Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 080108 onvold. aangetoond dat monteur prof. trainer van motorcrossers zou worden

Hof Den Bosch 080108 handletsel; onvoldoende aangetoond dat monteur professioneel trainer van motorcrossers zou worden
4.1.1. [X.], geboren op 2 maart 1970, is op 1 januari 2001 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) [Y.] in de functie van monteur voor 20 uren per week.

4.1.2. Op 12 maart 2001 is [X.] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden, waarbij hij gebruik maakte van een slijptol, een ongeval overkomen. Daardoor heeft hij letsel aan zijn linkerhand opgelopen, te weten een beschadiging aan de pezen van zijn middelvinger.

4.1.3. [X.] heeft in verband met dat letsel twee operaties ondergaan. Vanaf 9 mei 2001 tot 16 oktober 2001 is hij onder behandeling geweest van een fysiotherapeut. Blijkens een verklaring van bedoelde fysiotherapeut A. Calatz van 5 april 2004 (productie 2 bij conclusie van repliek) was op 16 oktober 2001 de status praesens: “passieve mobiliteit van de vinger goed, kracht van de flexie nog beperkt tot kracht
2-3”.

4.1.4. Met ingang van 31 mei 2002 is het dienstverband tussen partijen beëindigd. (...)

4.1.6. [X.] heeft bij aangetekende brief van 13 februari 2002 [Y.] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van voormeld bedrijfsongeval. [X.] maakt jegens [Y.] aanspraak op vergoeding van de materiële en immateriële schade ten bedrage van € 45.000,00 respectievelijk € 20.000,00, en op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad 15% van de hoofdsom. [X.] heeft [Y.] in verband met haar weigering enige vergoeding aan [X.] te betalen, in rechte betrokken. (...)

4.4.1. [X.] heeft gesteld dat de door hem als gevolg van het bedrijfsongeval geleden en te lijden materiële schade een bedrag van € 45.000,00 beloopt. Ter staving van die stelling heeft hij medische stukken (producties 2 tot en met 7 bij conclusie van repliek) en een rapport van Groot Expertisebureau B.V., met bijlagen, van 21 april 2005 (hierna: het expertiserapport) inzake zijn verlies van arbeidsvermogen (productie 1 bij akte van 28 april 2005) in het geding gebracht.
[X.] heeft in dit verband onder meer het volgende aangevoerd. Sinds het ongeval heeft hij steeds last gehouden van zijn hand. Als gevolg van zijn handicap kan hij het precisie-monteurswerk niet meer verrichten en is zijn plan om samen met zijn vader een motorzaak te beginnen of de zaak die zijn vader al had uit te breiden, in duigen gevallen. Indien het ongeval hem niet was overkomen, zou hij, aldus [X.], rond zijn 35ste jaar een goede naam als motorcrosser opgebouwd hebben en zou een goed betaalde baan als professioneel trainer op het gebied van motorcrossen gemakkelijk voor hem te verwerven zijn geweest. (...)

4.4.4. De kern van het geschil is of en zo ja, in welke mate [X.] als gevolg van het ongeval beperkingen ondervindt en daardoor materiële (o.a. inkomens)schade lijdt.

4.4.5. Uit geen van de door [X.] overgelegde medische stukken kan worden afgeleid dat hij, als gevolg van het ongeval, medische beperkingen ten aanzien van zijn arbeidsvermogen (in de zin van verdiencapaciteit) heeft ondervonden (en nog steeds ondervindt), afgezien van de beginperiode waarin hij (zoals onder 4.1.3 vermeld) twee operaties in verband met het door hem (aan zijn linkerhand) opgelopen letsel heeft ondergaan en door een fysiotherapeut is behandeld.
Laatstbedoelde behandeling heeft geduurd tot 16 oktober 2001. Niet is gesteld of gebleken dat [X.] na 16 oktober 2001 nog een medische behandeling heeft ondergaan of dat nog een medische controle heeft plaatsgehad met betrekking tot zijn linkerhand.
De stelling van [X.] dat hij als gevolg van het letsel aan die hand geen precisie-monteurswerk meer kan doen, wordt niet door medische bescheiden gestaafd. Aan de verklaringen van de op verzoek van [X.] in eerste aanleg gehoorde getuigen (onder wie zijn vader) komt in dit ver-band onvoldoende gewicht toe.
Voorts is van belang dat [X.] (zoals hij als getuige heeft verklaard) na de beëindiging van het dienstverband met [Y.] een aantal sporttechnische diploma’s heeft gehaald om sportlessen te kunnen verzorgen bij een fitnesscentrum en dat hij daadwerkelijk bij diverse fitnesscentra, waaronder Sporttrend in Veghel, aan het werk is gegaan. Tijdens het dienstverband met Sporttrend, vanaf 17 februari 2003 als instructeur voor 20 uren per week respectievelijk per 18 augustus 2003 als fitnesscoördinator voor 36 uren per week, verwierf [X.] een hoger inkomen dan voorheen bij [Y.]. Dat aan het dienstverband tussen [X.] en Sporttrend (per 1 mei 2004) een einde is gekomen, is niet te wijten aan het door [X.] aan zijn hand opgelopen letsel, maar (blijkens het op dit punt niet bestreden eindvonnis van de kantonrechter) aan een arbeidsconflict tussen Sporttrend en [X.].

