Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 240418 beroep op blokkeringsrecht leidt ertoe dat ao agv ongeval onvoldoende is onderbouwd

GHARL 240418 beroep op blokkeringsrecht leidt ertoe dat ao agv ongeval onvoldoende is onderbouwd

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof verwijst naar het laatste tussenarrest van 21 februari 2017 (vindplaats onbekend, red. LSA-LM) waarin het hof een verzekeringsgeneeskundige (drs. L.J.M. Laurens) heeft benoemd en een arbeidsdeskundige (P. van der Ham).

1.2
Het hof heeft op 15 november 2017 het verzekeringsgeneeskundig expertiserapport van 14 november 2017 ontvangen, waaruit volgt dat [appellante] het conceptrapport van 18 september 2017 heeft ontvangen voor inzage en correctie en dat zij vooralsnog niet kon instemmen met het vrijgeven van de rapportage; zij heeft (kennelijk) tevens gevraagd om verwerking van haar commentaar op het conceptrapport. Vervolgens heeft de verzekeringsgeneeskundige op 19 oktober 2017 de conceptrapportage aan de advocaat van [appellante] gezonden (op uitdrukkelijk verzoek van [appellante] ) met de vraag of [appellante] al dan niet gebruik ging maken van haar blokkeringsrecht. Op 7 november 2017 heeft de advocaat van [appellante] telefonisch en per e-mail aan de verzekeringsgeneeskundige te kennen gegeven dat [appellante] heeft besloten gebruik te maken van haar blokkeringsrecht. Per die datum heeft de verzekeringsgeneeskundige zijn werkzaamheden verder gestaakt. De verzekeringsgeneeskundige heeft aldus geen inhoudelijk expertiserapport kunnen uitbrengen.

1.3
In de memorie na niet ontvangen deskundigenbericht van 13 februari 2018 van de zijde van [appellante] heeft zij te kennen gegeven gebruik te maken van haar blokkeringsrecht en heeft zij tevens voorgesteld om een andere deskundige te benoemen “die wel recht doet aan haar belang”, aldus [appellante] .

1.4
In de memorie van antwoord na niet ontvangen deskundigenbericht van 13 maart 2018 van de zijde van Aegon heeft Aegon, kort gezegd, geconcludeerd dat de vorderingen van [appellante] afgewezen moeten worden nu door gebruikmaking van het blokkeringsrecht de door het hof gestelde vragen niet beantwoord kunnen worden.

2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1
Het hof heeft in het laatste tussenarrest van 21 februari 2017 een deskundigenbenoeming nodig geoordeeld voor het antwoord op de vraag aan de verzekeringsgeneeskundige of er een (reële) kans op (volledig) herstel van de dystrofieklachten als gevolg van het ongeval op 2 april 1995 zou zijn geweest indien [appellante] daarna geen ander letsel meer zou hebben opgelopen en zo ja, wanneer dan sprake zou zijn geweest van een medische eindtoestand (de latere valpartijen in 1997 en 2005 weggedacht). Tevens heeft het hof gevraagd wat de medische beperkingen zijn als gevolg van de val in de badkamer in 1997, waarbij [appellante] aan de linker pols letsel heeft opgelopen en of het door die val in de badkamer in maart 1997 opgelopen letsel aan de linker pols van [appellante] heeft geleid tot enige mate van arbeidsongeschiktheid. Daarop voortbouwend heeft het hof meerdere vragen gesteld over de door [appellante] ondervonden klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen. Na voltooiing van het verzekeringsgeneeskundig expertiserapport zou de arbeidsdeskundige het onderzoek vervolgen teneinde de door het hof gestelde vragen beantwoorden. Doordat de verzekeringsgeneeskundige expertise niet heeft geresulteerd in een inhoudelijk rapport heeft de arbeidsdeskundige zijn opdracht niet kunnen uitvoeren en de vragen van het hof niet kunnen beantwoorden.

2.2
Artikel 198 lid 3 Rv schrijft voor dat partijen verplicht zijn mee te werken aan het onderzoek door deskundigen en dat indien aan deze verplichting niet wordt voldaan de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. Het blokkeringsrecht is vastgelegd in artikel 7:464 lid 2 sub b BW; deze bepaling geeft de onderzochte persoon de mogelijkheid om (behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen)te beslissen of na kennisneming van het rapport (“de uitslag en de gevolgtrekking”) daarvan ook mededeling kan worden gedaan aan anderen dan hemzelf. Dit blokkeringsrecht komt ook [appellante] toe in het kader van een door de rechter gelast medisch deskundigenonderzoek (vgl. HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1330). Echter het blokkeringsrecht laat onverlet dat [appellante] (ook) gehouden is mee te werken aan het deskundigenonderzoek en ervoor zorg te dragen dat de verzekeringsgeneeskundige zijn opdracht van de rechter kan afronden en een rapport kan opstellen. [appellante] heeft haar beroep op het blokkeringsrecht gemotiveerd met de stelling dat zij zich op geen enkele wijze herkent in hetgeen door de deskundige in zijn rapportage is weergegeven en dat daarin onjuistheden staan welke geen recht doen aan haar belang. [appellante] had er echter ook voor kunnen kiezen om haar (inhoudelijke) bezwaren gemotiveerd neer te leggen in een memorie na deskundigenbericht, zodat het hof deze gemotiveerde bezwaren had kunnen meewegen in de waardering van het deskundigenbericht en het antwoord van de deskundige op door het hof gestelde vragen. Immers, het hof kan de centrale vraag of [appellante] als gevolg van de door het ongeval van 2 april 1995 getriggerde opleving of verergering van haar tevoren (in bijzondere predispositie) aanwezige posttraumatische dystrofieklachten aan haar linker (onder)been en/of voet de oorzaak is geweest van de in september 1995 ingetreden volledige en per 19 september 1996 afgeschatte arbeidsongeschiktheid van 45-55%, zonder deskundige voorlichting niet beantwoorden. De verzekeringsgeneeskundige en de arbeidsdeskundige zijn door het hof benoemd in het kader van de vraagstelling en beoordeling/inschatting van het hypothetische verloop van het letsel van 2 april 1995. Het hof kan deze vraag/vragen niet beantwoorden nu een deskundigenrapport ontbreekt als gevolg van het niet meewerken van [appellante] . Nu de vordering van [appellante] is gebaseerd op haar stelling dat zij als gevolg van het op 2 april 1995 overkomen ongeval volledig arbeidsongeschikt is geworden en dat zij daardoor schade (waaronder verlies verdienvermogen) heeft geleden, en [appellante] zelf door haar beroep op haar blokkeringsrecht belet heeft dat haar stelling door een deskundigenrapport kan worden onderbouwd, heeft [appellante] haar stelling onvoldoende onderbouwd waardoor haar vordering niet toegewezen kan worden. Dit betekent voorts dat [appellante] de kosten voor het deskundigenonderzoek van € 4.719,- dient te dragen. [appellante] heeft tegen de hoogte van de declaratie bezwaar gemaakt, omdat zij maar één bespreking heeft gehad. [appellante] verliest hierbij echter uit het oog dat de verzekeringsgeneeskundige het dossier heeft moeten lezen en zich in de medische aspecten van deze zaak heeft moeten verdiepen. De verzekeringsgeneeskundige heeft twee conceptrapporten opgemaakt en nog correcties aangebracht na consultatie van [appellante] . De door de verzekeringsgeneeskundige overgelegde specificatie komt het hof dan ook niet bovenmatig voor. Het door hem in rekening gebrachte eindbedrag komt aldus voor toewijzing in aanmerking. ECLI:NL:GHARL:2018:3867