Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 141210 coupeuselerares; voldoende aannemelijk dat betr. tot haar 75ste les zou hebben gegeven

Hof Den Bosch 141210 coupeuselerares; voldoende aannemelijk dat betr. tot haar 75ste les zou hebben gegeven, 

Vervolg op LJN BM0971 (coupeuselerares valt in kelder notariskantoor)
* verlies verdienvermogen
8.1.1. Aan [X.] was in het tussenarrest van 6 april 2010 te bewijzen opgedragen, (1) dat zij in de vier aan het ongeval voorafgaande jaren netto € 250,-- per maand verdiende, (2) feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat zij zonder ongeval tot 1 juli 2014 in dezelfde omvang als vóór het ongeval met het geven van naaicursussen zou zijn doorgegaan, (3) dat en tot welk bedrag zij schade heeft geleden ter zake van gemaakte kosten van rechtsbijstand.

8.1.2. Op 13 juli 2010 heeft [X.] drie getuigen doen horen: [A.], [B.] en zichzelf als partijgetuige.
* De getuige [A.] heeft verklaard, kort en zakelijk weergegeven, dat zij vanaf 1992 naailes heeft gehad van [X.], éénmaal per week tegen op het laatst 15 euro per les met daarnaast een kleinigheid voor gebruik van materialen. In de zomer was er twee maanden vakantie. Toen [X.] ziek was zijn er slechts een aantal lessen uitgevallen. Vanaf 2003 of 2004 was er een vaste groep van vier cursisten. Er waren nooit meer dan vier cursisten per les. Er was steeds voldoende belangstelling voor de lessen, voorheen gaf [X.] twee keer per week les. De getuige naait nu zelf niet meer, omdat zij last van haar ogen heeft gekregen. Zolang ze had gekund, was ze doorgegaan met naailessen bij [X.].
* De getuige [B.] heeft verklaard, kort weergegeven, dat zij vanaf augustus 1992 naailes heeft gehad bij [X.]. Zij betaalde 15 euro per week en daarnaast werden de materialen betaald. Er was op het laatst, zeker vijf of zes jaar, een vaste groep van vier cursisten. Als [X.] was doorgegaan was de getuige zeker op les gebleven. Zolang ze had gekund zou ze zijn doorgegaan, misschien vanaf het getuigenverhoor nog wel vijf jaar. Zij naait nog steeds zelf. Er was bij [X.] in het algemeen 10 maanden per jaar les. In 1997 en een jaar of vijf later is [X.] ziek geweest, de getuige dacht dat de lessen toen steeds een maand of drie hooguit zijn gestopt. Er was genoeg belangstelling voor de naailes, een zusje van de getuige wilde eigenlijk ook maar de cursus was vol, en naderhand hebben mensen haar gevraagd of [X.] nog les gaf.
* [X.] heeft als getuige verklaard, kort weergegeven, dat zij in de jaren 1985 tot 1990 de diploma’s coupeuse, kostumière, modevaktekenen en lerares heeft gehaald. Vanaf 1993/1994 heft zij thuis les gegeven in een nieuw gebouwde aanbouw, aanvankelijk drie dagdelen per week aan vier tot vijf cursisten per dagdeel. Op het laatst vroeg zij 15 euro per dagdeel. Zij heeft het lesgeven geleidelijk aan teruggebracht naar één dagdeel met een vaste groep van vijf cursisten, dames ongeveer van haar leeftijd. In 1998 is zij wegens ziekte drie maanden eruit geweest. In 2003 is zij wel opnieuw ziek geweest, maar gewoon doorgegaan met de naailessen. Er was meestal zes weken per jaar vakantie. Zonder het ongeval was zij zeker nog jaren doorgegaan.

8.1.3. [X.] heeft bij akte van 3 augustus 2010 haar vordering ter zake verlies verdienvermogen verminderd in die zin, dat zij thans uitgaat van vier (in plaats van vijf) cursisten per week tegen € 15,-- per naailes, derhalve € 60,-- per week ofwel € 217,-- (netto) per maand. Tot 1 juli 2007 berekent [X.] het verlies verdienvermogen op € 8.567,99 exclusief rente en per 20 juli 2010 op € 10.992,85 inclusief rente.

