Overslaan en naar de inhoud gaan

CGB Oordeel 2009-117 opvoeren kinderwens i.c. verboden onderscheid ogv geslacht

CGB Oordeel 2009-117 opvoeren kinderwens i.c. verboden onderscheid ogv geslacht
Datum: 1 december 2009
Dossiernummer: 2009-0201 
op het verzoekschrift van 22 mei 2009 van . . . .wonende te. . . ., verzoekstervertegenwoordigd door mr. J.H. Oosting, letselschade specialist te Annentegen. . . .gevestigd te . . . ., verweerster vertegenwoordigd door . . . ., bedrijfsjurist

1 Procesverloop
1.1 Bij het voornoemde verzoekschrift heeft verzoekster de Commissie Gelijke Behandeling, hierna: de Commissie, gevraagd te onderzoeken of verweerster jegens haar onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht en haar oordeel daaromtrent kenbaar te maken.
1.2 Verzoekster heeft de Commissie desgevraagd aanvullende informatie gestuurd.
1.3 Verweerster heeft schriftelijk verweer gevoerd.
1.4 De Commissie heeft partijen opgeroepen de standpunten ter zitting van 13 oktober 2009 mondeling nader toe te lichten. Partijen zijn ter zitting verschenen.
2 Feiten
2.1 Verzoekster is als gevolg van een ongeval op 20 augustus 1999 geïnvalideerd geraakt. Zij was op het moment van het ongeval 28 jaar. Verweerster is een naamloze vennootschap en exploiteert een verzekeringsmaatschappij.
2.2 Per brief van 5 mei 2009 heeft verweerster verzoekster een voorstel gedaan voor vergoeding van een gedeelte van de door verzoekster geleden schade. De voor deze zaak relevante tekst van de brief luidt als volgt:“[…] donderdag 19 februari j.l. is de zaak […] besproken.Er is een voorstel voor partiële afwikkeling gedaan:Arbeidsvermogenschade t/m 2003  € 28.259,00,, t/m 2007  € 40.000,00Toekomstig: € 10.000,00 per jaar, kap. factor 18,5 (28 jaar)  € 185.000,00 Pensioenschade  € 15.000,00 Immaterieel  € 20.000,00 Geleden schade materieel  € 8.000,00Totaal  € 296.259,00Af voorschotten  € 106.000,00Blijft  € 190.259,00 Echter in het licht van de causaliteit, hypothetische kinderwens, eventuele procesrisico'sten aanzien predispositie/-existentie een matiging Aanbod slotuitkering  € 173.000,00.”

