Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 080818 botsing tussen achteruit rijdende uitparkeerder en auto met aanhanger in verkeerde rijrichting; auto in verkeerde rijrichting niet aansprakelijk

RBAMS 080818 botsing tussen achteruit rijdende uitparkeerder en auto met aanhanger in verkeerde rijrichting; auto in verkeerde rijrichting niet aansprakelijk

3.2.
[eiseres] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [eiseres] had haar auto op 2 februari 2017 geparkeerd in één van de parkeervakken aan de Karel du Jardinstraat, omdat zij haar kinderen zojuist van de nabijgelegen school had gehaald. [eiseres] en haar kinderen zaten vervolgens (weer) in auto. [eiseres] stelt (primair) dat zij de motor van haar auto had aangezet, om het parkeervak te verlaten, maar dat zij, nog voordat zij gas kon of had (ge)geven, werd geraakt door de aanhangwagen van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] , die uit de verkeerde rijrichting was komen aangereden, was immers dusdanig (te) hard over een aldaar aanwezige verkeersheuvel gereden dat zijn aanhangwagen is gaan slingeren, waardoor die aanhangwagen haar auto heeft geraakt. De auto van [eiseres] , die dus nog in het parkeervak stond, is hierdoor opzij en tegen de naastgelegen Volkswagen aangeschoven. [eiseres] heeft hierdoor schade geleden: haar auto is beschadigd geraakt en zij heeft als gevolg van het ongeval ook letsel opgelopen. [eiseres] stelt (subsidiair) dat, in het geval zou komen vast te staan dat zij achteruit heeft gereden, [gedaagde 1] c.s. ook dan aansprakelijk zijn voor haar schade. Doordat [gedaagde 1] vanuit de verkeerde rijrichting en vermoedelijk te hard kwam aanrijden, heeft hij immers bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding en daarmee aan de schade van [eiseres] .

3.3.
[gedaagde 1] c.s. heeft de door [eiseres] gestelde toedracht van de aanrijding gemotiveerd betwist. Volgens hem is de toedracht van de aanrijding de volgende. [gedaagde 1] passeerde op het moment van de aanrijding de Suzuki van [eiseres] . Hij reed weliswaar tegen de rijrichting in, maar de aanrijding is veroorzaakt doordat [eiseres] , op het moment dat [gedaagde 1] haar passeerde, achteruit tegen zijn aanhangwagen is aangereden. Omdat de bestelbus en de aanhangwagen zich nog voortbewogen, is de Suzuki in die rijbeweging meegenomen en tegen de Volkswagen aangeschoven. De aanrijding is dus te wijten aan [eiseres] , nu zij bezig was met het verrichten van een bijzondere rijmanoeuvre en in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) geen voorrang heeft verleend aan [gedaagde 1] , aldus [gedaagde 1] c.s.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] , in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] c.s. en de zich in het dossier bevindende stukken, haar stelling dat zij, toen de aanhanger haar Suzuki raakte, nog stil en geparkeerd in het parkeervak stond, onvoldoende heeft gemotiveerd. Het volgende is hiertoe redengevend.

4.1.1.
De door [gedaagde 1] c.s. gestelde toedracht komt overeen met de inhoud van het door [eiseres] en [gedaagde 1] ondertekende schadeformulier (zie 2.4.). Op dat formulier is immers aangekruist dat [eiseres] achteruit reed en dit is in de gemaakte situatieschets op het formulier ook expliciet tot uitdrukking gebracht. Ook in het schadeformulier van [eiseres] en de eigenaar van de Volkswagen, [naam eigenaar] , (zie 2.5.) is vermeld dat [eiseres] achteruit reed en is als opmerking van [eiseres] zelfs expliciet vermeld: “ik reed achteruit en aanhangwagen komt tegen ingestelde richting aanbotsen waardoor ik tegen voertuig A bots.”. Op geen van beide formulieren is vermeld dat [eiseres] op het moment van de aanrijding (nog) stil/geparkeerd stond. [eiseres] heeft, onder verwijzing naar de schriftelijke verklaring van [naam 1] , weliswaar aangevoerd dat [naam 1] het schadeformulier samen met [gedaagde 1] heeft ingevuld en dat [naam 1] daarop abusievelijk heeft vermeld of dat zij er abusievelijk mee heeft ingestemd dat [eiseres] achteruit heeft gereden, maar dat laat onverlet dat ook op het schadeformulier van [eiseres] en [naam eigenaar] het achteruit rijden van [eiseres] tot uitgangspunt is genomen. Gesteld noch gebleken is dat [naam 1] (of een ander, namens [eiseres] ) ook dat formulier heeft ingevuld. Vast staat in elk geval dat [eiseres] de beide formulieren heeft ondertekend. Van de juistheid van de inhoud van de formulieren mag, gelet daarop, in beginsel worden uitgegaan. In dit geval bestaat daar eens te meer aanleiding voor, nu [eiseres] op het intakeformulier van Letsel Advies dat zij op 6 februari 2017 zelf heeft ingevuld, expliciet heeft vermeld dat zij achteruit reed. Ook de Politie Amsterdam-Amstelland is er, blijkens het in 2.6. weergegeven proces-verbaal, vanuit gegaan dat [eiseres] achteruit reed. Hetzelfde geldt voor de ten behoeve van [eiseres] optredende Voogd & Voogd Verzekeringen, blijkens de op 9 maart 2017 verzonden brief aan Allianz (zie 2.14.).