8.1.4. Ter onderbouwing van de looptijd van deze schadepost in de toekomst, tot haar 80e jaar, brengt [X.] een brief in het geding van haar huisarts [C.] van 30 juli 2010 aan haar advocaat, waarin [C.] verklaart dat gezien de gunstige reactie van het Non Hodgkin Lymfoom op chemotherapie bij eerdere behandelingen (bij [X.]), dit ook bij toekomstige behandelingen verwacht mag worden en er geen uitspraak is te doen over de prognose; een levensverwachting tot boven de 80 jaar is zeker niet uitgesloten, aldus [C.].
[X.] berekent de toekomstige schade primair (nominaal) op € 18.200,-- ( 7 jaar, van 1 juli 2007 tot 1 juli 2014, x € 2.600,--) en subsidiair (gekapitaliseerd) op € 16.673,--.

8.1.5. [Y.] heeft op dit punt bij antwoordakte gesteld dat alleen de getuige [B.] heeft gesteld dat zij met de naailessen bij [X.] zou zijn doorgegaan. Wat betreft het doorgaan tot haar tachtigste jaar heeft [X.] alleen haar eigen verklaring als bewijs bijgebracht. De verklaring van de huisarts maakt dat niet anders; deze verklaart niets over de artrose. [Y.] betwist mitsdien de schade van € 18.200,-- dan wel € 16.673,--.

8.1.6. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof acht noch op grond van de getuigenverklaringen, noch door de brief van de huisarts van 30 juli 2010 voldoende aannemelijk gemaakt dat [X.] tot haar 80e jaar zou zijn doorgegaan met het geven van naailessen. Daarbij speelt enerzijds een rol dat naar ervaringsregels het gezichtsvermogen en de fijne motoriek – beide nodig voor het naaien – na het 75e jaar verder afnemen en artrose, die zich ook bij [X.] begon voor te doen, een belemmering gaat vormen, en anderzijds dat deze belemmeringen ook gelden voor de cursisten van [X.], leeftijdgenoten van haar. Ook de afnemende gezondheid van de echtgenoot van [X.] kan hierbij een rol spelen. Alles in aanmerking nemend acht het hof het redelijk er vanuit te gaan dat [X.] per 1 januari 2010 – na haar 75e verjaardag – zou zijn gestopt met het geven van naailessen.

8.1.7. Het hof acht het voorts voldoende waarschijnlijk dat het aantal cursisten in de jaren 2004 tot 2010 wat zou zijn afgenomen. Het hof zal er daarom van uit gaan dat [X.] tot 1 januari 2008 vier cursisten zou hebben gehad en de laatste twee jaren twee cursisten. Verder gaat het hof, op grond van de getuigenverklaringen – daarbij in aanmerking nemende dat [X.] een partijgetuige is - en de stellingen van [X.] bij memorie van grieven (p.16) ervan uit dat [X.] gedurende 44 weken per jaar les zou hebben gegeven.
Per cursist werd € 15,-- per week (les) betaald ofwel (44 weken) € 660,-- per jaar en omgerekend € 55,-- per maand.
De schade ter zake verlies verdienvermogen bedraagt dan:
- 18 maart 2004 tot 1 januari 2008, 3 jaar en 9,5 maanden, vier cursisten: 4x (3x € 660,--) + (9,5 x € 55,--) is € 10.010,--
- 1 januari 2008 tot 1 januari 2010, 2 jaar, 2 cursisten: 2x 2x € 660,-- is € 2.640,--.
De totale schade bedraagt aldus € 12.650,-- exclusief rente vanaf 18 maart 2004, die maandelijks over het gederfde bedrag per maand dient te worden berekend, waarbij van 18 maart 2004 tot 1 januari 2008 € 220,-- per maand is gederfd en van 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 € 110,-- per maand.

