Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam 111109 whiplash; rb volgt ad-er, cognitieve beperkingen blijven buiten beschouwing,

Rb A.dam 111109 whiplash; rb volgt ad-er, cognitieve beperkingen blijven buiten beschouwing, rb schat behoefte aan huishoudelijke hulp in op € 5000,00, Smartengeld € 3000,00
In het tussenvonnis van 25 juli 2007 heeft de rechtbank op basis van het beperkingenprofiel, dat [C] had opgemaakt, [D] als arbeidsdeskundige benoemd en haar de vraag voorgelegd in hoeverre er bij [A] sprake is van verlies van arbeidsvermogen als gevolg van het ongeval van 29 december 1999.

2.2.  [D] heeft onderzoek gedaan en op 18 maart 2008 haar rapport uitgebracht. Zij concludeert dat [A], gelet op de door [C] aangegeven beperkingen, nog steeds in staat is om de werkzaamheden, die zij ten tijde van het ongeval van 29 december 1999 verrichtte bij KPMG, te verrichten. [D] motiveert dit door erop te wijzen dat het een functie betreft met een geringe fysieke belasting en ook geringe nekbelasting en dat er in de functie eerder sprake is van een mentale/cognitieve/psychische belasting, waarvoor [A] op grond van de bevindingen van [C] niet beperkt wordt geacht. Verder beschrijft [D] dat het tijdelijke contract van [A] bij KPMG niet is verlengd per 31 mei 2001. De reden daarvoor is niet helemaal meer te achterhalen. [A] kan onvoldoende capaciteiten hebben gehad (ook zonder ongeval) of zij heeft zich door de gevolgen van het ongeval onvoldoende kunnen bewijzen. [D] neigt ernaar te stellen dat er meest waarschijnlijk van beide factoren sprake was. Volgens [D] is er voorts geen reden om aan te nemen dat [A] een andere carrière of salarisontwikkeling heeft dan zonder ongeval. Wel meent zij dat er in de periode tussen de datum van het ongeval, 29 december 1999, en de aanvang van haar dienstverband bij Steens & Partners per 1 april 2002, sprake is geweest van een verlies aan verdien- en arbeidsvermogen. Uit het rapport van [D] blijkt tot slot dat het carrièreperspectief van [A] na het ongeval van 29 december 1999 en de daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen niet anders is dan daarvoor. Zij wijst daartoe ook hier op de geringe fysieke belasting, die de functies waartoe [A] is opgeleid of nog kan worden opgeleid met zich meebrengen.

2.3.  [A] voert tegen het rapport van [D] aan dat zij ervan is uitgegaan dat de neuroloog [C] geen cognitieve beperkingen heeft vastgesteld, terwijl de neuropsycholoog dr. [D] bij rapport van 21 december 2006 heeft geconstateerd dat [A] is blijven steken in een lagere functie als gevolg van cognitieve beperkingen. Hoewel de rechtbank in het tussenvonnis van 25 juli 2007 de overlegging van dit rapport in strijd met de goede procesorde heeft geacht, verzoekt [A] de rechtbank het rapport alsnog bij de beoordeling te betrekken dan wel alsnog door [D] bij haar deskundigenadvies te laten betrekken. Tevens verzoekt [A] de rechtbank om aan [D] nadere vragen te stellen over de omvang van het verlies aan arbeidsvermogen in de periode van 29 december 1999 en 1 april 2002.
[A] heeft [B] van Groot Expertisebureau een schadeberekening laten maken. In zijn rapport van 14 mei 2009 (productie 1 bij akte van [A] d.d. 27 mei 2009) komt hij tot een schadebedrag wegens verlies aan arbeidsvermogen ten bedrage van € 358.181,-. [A] heeft haar eis, die aanvankelijk € 5.888,11 bedroeg, vermeerderd met een bedrag van € 395.524,-, bestaande uit het schadebedrag van € 358.181,- en daarnaast € 30.965,- aan huishoudelijke hulp, € 10.000,- aan smartengeld, € 5.628,- aan kosten van Groot Expertisebureau en € 750,- aan kosten van [D].

