatregel van ondercuratelestelling van een meerderjarige, met daarbij een benoeming van een ouder tot curator, brengt niet uit de aard der zaak een (quasi) kwalitatieve aansprakelijkheid van deze curator mee voor (de gevolgen van) strafbare handelingen van de curandus. [appellante] heeft er daarom belang bij om, met behoud van de bestaande toestand, de toetsing in hoger beroep van de door de rechtbank aangenomen aansprakelijkheid (van haar, in haar hoedanigheid van curator) af te wachten.
(ii) Die toetsing kan wellicht op overzienbare termijn plaatsvinden, wanneer alle betrokkenen op voortvarende wijze te werk gaan. Nu de memorie van grieven al is genomen en [geïntimeerde 1] haar ‘memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel appel’ in concept gereed heeft (productie 1 bij haar antwoord in het incident) is voorstelbaar dat partijen ook bij de verdere processtappen de vaart erin houden. Een mogelijkheid zou zijn dat de meest gerede partij, indien partijen om een mondelinge behandeling of arrest vragen, ter attendering van het hof een brief meezendt met een verzoek om spoedige be-/afhandeling. Het hof kan dan de vervolgstap vanwege de aard van de zaak zo mogelijk bij voorrang inplannen.
(iii) Hoewel het belang van [geïntimeerde 1] bij het spoedig verkrijgen van een schadevergoeding evenzeer evident is, noemt zij (in ander verband) zelf als relativering dat er nog geen concreet schadebedrag is toegewezen en dat in de schadestaatprocedure een verzoek kan worden gedaan om een toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Niet ondenkbaar is dat bij de beoordeling van een dergelijk verzoek het oordeel van de appelrechter over de kwalitatieve aansprakelijkheid zal worden afgewacht, temeer gelet op de omvang van het gevorderde bedrag. Indien [geïntimeerde 1], zoals zij stelt, voor dure behandelingen etc. afhankelijk is van het loskomen van de schadevergoeding, kleeft daar bovendien als mogelijk nadeel aan dat een onzekere financiering – te weten, een die bij het wegvallen van de veroordeling in de bodemzaak vervalt/moet worden terugbetaald – weer voor nieuwe problemen kan stellen.
(iv) [geïntimeerde 1] heeft het door [appellante] gestelde restitutierisico niet betwist. Dat zij haar vordering vooralsnog beperkt tot de verzekerde som onder de aansprakelijkheidsverzekering van [appellante] betekent niet dat dit restitutierisico niet mag meewegen. Dit wordt niet anders indien de verzekeraar bij een veroordeling van [appellante] tot uitkering zal (moeten) overgaan, waardoor het restitutierisico in de eerste plaats door de verzekeraar wordt gedragen.
11. De toewijzing van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis volgt hieronder. Tegelijk wordt in de hoofdzaak een datum bepaald voor het indienen door [geïntimeerde 1] van haar memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel appel. De kosten van het incident worden gecompenseerd. Daartoe bestaat aanleiding nu [appellante] haar bezwaren tegen de door [geïntimeerde 1] gevorderde – en vervolgens door de rechtbank toegewezen – ‘uitvoerbaarverklaring bij voorraad’ voor het eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht. ECLI:NL:GHDHA:2022:448