8.1.8. Grief 2 in principaal appel slaagt mitsdien.
(.....)

* verzekering kosten rechtsbijstand

8.4.1. In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat [X.] dient te bewijzen dat zij in verband met de door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand schade heeft geleden; dat is niet het geval indien en voor zover dergelijke kosten aan haar door haar rechtsbijstandverzekeraar zijn vergoed. Het hof heeft het standpunt van [X.] dat een rechtsbijstandverzekering het karakter heeft van een sommenverzekering, verworpen.

8.4.2. [X.] stelt thans dat het verzekerde plafond voor haar bedraagt € 25.000,-- maar dat de verzekeraar uit coulance-overwegingen aan haar een bedrag van € 28.751,83 heeft vergoed.
Zij stelt verder, voor zover het hof haar niet geheel duidelijke stellingen juist verstaat:
- er is nog geen eindsituatie, de kosten zijn opgesteld tot 29 juli 2010;
- bij toerekening moet het hof een premierestitutiebedrag bepalen;
- het salaris van haar advocaat bedraagt (185 uur à € 225,-- per uur) € 53.106,23 en de onbelaste verschotten € 7.616,32, derhalve in totaal € 60.722,55;
- de kostenveroordeling in eerste aanleg moet worden herzien.
Na aftrek van het door de verzekeraar betaalde bedrag en de toegewezen en toe te wijzen proceskosten resteert nog steeds een bedrag dat ten laste van [X.] zelf komt, aldus [X.].

8.4.3. [Y.] heeft hierop als volgt gereageerd.
De verzekeraar kondigde in de door [X.] overgelegde brief van 3 augustus 2010 aan dat nog een slotdeclaratie zou worden vergoed, dus het staat niet vast hoeveel uiteindelijk is vergoed.
Het blijkt niet dat [X.] gehouden is de kosten zelf te dragen of ontvangen bedragen te restitueren aan de verzekeraar. [X.] heeft alleen aanspraak op buitengerechtelijke kosten volgens art. 6:96 BW en voor de bijstand tijdens het proces slechts op een vergoeding volgens het liquidatietarief. Nu uit de brief van de verzekeraar blijkt dat de kosten tot aan het instellen van het hoger beroep zijn voldaan is er geen ruimte voor toewijzing van de vordering. [Y.] betwist ook de hoogte van de opgevoerde vordering nu een specificatie ontbreekt en de kosten niet in redelijke verhouding staan tot de werkzaamheden en de omvang van de vordering.

8.4.4. Het hof overweegt het navolgende.
[X.] heeft in haar memorie van grieven geen grief gericht tegen de toewijzing van de hoogte van de door de rechtbank toegewezen bedrag voor buitengerechtelijke kosten ( €10.447,81) en evenmin tegen het door de rechtbank gehanteerde proceskostentarief.
In eerste aanleg heeft [X.] de buitengerechtelijke kosten enkel genoemd sub 2 van het petitum van haar dagvaarding, onder verwijzing naar prod. 28 daarbij waarin een specificatie van gewerkte uren van haar advocaat tot aan het uitbrengen van de dagvaarding is opgenomen.
Het hof heeft [X.] in het tussenarrest verzocht duidelijkheid te verschaffen over de vraag in hoeverre deze kosten door haar rechtsbijstandverzekeraar zijn vergoed.
[X.] heeft daarop een betoog gehouden, dat er samengevat op neer komt dat zij niet alleen buitengerechtelijke maar ook gerechtelijke kosten vordert, dat de kosten van haar advocaat tot eind juli 2010 al veel hoger zijn dan het door de verzekeraar maximaal uitgekeerde bedrag, en dat het hof de kostenveroordeling in eerste aanleg nog moet herzien. Dit is op verschillende punten een – niet als zodanig aangekondigde – vermeerdering van eis, die op straffe van tardiviteit in beginsel niet later dan bij memorie van grieven (of antwoord) mogelijk is (HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21).
Naar het oordeel van het hof kunnen deze als grieven aan te merken standpunten echter alsnog worden toegelaten, nu [Y.] inhoudelijk op de vermeerderde eis is ingegaan (in haar antwoordakte sub 16, 17,19 en 20) en zij daarmee geacht moet worden er ondubbelzinnig mee te hebben ingestemd dat de grieven alsnog in de rechtsstrijd worden betrokken (HR 15 oktober 1999, NJ 2000, 21).