2.4.  Fortis kan zich grotendeels vinden in het rapport van [D], maar Fortis bestrijdt de mening van [D] dat [A] na het ongeval tot 1 april 2002 verlies aan arbeidsvermogen heeft geleden. Naar aanleiding van de reactie van [A] op het rapport van [D] voert Fortis aan dat de rechtbank als bindende eindbeslissing heeft geoordeeld dat het beperkingenprofiel van [A], dat door [C] is opgemaakt, vaststaat. Daarom moet het rapport van [D] buiten beschouwing blijven volgens Fortis. Een nadere vraagstelling aan [D] acht Fortis niet nodig. Tot slot betwist Fortis grotendeels de door [A] gevorderde schadeposten.

2.5.  De rechtbank zal [D] volgen in haar rapport om de volgende redenen.
Het verzoek van [A] om alsnog op enigerlei wijze het rapport van [D] in deze procedure te betrekken kan niet worden toegewezen. [A] is door [C] in de gelegenheid gesteld om te reageren op zijn conceptrapport. Zij heeft totdat het beperkingenprofiel van [C] in de procedure een rol is gaan spelen geen bezwaar gemaakt tegen de bevindingen van [C] dat [A] geen cognitieve klachten (meer) aangaf, zodat een neuropsychologisch onderzoek niet aangewezen was, en dat [C] bij zijn onderzoek geen overtuigende cognitieve afwijkingen heeft vastgesteld. Daarom blijft de rechtbank bij het oordeel in het tussenvonnis van 25 juli 2007 onder 2.6. dat er in dit geding geen ruimte is om alsnog onderzoek te doen naar de vraag of [A] als gevolg van het ongeval van 29 december 1999 blijvende cognitieve beperkingen heeft. Het rapport van [D] blijft dan ook buiten beschouwing, ook al heeft [A] daar klaarblijkelijk grote moeite mee. Van haar had echter mogen worden verwacht dat ze tijdens of naar aanleiding van het onderzoek door [C] op dit punt aanstonds duidelijk was.
Het bezwaar van Fortis tegen de mening van [D] dat [A] na het ongeval tot 1 april 2002 verlies aan arbeidsvermogen heeft geleden deelt de rechtbank niet. [D] schrijft in haar rapport (blz. 3 onder 4.3. en 4.4.) dat [A] na haar HEAO opleiding drie maanden heeft gewerkt bij Lucent Technologie en vervolgens drie weken bij KPMG, toen haar het ongeval van 29 december 1999 overkwam. Na het ongeval is zij een aantal maanden volledig arbeidsongeschikt geweest. Vervolgens heeft zij met enige moeite haar werkzaamheden op parttime basis hervat, totdat haar tijdelijke arbeidscontract per 31 mei 2001 niet meer is verlengd. Naar de mening van [D] (blz. 25 onder 10) is de start van de carrière van [A] nadelig beïnvloed door het ongeval. Zij is van eind mei 2001 tot 1 april 2002 werkloos geweest, hetgeen zonder ongeval – mede gelet op de arbeidsmarkt die in die tijd gunstig was – volgens [D] niet zou zijn gebeurd. [D] heeft hiermee vanuit haar specifieke deskundigheid voldoende inzichtelijk gemaakt waarom zij tot de conclusie komt dat [A] als gevolg van het ongeval van 29 december 1999 tot 1 april 2002 minder arbeidsvermogen had dan zij zonder het ongeval zou hebben gehad.