4.2.
Verder wordt in aanmerking genomen dat Dekra in haar quickscanrapport van 13 oktober 2017 - op basis van de aan haar overgelegde en door haar genoemde dossierstukken - heeft vastgesteld dat de Suzuki zich ten tijde van de aanrijding reeds op de rijbaan (dus deels al uit het parkeervak) bevond. Dat dit het geval was, kan ook op basis van de overgelegde foto’s die na de aanrijding zijn gemaakt, worden vastgesteld. Daarop is immers te zien dat de Suzuki zich deels (al) op de rijbaan bevond. [eiseres] wordt niet in haar stelling gevolgd dat dit zich laat verklaren door de slinger die de auto door de aanhangwagen heeft gekregen. Ook in het geval de aanhangwagen tegen de Suzuki zou zijn ‘aan geslingerd’, valt niet in te zien hoe de Suzuki zich dan naar achteren, naar de aanhangwagen toe en richting de rijbaan, heeft kunnen verplaatsen. Gelet op het voorgaande bestaat verder geen aanleiding om aan de schriftelijke verklaring van [getuige 1] van 8 februari 2017, waarin staat dat [eiseres] nog geparkeerd stond, doorslaggevende betekenis toe te kennen. Blijkens de door hem gegeven situatieschets is [getuige 1] er immers vanuit gegaan dat de Suzuki zich op het moment van de aanrijding nog geheel (geparkeerd) in het parkeervak bevond. Gezien de locatie waar [getuige 1] zich ten tijde van de aanrijding bevond en de omstandigheid dat de Mercedes op dat moment de Suzuki reeds deels was gepasseerd en zich zodoende tussen [getuige 1] en de Suzuki bevond, moet ook worden betwijfeld of [getuige 1] heeft kunnen waarnemen dat [eiseres] niet (inmiddels) achteruit was gaan rijden. De door [getuige 2] per e-mail en op het getuigenformulier afgelegde verklaringen (zie 2.15. en 2.16.) hebben voor het antwoord op de vraag of [eiseres] nog geparkeerd stond of achteruit had gereden, geen toegevoegde waarde, nu uit haar verklaringen kan worden afgeleid dat zij hierover niets kan zeggen en zij zich op dit punt geheel baseert op dat wat [eiseres] haar heeft verteld.

4.3.
De rechtbank betrekt verder in haar oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de schade aan de Suzuki, zoals die uit de foto’s en het door [eiseres] overgelegde schaderapport blijkt, niet zou kunnen passen bij de door [gedaagde 1] gestelde toedracht. De schade door de botsing met de aanhanger concentreert zich op de rechter achterhoek van de Suzuki. Nu de Suzuki schuin geparkeerd stond, bestaat er geen aanleiding om [eiseres] te volgen in haar betoog dat de door [gedaagde 1] geschetste toedracht zich alleen kan hebben voorgedaan als de Suzuki (voornamelijk dan wel uitsluitend) schade aan de achterkant zou hebben gehad. De rechter achterhoek is bij het schuin achteruit rijden immers de eerste plek waarmee de aanhanger in aanraking komt.

4.4.
De conclusies, zoals neergelegd in het quickscanrapport geven geen aanknopingspunten om op het punt van de vraag of [eiseres] ten tijde van de aanrijding nog stil en geparkeerd stond, anders te oordelen. Hiertoe wordt overwogen dat Dekra zich bij het formuleren van haar conclusies over de toedracht heeft gebaseerd op het door [eiseres] gepresenteerde scenario dat ‘zij reeds achteruit reed, maar is gestopt toen zij de Mercedes zag naderen’ (zie het quickscanrapport onder 2. BEOORDELING DOSSIERSTUKKEN, 2.17.). Dit uitgangspunt strookt niet met de thans aan de vordering ten grondslag gelegde stelling van [eiseres] dat de aanhangwagen haar heeft geraakt nog voordat zij gas had gegeven en/of haar ter comparitie afgelegde verklaring dat zij, op het moment dat zij gas wilde gaan geven, ineens het geluid van een botsing hoorde en vervolgens met haar hoofd op het stuur is geslagen. Weliswaar heeft Dekra, blijkens de door haar geformuleerde onderzoeksvraag, onderzocht of de Suzuki stil stond of achteruit reed ten tijde van de aanrijding, maar heeft zij, door het door [eiseres] geschetste (alternatieve) scenario tot uitgangspunt te nemen, feitelijk onderzocht of de Suzuki, toen de Mercedes naderde, is gestopt of nog reed. Nu de onderzoeksvraag niet aansluit bij de stelling, zoals die thans aan de vordering ten grondslag is gelegd, worden de op basis van de onderzoeksvraag getrokken conclusies van Dekra bij de verdere beoordeling buiten beschouwing gelaten.