8.4.5. Voor zover de vermeerderde vordering van [X.] betrekking heeft op gerechtelijke kosten moet deze worden afgewezen, aangezien voor deze kosten de artt. 237 en 239 Rv een uitputtende regeling bieden.

8.4.6. [X.] heeft in haar akte van 3 augustus 2010 niet duidelijk gemaakt welk bedrag van het totaal door haar tot eind juli 2010 berekende bedrag van € 60.722,55 betrekking heeft op buitengerechtelijke kosten. Het is derhalve niet aangetoond dat deze kosten hoger zijn dan het door de rechtbank hiervoor toegewezen bedrag van € 10.447,81. Het meerdere wordt mitsdien afgewezen.

8.4.7. Wel staat vast dat [X.] van haar rechtsbijstandverzekeraar tot aan de procedure in hoger beroep een bedrag van tenminste € 28.751,83 vergoed heeft gekregen.
Nu [X.] geen specificatie heeft verstrekt waaruit zou kunnen blijken dat de buitengerechtelijke kosten dit bedrag overstijgen, moet ervan worden uitgegaan dat dit bedrag de buitengerechtelijke kosten van € 10.447,81 heeft gedekt en dat [X.] per saldo ter zake van buitengerechtelijke kosten geen schade heeft geleden.
Het hof merkt daarbij op dat [X.] wel de polisvoorwaarden heeft overgelegd, maar geen beroep heeft gedaan op enige specifieke bepaling daarin.
Wat [X.] bedoelt met een restitutie van het premiebedrag is het hof (en [Y.]) niet duidelijk, zodat het hof aan die stelling voorbij zal gaan.
Grief IV in het incidenteel appel slaagt mitsdien; de buitengerechtelijke kosten zullen alsnog worden afgewezen.

8.4.8. Nu de rechtbank het tarief van de proceskostenveroordeling heeft aangepast aan het door haar toegewezen bedrag, en deze bedragen in hoger beroep anders (hoger) zijn geworden, zal het hof ook de proceskostenveroordeling in eerste aanleg aanpassen. De hierop betrekking hebbende grief van [X.] slaagt mitsdien.

8.5. In r.o. 4.1.8.1 van het tussenarrest heeft het hof [X.] verzocht duidelijkheid te verschaffen over hetgeen zij beoogt te vorderen, nu zij enerzijds vernietiging van het vonnis in eerste aanleg vordert – waarmee de titel aan de daar toegewezen bedragen komt te ontvallen – en anderzijds slechts 40% van een aantal door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen bedragen.
(De advocaat van) [X.] heeft die duidelijkheid helaas niet verschaft.
Mede gelet op de opstelling van [Y.] zal het hof die omissie niet ten nadele van [X.] laten strekken en met de nodige welwillendheid het petitum van [X.] zo lezen, dat zij niet bedoelt vernietiging te vorderen van de haar bij het vonnis van de rechtbank toegewezen bedragen.
Voor de duidelijkheid zal het hof het vonnis in eerste aanleg vernietigen en het gehele dictum opnieuw formuleren.

8.6. [Y.] heeft tenslotte nog opgemerkt dat volgens haar bij de (rente-)berekening geen rekening is gehouden met deelbetalingen ingevolge het vonnis in eerste aanleg.
Zij stelt dat zij in augustus 2010 nog een aanvullend voorschot heeft verstrekt van € 20.000,-.
Nu het hof er niet mee bekend is welke voorschotbedragen [Y.] op welke data heeft voldaan, kan het hof daarmee in het dictum geen rekening houden. Uiteraard geldt dat ieder voorschotbedrag verrekend moet worden met in het petitum toe te wijzen bedragen en rentebedragen.

Resumerend

8.7.1. De volgende bedragen zijn blijkens de oordelen van het hof toewijsbaar geacht::

Verlies verdienvermogen
€ 12.650,-- met de wettelijke rente, per maand te berekenen, van 18 maart 2004 tot 1 januari 2008 over € 220,-- per maand en van 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 over € 110,-- per maand.

