Rb Arnhem 170908 eiser kan niet voldoen aan door ongeval veroorzaakte informatiebehoefte over verle
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 170908 eiser kan niet voldoen aan door ongeval veroorzaakte informatiebehoefte over (verre) verleden
2.2. Bij dat vonnis (rechtsoverweging 3.17) heeft de rechtbank [eiser]
in de gelegenheid gesteld om aanstellingsbrieven, ontslagbrieven,
salaris- en jaaropgaven, uitkeringsgegevens en belastingaangiften over
de periode van 1 januari 1990 tot aan het ongeval in het geding te
brengen. [eiser] heeft bij akte een aantal stukken in het geding
gebracht, waaronder drie getuigschriften uit de jaren tachtig,
besluiten en correspondentie met het Ministerie van Justitie terzake
van [eiser]s functie als bewaarder/beveiligingsbeambte bij het Huis van
Bewaring te [woonplaats] en de Penitentiaire Inrichting “[naam]” te
[woonplaats] in de jaren negentig, jaaropgaven over de jaren 1994 tot
en met 2000, gegevens met betrekking tot de inkomstenbelasting over de
jaren 1994 tot en met 2000 en nog wat overige informatie.
Ohra
heeft daarover allereerst aangevoerd dat [eiser] in onvoldoende mate de
in rechtsoverweging 3.17 van het vorige tussenvonnis verzochte stukken
heeft verschaft. Volgens Ohra is, ook na kennisneming van de
overgelegde stukken, het arbeidsverleden van [eiser] onduidelijk, zat
hij op het moment van de aanrijding al jarenlang in een uitkeringsfase,
bleek zijn DTP-bedrijf niet levensvatbaar, is nog niet duidelijk waarom
[eiser] al voor het ongeval ooit door een arbeidsdeskundige is begeleid
en is het opvallend dat [eiser] juist gedurende een economische hausse
lange tijd werkloos is geweest. Ohra heeft daarom bepleit - ook omdat
de arbeidsdeskundige volgens haar met de door [eiser] aangeleverde
stukken in redelijkheid niets kan - dat de vordering terzake van
verlies van verdienvermogen in dit stadium onder toepassing van de
artikelen 21 en 22 Rv alsnog wordt afgewezen.
2.3. Daaromtrent wordt als volgt overwogen. Op zichzelf is juist dat
[eiser] niet alle door de rechtbank gevraagde stukken heeft overgelegd.
De stukken die [eiser] heeft overgelegd zijn echter niet zodanig
beperkt of lacuneus dat moet worden geoordeeld dat [eiser] niet aan
zijn stel-, substantiërings- en bewijsaandraagplichten heeft voldaan.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het de verzekerde van Ohra is
geweest die [eiser] door de aanrijding in de huidige situatie heeft
gebracht, waarin van hem wordt gevraagd gegevens te verschaffen over
zijn financiële situatie in het (verre) verleden, dat [eiser] onbetwist
en met stukken onderbouwd heeft gesteld de nodige moeite te hebben
betracht om zoveel mogelijk gegevens boven tafel te krijgen en dat de
overgelegde stukken wel degelijk informatie over [eiser]s
arbeidsverleden verschaffen. Uit de overgelegde stukken is voldoende
aannemelijk geworden dat [eiser] in de periode tussen 1989 en 1997
heeft gewerkt als bewaarder/beveiligingsbeambte bij het Huis van
Bewaring te [woonplaats] en bij de Penitentiaire Inrichting “[naam]” te
[woonplaats]. Ohra heeft dat op zichzelf, gezien het door haar als
productie 14 in het geding gebrachte overzicht van de loopbaan van
[eiser], ook niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist. Dat
[eiser] in de periode van 1997 tot aan zijn dienstverband bij
[instelling] in 1999 in een uitkeringssituatie heeft gezeten,
rechtvaardigt voorts nog niet de conclusie dat voldoende vast staat dat
[eiser]s verlies van verdienvermogen volledig is voldaan met het door
Ohra reeds betaalde bedrag, ook niet wanneer men daarbij in aanmerking
neemt dat het een periode van hoogconjunctuur betrof en dat [eiser]s
DTP-bedrijf in die tijd verliesgevend was. LJN BF3774