4.5.
Op grond van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat [eiseres] vanuit het parkeervak achteruit de weg is opgereden en daarbij geen voorrang heeft verleend aan [gedaagde 1] en met zijn aanhangwagen in botsing is gekomen toen zijn bestelbus haar reeds was gepasseerd, maar zijn aanhangwagen nog niet. Hiermee heeft [eiseres] in strijd gehandeld met artikel 54 RVV 1990 dat bepaalt dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, waaronder achteruitrijden, het overige verkeer voor moeten laten gaan.

4.6.
Bij deze stand van zaken bestaat geen aanleiding om in de omstandigheid dat [gedaagde 1] vanuit de verkeerde rijrichting en mogelijk te hard kwam aangereden, met toepassing van de in de jurisprudentie geformuleerde omkeringsregel, het causaal verband tussen de verkeersfout(en) van [gedaagde 1] en de aanrijding gegeven te achten. Thans staat immers vast dat de aanrijding in causaal verband met een verkeersfout van [eiseres] staat.

4.7.
Rest de vraag of [gedaagde 1] (en daarmee Allianz als WAM-verzekeraar), ondanks het voorgaande, aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiseres] door de aanrijding heeft geleden op grond van de omstandigheid dat [gedaagde 1] tegen de rijrichting en (mogelijk) te hard heeft gereden, zoals [eiseres] (subsidiair) stelt.

4.8.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] haar stelling dat [gedaagde 1] vermoedelijk (zie randnummer 10 van de dagvaarding) te hard heeft gereden uitsluitend heeft gepresenteerd en toegelicht in relatie tot haar stelling dat de aanhangwagen, doordat [gedaagde 1] daarmee te hard over de verkeersheuvel zou hebben gereden, is gaan slingeren en daardoor haar Suzuki heeft geraakt. [eiseres] heeft nagelaten om toe te lichten of en, zo ja, in hoeverre het (gestelde en door [gedaagde 1] betwiste) te hard rijden in relatie staat tot of heeft bijgedragen aan de aanrijding, in het geval ervan moet worden uitgegaan dat de aanrijding is veroorzaakt doordat zij, terwijl zij achteruit reed, [gedaagde 1] geen voorrang heeft verleend, zoals thans het geval is. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om de suggestie van [eiseres] dat [gedaagde 1] ook te hard heeft gereden bij de beoordeling te betrekken. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, voor zover [eiseres] met haar stelling heeft beoogd te betogen dat zij [gedaagde 1] als gevolg van zijn gestelde harde rijden pas te laat heeft opgemerkt, dit niet strookt met het door haar aan Dekra gepresenteerde scenario dat zij achteruit reed, maar is gestopt toen zij de Mercedes waarnam.

4.9.
Vast staat dat [gedaagde 1] tegen de toegestane rijrichting inreed. [eiseres] heeft ten aanzien daarvan, onder verwijzing naar een vonnis van een Amsterdamse kantonrechter van 24 december 1974 (ECLI:NL:KTGAMS:1974:AJ4311, VR 1975,107), aangevoerd dat zij er bij het achteruit rijden niet op bedacht hoefde te zijn dat er ook verkeer vanuit de verkeerde rijrichting zou kunnen komen. Dit betoog slaagt niet, nu de verplichting van artikel 54 RVV 1990 naar aard en strekking absoluut is in die zin, dat zij geldt ten opzichte van iedere weggebruiker die op normale wijze (dat wil zeggen: anders dan via het verrichten van een bijzondere manoeuvre) aan het verkeer deelneemt, zoals het geval was met [gedaagde 1] . De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE4201), waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het oordeel van het gerechtshof Leeuwarden “dat art. 54 RVV 1990, inhoudende dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren - waaronder achteruitrijden - het overige verkeer voor moeten laten gaan, prevaleert boven de voor dat overige verkeer geldende voorrangsregels” juist is.

4.10.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. ECLI:NL:RBAMS:2018:5610