4.4.6. Evenmin kan uit de in het geding gebrachte medische bescheiden worden afgeleid dat [X.] door vorenbedoeld letsel (langdurig) is belemmerd in het beoefenen van zijn hobby, te weten motorcross.
Wel blijkt uit het medisch dossier van het Catharina-ziekenhuis (productie 7 bij conclusie van repliek) dat [X.] vóór het ongeval in kwestie meermalen is geopereerd (onder andere in verband met een verbrijzeld bovenbeen) na (motorcross-)ongelukken.
Na het bedrijfsongeval heeft [X.] deelgenomen aan de Nederlandse kampioenschappen motorcross 2003. In 2004 heeft hij meegedaan aan (zoals hij heeft erkend) tien motorcross wedstrijden. Het hof leidt hieruit af dat [X.] kennelijk geen hinder heeft ondervonden van het letsel aan zijn hand. Medische bescheiden die kunnen aantonen dat [X.] als gevolg van het bij het bedrijfsongeval opgelopen letsel op een lager niveau en minder frequent is gaan motorcrossen, zijn niet overgelegd.
De verwachting van [X.] dat hij, het bedrijfsongeval weggedacht, op zijn 35ste als professioneel trainer op het gebied van motorcross werkzaam zou zijn, wordt door niets ondersteund. Dit laatste geldt ook voor de verwachting van [X.] dat hij een motorzaak met zijn vader zou hebben gehad, waaruit hij zich een aanzienlijk inkomen had kunnen verwerven. Het hof verwerpt dan ook de desbetreffende stellingen van [X.].

4.4.7. In het door [X.] overgelegde expertiserapport is niet ingegaan op de medische situatie van [X.]. Deze wordt (zoals op blz. 4 is vermeld) “als bekend verondersteld”.
Voorts is in het expertiserapport vermeld dat bij de berekening van het verlies van arbeidsvermogen onder meer de volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:

[X.] was bij [Y.] werkzaam als chef werkplaats. Het aantal uren per week bedroeg in eerste instantie 20, maar zou uitgebreid worden naar 40;
[X.] kon zijn werkzaamheden voor Sporttrend niet continueren vanwege de ernstige pijnen in zijn hand. Het ongeval weggedacht, had [X.] gedurende 40 uren per week kunnen werken.
[X.] zou, het ongeval weggedacht, naast zijn werkzaamheden als amateur crosser in België zijn gaan rijden, waarmee per week, elk jaar van februari tot en met november, dus 10 maanden, circa € 500,- prijzengeld verdiend kon worden.

4.4.8. Zoals [Y.] terecht heeft aangevoerd, zijn deze uitgangspunten onvoldoende onderbouwd en voorts strijdig met de feiten. [X.] vervulde niet de functie van chef werkplaats (zoals in het expertiserapport vermeld), maar die van monteur. De urenuitbreiding bij [Y.] is in het geheel niet onderbouwd. Voorts kan, blijkens het hiervoor overwogene, niet ervan worden uitgegaan dat [X.] - als gevolg van het bij het bedrijfsongeval opgelopen letsel aan zijn hand - tijdens zijn werkzaamheden voor, onder andere, Sporttrend of tijdens het motorcrossen (medische) beperkingen heeft ondervonden.
Aan het door [X.] overgelegde expertiserapport komt daarom geen betekenis toe.
LJN BC2216