Huishoudelijke hulp
€ 8.272,80 met de wettelijke rente, per maand te berekenen, van 18 maart 2004 tot 9 november 2006 over € 173,36 per maand en van 9 november 2006 tot 2 november 2009 over € 76,96 per maand.

Ontspanningsoefeningen/Yoga
€ 14.145,-- met de wettelijke rente over € 195,-- per maand te berekenen van 18 maart 2004 tot 1 juli 2007.

Kleding
€ 3.400,-- met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2007 (zoals de rechtbank reeds had toegewezen).

Aanschaf fiets
€ 469,95 met de wettelijke rente vanaf 5 september 2007.

Immateriële schade
€ 9.000,-- met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2004.

In totaal:
€ 47.937,75 met de wettelijke rente als aangegeven.

8.7.2. Daarnaast zullen de volgende bedragen, die op zichzelf niet in het hoger beroep waren betrokken, in het dictum worden opgenomen. De rechtbank had deze bedragen – voor 60% - reeds toegewezen, maar in verband met de vernietiging van het dictum van het vonnis van de rechtbank van 6 augustus 2008, en het feit dat het hof de bedragen voor 100% toewijsbaar acht, zullen deze bedragen opnieuw worden opgenomen.
De rechtbank heeft hierover steeds rente toegewezen vanaf 3 juli 2007.

Materiële schade
€ 3.678,27 met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2007.

Pedicure en kapper
€ 1.274,-- resp. € 1.092,-- (samen € 2.366,--), beide bedragen gekapitaliseerd per 1 juli 2007, met wettelijke rente vanaf 3 juli 2007.

Tuinonderhoud
€ 3.257,86 met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2007.

Rijlessen
€ 440,-- met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2007.

Kapotte trui
€ 90,-- met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2007.

In totaal:
€ 9.832,13 met wettelijke rente vanaf 3 juli 2007.

8.7.3. De bedragen van r.o. 8.7.1 en 8.7.2 tezamen belopen € 57.769,88 met de wettelijke rente als aangegeven.

8.8. [Y.] zal als de in eerste aanleg en in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties, inclusief wettelijke rente en nakosten, nu daartegen geen verweer is gevoerd.

9. De uitspraak in principaal en incidenteel appel

Het hof:

vernietigt het vonnis van 6 augustus 2008, door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch onder rolnummer 163712/HA ZA 07-1708 tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende:

verklaart voor recht dat [Y.] aansprakelijk is voor de door [X.] geleden schade als gevolg van het ongeval op 18 maart 2004;

veroordeelt [Y.] tot betaling aan [X.] van een bedrag van € 57.769,88 te vermeerderen met de wettelijke rente als volgt:
1) maandelijks te berekenen, over € 220,-- per maand van 18 maart 2004 tot 1 januari 2008 (naailessen);
2) maandelijks te berekenen, over € 110,-- per maand van 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 (naailessen);
3) maandelijks te berekenen, over € 173,36 per maand van 18 maart 2004 tot 9 november 2006 (huishoudelijke hulp);
4) maandelijks te berekenen, over € 76,96 per maand van 9 november 2006 tot 2 november 2009 (huishoudelijke hulp);
5) maandelijks te berekenen, over € 195,-- per maand van 18 maart 2004 tot 1 juli 2007 (yoga);
6) over € 12.120,-- vanaf 21 juli 2010 (yoga);
7) over € 3.400,-- vanaf 3 juli 2007 (kleding);
8) over € 469,95 vanaf 5 september 2007 (fiets);
9) over € 9.000,-- vanaf 18 maart 2004 (immateriële schade);
10) over € 9.832,13 vanaf 3 juli 2007 (materiële schade, pedicure en kapper, tuinonderhoud, rijlessen, trui);

veroordeelt [Y.] in de proceskosten, aan de zijde van [X.] in eerste aanleg en in hoger beroep gevallen en tot op heden begroot op € 541,85 voor verschotten en € 1.788,-- voor salaris advocaat in eerste aanleg en op € 1.990,44 voor verschotten en € 4.893,-- voor salaris advocaat in hoger beroep , met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dit arrest, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel € 199,-- ingeval niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; LJN BO2906