Rb Zwolle 300507 wn slaagt niet in bewijs dat klachten zijn veroorzaakt tijdens werkzaamheden; k.o.o
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zwolle 300507 wn slaagt niet in bewijs dat klachten zijn veroorzaakt tijdens werkzaamheden; wel k.o.o.
De te beantwoorden eerste vraag is echter of werkgeefster een verwijt kan worden gemaakt, zoals werknemer doet, van het ontstaan van de oorzaak van die arbeidsongeschiktheid.
Werknemer diende te bewijzen dat zijn gezondheidsklachten zijn veroorzaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij werkgeefster.
2. De kantonrechter acht werknemer niet in dat bewijs geslaagd.
2.1 In het tussenvonnis van 20 september 2006 heeft de kantonrechter reeds overwogen dat in het rapport van KNO-arts prof. Fokkens geen aanknopingspunt is te vinden voor causaal verband tussen de werkomstandigheden en het ontstaan van de, door deze deskundige gediagnosticeerde, aandoening "chronische rhinosinusitis met nasale polyposis" en dat werknemer de conclusie van deze deskundige ook niet gemotiveerd heeft betwist.
De kantonrechter heeft geen reden om hierop terug te komen.
2.2 Uit het rapport van longarts prof. Hoogsteden blijkt dat hij bij het patiëntendossier van werknemer twee röntgenfoto's van de thorax van werknemer heeft aangetroffen (uit resp. 2001 en 2006), gemaakt door de behandelend longarts van werknemer, welke foto's zijns inziens van uitstekende kwaliteit zijn en waaruit de deskundige opmaakt dat:
a) werknemer pleuraplaques op het longvlies heeft (verkalkingen van het vlies), waarvan de intensiteit in 2006 niet is toegenomen ten opzichte van 2001;
b) zich geen longfibrose c.q. asbestose heeft ontwikkeld; en dat
c) er absoluut geen sprake is van zichtbare afwijkingen die passen bij inhalatie van betonstof (bekend staande als silicose, waarbij ronde nodulaire afwijkingen op de foto te zien moeten zijn).
De oorzaak van de aandoening onder a) schrijft de deskundige met 100% zekerheid toe aan blootstelling aan asbest. Omdat werkgeefster niet met asbest werkt, zijn deze plaques niet door de werkzaamheden daar ontstaan. De deskundige merkt op dat werknemer voordien, van 1965 tot 1979, als pijpfitter en -lasser voor Engelse firma's heeft gewerkt en dat het beroep pijpfitter bekend staat als een beroep waar hoge asbestexposities kunnen plaatsvinden. Voorts beschikt deze deskundige over een CT-scan van de thorax en de resultaten van een punctie van mediastinale klieren, waarop in 2006 de diagnose sarcoïdose is gesteld. Prof. Hoogstraten meldt naar aanleiding hiervan:
d) sarcoïdose zou de vermoeidheid van patiënt kunnen verklaren, maar ook hier geldt weer dat er geen enkele relatie is met de werkzaamheden bij werkgeefster.
De diagnoses sub a) en d) hebben volgens de deskundige overigens niet geleid tot objectieve longfunctiestoornissen: de longfunctie is 100% van de norm. De deskundige baseert zich hierbij op longfunctieonderzoeken in het dossier uit 2001 en 2006, alsmede op een longcompliancebepaling, waarbij geen stugge of fibrotische long is ontdekt. Ook bij een histamine-inhalatieprovocatietest werd geen bronchiale hyperreactiviteit geconstateerd. De werkomstandigheden bij werkgeefster hebben volgens de deskundige niet bijgedragen aan het ontstaan van enige vorm van longklachten of longfunctieverlies. (...)
2.6 De kantonrechter is van oordeel dat de deskundige, die slechts onderzoek behoefde te doen op zijn terrein naar mogelijk oorzakelijk verband tussen het ontstaan van aandoeningen van werknemer, diens uitval voor arbeid en de arbeidsomstandigheden, deugdelijk gemotiveerd heeft aangegeven waarom lichamelijk onderzoek van werknemer niet nodig was en waarom hij meent te kunnen volstaan met de stukken, foto's en scan, in zijn rapport vermeld onder de kop 'algemeen'.