3 Beoordeling van het verzoek
3.1 Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerster jegens verzoekster onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt door de schade-uitkering te matigen in verband met een hypothetische kinderwens. 
3.2 Artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) in samenhang met artikel 1 AWGB, bepaalt dat onderscheid op grond van geslacht onder meer verboden is bij het aanbieden van goederen en diensten en bij het sluiten van, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
3.3 Uit artikel 10, eerste lid, AWGB volgt dat indien degene die meent dat te zijnen nadeel onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in dit artikel, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, de verwerende partij dient te bewijzen dat niet in strijd met dit artikel is gehandeld.
3.4 Verzoekster voelt zich bijzonder geschoffeerd door de kennelijke aanname van verweerster dat zij, enkel omdat zij vrouw is, wel een kinderwens zal koesteren.  Verzoekster stelt nadrukkelijk geen kinderwens te hebben noch ooit te hebben gehad. Zij stelt voorts dat verweerster haar hierover in het kader van de schade-afwikkeling geen vragen heeft gesteld en zij heeft evenmin uit zichzelf daarover iets gezegd.
3.5 Ter onderbouwing van haar stelling dat verweerster jegens haar onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt, wijst verzoekster erop dat uit verweersters brief van 5 mei 2009 blijkt dat er een korting is toegepast vanwege een veronderstelde kinderwens. Verzoeksters gemachtigde heeft verklaard dat zijn jarenlange ervaring als belangenbehartiger in letselschadezaken hem heeft geleerd dat alleen aan vrouwen wordt gevraagd of zij een kinderwens hebben. Bij vrouwen wordt de vraag of er een kinderwens is in 99% van de gevallen gesteld. Bij mannen heeft hij nog nooit meegemaakt dat naar een kinderwens wordt gevraagd.
3.6 Verweerster heeft verklaard het begrijpelijk te vinden dat verzoekster uit de brief van 5 mei 2009 de conclusie heeft getrokken dat een matiging heeft plaatsgevonden in verband met een eventuele kinderwens. De betreffende zin is echter door verweerster overgenomen uit het verslag dat verzoeksters vorige belangenbehartiger heeft gemaakt van een bespreking met verweerster over onder meer het dossier van verzoekster. Allerlei argumenten ten aanzien van de schade van verzoekster zijn bij die gelegenheid besproken. De vertegenwoordiger van verweerster heeft verklaard dat hij zelf aanwezig was bij dat gesprek, maar zich niet kan herinneren dat is gesproken over een kinderwens. Hij heeft hierover in zijn eigen aantekeningen van het gesprek niets terug gevonden. De behandelaar van het dossier, die overigens niet bij dit gesprek aanwezig was, heeft deze zinsnede uit het verslag letterlijk overgenomen in zijn brief van 5 mei 2009. Dat daardoor een verkeerde indruk is gewekt bij verzoekster vindt verweerster alleszins logisch en zeer te betreuren.
3.7 Verweerster heeft verklaard dat bij jonge vrouwen niet standaard een matiging van de schade-uitkering plaatsvindt in verband met een kinderwens. Bij verzoekster heeft wel een matiging plaatsgevonden maar om andere redenen dan een (veronderstelde) kinderwens. Om de gederfde en nog te derven inkomensschade te kunnen inschatten, vraagt verweerster slachtoffers onder meer hoe hun toekomst eruit had gezien indien het ongeval hen niet was overkomen. 
3.8 De vertegenwoordiger van verweerster heeft desgevraagd verklaard dat hij niet weet of de vraag naar een kinderwens in de praktijk min of meer standaard wordt gesteld aan vrouwen en mannen. Wel zal, indien een vrouw aangeeft een kinderwens te hebben, aan haar worden gevraagd hoe zij de opvang van de kinderen dan zou hebben geregeld. Voor de weging van dergelijke gegevens en een schatting van de te verwachten kosten is volgens verweerster ook statistische informatie van belang. Verweerster heeft een webmagazine van het CBS, gedateerd 22 april 2008, overgelegd over de arbeidsparticipatie van moeders in 2007. Uit deze informatie blijkt dat in 2007 52% van de moeders minder dan 20 uur per week werkt. 78% van de moeders werkt minder dan 28 uur per week. Daarnaast heeft verweerster een webmagazine van het CBS, gedateerd 5 maart 2008, overgelegd waaruit blijkt dat de helft van de vrouwen met een voltijdbaan na de geboorte van het eerste kind naar een deeltijdbaan ging. Een derde van de vrouwen bleef hetzelfde aantal uren werken, waarbij overigens niet wordt aangegeven of het hier ging om vrouwen met een voltijd- of deeltijdbaan. Het is daarom volgens verweerster op basis van statistische gegevens redelijk om te concluderen dat de meerderheid van de vrouwen na de geboorte van hun eerste kind in de situatie zonder ongeval in deeltijd zou zijn gaan werken. Een matiging van de schade-uitkering kan dan gebaseerd zijn op de verwachting dat een letselschadeslachtoffer minder zou zijn gaan werken of zelfs gestopt zou zijn wanneer zij een kind zou hebben gekregen, danwel gelegen zijn in de kosten voor kinderopvang die diegene dan zou hebben moeten maken.
3.9 Verweerster heeft verder verklaard dat bij mannen ook een matiging van de arbeidsvermogenschade plaatsvindt, als de man aangeeft dat hij een kinderwens heeft en dat hij minder zal gaan werken nadat het kind geboren is. De ervaring leert echter volgens verweerster dat dit vrijwel nooit het geval is. De CBS-gegevens ondersteunen deze inschatting. Hieruit blijkt dat de arbeidsparticipatie van mannen nauwelijks verandert na de geboorte van een kind. Dat een kinderwens danwel het krijgen van kinderen bij mannen meestal niet leidt tot een matiging van de schade-uitkering is volgens verweerster derhalve niet ingegeven door een ongelijke behandeling. Voor zowel mannen als vrouwen geldt dat beoordeeld moet worden wat een redelijke verwachting is ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen.
3.10 De Commissie oordeelt dat de brief van verweerster van 5 mei 2009, in combinatie met de verklaring van verweerster over de gehanteerde methode bij het schatten van de omvang van de inkomensschade, direct onderscheid op grond van geslacht kan doen vermoeden. Immers, op grond van de brief van verweerster bestaat het vermoeden dat de veronderstelde kinderwens van verzoekster een rol heeft gespeeld bij de bepaling van de hoogte van de (partiële) schade-uitkering. Uit de verklaring van verweerster blijkt dat een (vermoeden van een) kinderwens bij vrouwen in veel gevallen aanleiding zal zijn tot matiging, terwijl dat bij mannen zelden tot nooit het geval zal zijn.
3.11 Nu verzoekster feiten heeft aangevoerd die onderscheid op grond van geslacht kunnen doen vermoeden, dient verweerster te bewijzen dat zij geen onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt. 
3.12 Verweerster heeft, ten bewijze van haar stelling dat zij jegens verzoeksters geen onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt, gewezen op het volgende. In de eerste plaats is nooit met verzoekster gesproken over het al dan niet koesteren van een kinderwens. Verzoekster had ten tijde van het ongeval geen partner en mede daarom is verweerster niet uitgegaan van de redelijke verwachting dat zij een kinderwens zou hebben. Op grond daarvan kan dus niet gematigd zijn.Voorts meent verweerster dat uit de geringe omvang van het bedrag van de matiging blijkt dat er geen verband is met een hypothetische kinderwens, omdat het matigingsbedrag dan veel hoger zou zijn uitgekomen dan de € 17.000,- die thans is afgetrokken.
3.13 De Commissie overweegt dat verweerster weliswaar onbetwist heeft gesteld dat nooit met verzoekster is gesproken over een kinderwens, maar daarmee kan niet worden uitgesloten dat verweerster desondanks toch ten onrechte heeft gematigd in verband met een kinderwens. Daartoe draagt bij dat verweerster, alhoewel daartoe door de Commissie in de gelegenheid gesteld, geen inzicht heeft gegeven op grond van welke factoren verweerster de schade-uitkering dan wel heeft gematigd. Ook de stelling van verweerster dat het matigingsbedrag te laag zou zijn voor een matiging in verband met een kinderwens, vormt geen afdoende bewijs dat er niet gematigd is vanwege een kinderwens. Het komt de Commissie voor dat de voorgestelde jaarlijkse uitkering voor gederfde arbeidsvermogenschade van € 10.000,-, niet hoog is. Verweerster heeft daarover ter zitting gezegd dat bij een vergoeding voor arbeidsvermogenschade het bedrag vaak met de jaren stijgt, omdat wordt aangenomen dat iemand in de loop der jaren meer inkomen zou hebben verkregen. In het geval van verzoekster is echter gekozen voor een vast bedrag per jaar, omdat verweerster meent dat verzoeksters inkomen, ook zonder het ongeluk, in de loop der tijd niet zou zijn gegroeid. Verweerster heeft deze beslissing gebaseerd op medische gegevens. Volgens verweerster kan op grond daarvan worden aangenomen dat verzoekster ook zonder het ongeluk gezondheidsproblemen zou hebben gekregen.Het komt de Commissie voor dat door de lage inschatting van de inkomensderving niet uitgesloten kan worden dat een hoger matigingsbedrag feitelijk niet mogelijk was. Aldus kan evenmin worden uitgesloten dat een hypothetische kinderwens wel een rol heeft gespeeld bij de bepaling van de hoogte van de slotuitkering. De Commissie oordeelt dat verweerster niet heeft bewezen dat de toegepaste matiging geen verband hield met een hypothetische kinderwens, en daarmee niet is geslaagd in haar bewijs dat zij geen onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt.
3.14 Nu verweerster er niet in is geslaagd het vermoeden van onderscheid op grond van geslacht te weerleggen, oordeelt de Commissie dat verweerster direct onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt bij het aanbieden van goederen en diensten in de zin van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, AWGB. Direct onderscheid is niet toegestaan, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen. Verweerster heeft verklaard dat CBS-gegevens een significant verschil in arbeidsparticipatie laten zien tussen mannen en vrouwen, nadat zij kinderen hebben gekregen (zie 3.8 en 3.9). In de wet is echter geen uitzondering opgenomen, waardoor het verbod op onderscheid niet van toepassing zou zijn op de bepaling van inkomensschade. De Commissie oordeelt dan ook dat geen van de wettelijke uitzonderingen van toepassing is en dat verweerster daarom jegens verzoekster verboden onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt.

4 Oordeel
De Commissie Gelijke Behandeling spreekt als haar oordeel uit dat . . . . jegens . . . . verboden onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt.Aldus gegeven te Utrecht op 1 december 2009 door mr. M. van den Brink, voorzitter,mr. C.A. Goudsmit en dr. mr. Th. G.J.M. van de Burgt, leden van de Commissie Gelijke Behandeling, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Pranger, secretaris.  mr. M. van den Brink mr. A.H. Prangernamens deze, namens deze,mr. C.A. Goudsmit mr. J.E. Bonneur  Secretaris
CGB 2009-117