De kantonrechter acht deze motivering helder en vindt deze genoegzaam. De door prof. Fokkens geconstateerde beperkingen worden overigens door de deskundige ook niet betwist. Voor zover werknemer zich boos maakt over het feit dat prof. Hoogsteden geen functieverlies of impairment aanwezig acht, ziet werknemer, naar het oordeel van de kantonrechter, over het hoofd dat prof. Hoogsteden deze conclusie trekt voor de longfunctie. Daarmee ontbreekt een goede grond voor hernieuwd, persoonlijk, longonderzoek omdat werknemer wel andere beperkingen heeft (zoals geconstateerd door prof. Fokkens en door partijen niet betwist). Dat een deskundige een termijn van drie weken stelt om te reageren op een conceptrapportage en, nadat hij een eindrapport heeft opgemaakt en naar de rechter gezonden, zelf geen gelegenheid meer neemt voor een reactie op opmerkingen van een partij die daarna ontvangen worden, acht de kantonrechter op zichzelf volkomen correct. Werknemer heeft niet aangevoerd dat de door de deskundige gestelde reactietermijn onredelijk kort was of dat hij tijdig binnen die termijn heeft aangegeven dat hij voor een deugdelijke reactie meer tijd nodig had (en waarom). De deskundige heeft daarom in alle redelijkheid kunnen reageren zoals hij heeft gereageerd: door terugzending van de te laat ontvangen stukken.
2.8 De kantonrechter heeft geen reden om aan de bevindingen van de deskundige te twijfelen, neemt diens conclusies over en 'maakt deze tot de hare'.
Daarmee moet worden geconcludeerd dat noch het KNO-onderzoek, noch het longonderzoek bewijs oplevert voor werknemers stelling dat zijn gezondheidsklachten zijn veroorzaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij werkgeefster.
3. Het voorgaande laat onverlet dat deskundige Fokkens de arbeidsomstandigheden, voor zover het de niet aan werkgeefster verwijtbare, ontstane klachten op KNO-terrein betreft, niet bevorderlijk acht en zelfs melding maakt van waarschijnlijk negatieve invloed op het beloop van de aandoeningen. Daarbij is, volgens haar, niet van belang of uitgegaan wordt van de erkende blootstelling aan mogelijk schadelijke stoffen dan wel de door werknemer aangegeven blootstelling.
Dit geeft naar het oordeel van de kantonrechter eens te meer aan dat voortzetting van de arbeid bij werkgeefster niet goed was voor de gezondheid van werknemer. Maar daarmee heeft werkgeefster nog geen (veiligheids-)norm overtreden die heeft geleid tot het ontstaan van de door de deskundigen geconstateerde en gediagnosticeerde klachten en het daardoor arbeidsongeschikt geraken. Ook het enkele feit dat gewerkt wordt met schadelijke stoffen levert geen aansprakelijkheid op op grond van art. 7:658 BW.
4. Wanneer mèt prof. Fokkens wordt aangenomen dat de aard van de arbeid of de omstandigheden waaronder die arbeid pleegt te worden verricht, contraproductief was voor het herstel van werknemer of zelfs maar voor het stabiliseren van zijn gezondheidstoestand, dan levert dat, naar het oordeel van de kantonrechter, zonder bijkomende omstandigheden -die werknemer niet heeft gesteld- nog geen aansprakelijkheid op de voet van art. 7:658 BW voor werkgeefster op. De vraag wat een werkgever in een situatie als deze behoort te doen of na te laten, pleegt dan in de sleutel van reïntegratie-inspanningen aan de orde te komen, waarbij van de werkgever verlangd wordt dat hij, gegeven het ziektebeeld van werknemer of gegeven diens beperkingen, de maatregelen neemt die in redelijkheid gevergd kunnen worden om werknemer aan het arbeidsproces te laten deelnemen op een wijze die zijn gezondheid niet schaadt. Dat werkgeefster in dit opzicht iets te verwijten zou zijn, heeft werknemer niet aan zijn vordering ten grondslag gelegd. De kantonrechter zal de vordering, voor zover gegrond op art. 7:658 BW, afwijzen. Piv-site