2.6.   Anders dan [A] acht de rechtbank het niet nodig dat aan [D] nadere vragen worden gesteld over dit verminderde arbeidsvermogen. Uit het rapport van [D] volgt dat het gaat om de periode van eind mei 2001 tot 1 april 2002, waarin [A] geen arbeidsinkomen maar uitkeringen heeft ontvangen. De schade die [A] hierdoor heeft geleden kan met behulp van het rapport van [B] d.d. 14 mei 2009 en zijn e-mailbericht van 18 mei 2009 (productie 2 bij akte van [A] d.d. 27 mei 2009) worden begroot. Uit dit rapport (bladzijde 5 onder 2) blijkt dat [A] per 1 juni 2001 een WW-uitkering heeft gekregen voor de periode van een half jaar. Het netto besteedbaar inkomen in 2001 en 2002 berekent [B](blz. 17 tot en met 20) zonder ongeval op € 24.165,- respectievelijk € 25.007,- en met ongeval op € 13.104,- respectievelijk € 16.046,-. In zijn e-mailbericht schrijft [B]dat de schade tot 1 april 2002 ongeveer € 16.000,- bedraagt. In het licht van zijn rapport is het door hem genoemde bedrag, anders dan Fortis aanvoert, voldoende aannemelijk, zodat de schade wegens verlies aan verdienvermogen kan worden begroot op € 16.000,-.

2.7.  Ter onderbouwing van haar vordering ten bedrage van € 30.965,- aan kosten voor huishoudelijke hulp stelt [A] dat zij niet meer in staat is alle huishoudelijke taken te verrichten. Zij is in juni 2003 zelfstandig gaan wonen. Haar ouders kwamen toen twee keer per week haar woning schoonmaken. In juni 2006 is [A] weer bij haar ouders ingetrokken. De huishoudelijke taken die [A] niet zelf kan verrichten begroot zij op 75 uur per jaar à € 15,- per uur vanaf juni 2003 tot 1 juli 2046, in welk jaar zij 75 wordt.
Fortis voert daartegen aan dat [A] niet heeft onderbouwd welke werkzaamheden zij niet kan verrichten en waarom gedurende 75 uur per jaar een professionele hulpverlener nodig zou zijn tot het 75e levensjaar van [A]. Verder betwist Fortis het uurloon van € 15,-. Volgens haar is een uurloon van € 8,50 redelijk en zij voert aan dat [A], indien zij daarvoor in aanmerking komt, thuiszorghulp of een Persoonsgebonden Budget (PGB) dient aan te vragen.

2.8.  Voor de vraag in hoeverre [A] beperkt is in het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden acht de rechtbank de rapportage van [C] van belang. Hij schrijft in zijn rapport (op blz. 9 als antwoord op vraag 7) dat [A] als gevolg van de nekklachten, die zij aan het ongeval heeft overgehouden, beperkt is in de nekbelasting en bij zware huishoudelijke werkzaamheden zoals langdurig stofzuigen en ramen lappen en het sanitair schoonmaken. De rechtbank acht het op grond van deze bevindingen van [C] aannemelijk dat [A] in enige mate schade lijdt als gevolg van haar beperkingen bij het verrichten huishoudelijke werkzaamheden.
In hoeverre [A] bij deze werkzaamheden beperkt is, dus tot welke mate zij nog wel in staat is om de werkzaamheden te verrichten en welk deel zij niet meer kan, geeft [C] niet aan. Daarnaast heeft [A] niet onderbouwd waarom zij tot haar 75e, en niet voor een kortere periode, huishoudelijke hulp nodig heeft en evenmin waarom zij uitgaat van een uurtarief van € 15,-. Verder is niet duidelijk of [A] in aanmerking komt voor een vergoedingsregeling (thuishulp of een PGB). Daarom kan de omvang van deze schadepost niet nauwkeurig worden vastgesteld, zodat de rechtbank het schadebedrag zal begroten.
Gelet op de woonsituatie van [A], haar leeftijd (zij is thans 38 jaar), de door [C] genoemde beperkingen en de overige omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat enige schade aannemelijk is, maar de omvang daarvan wordt niet groter geschat dan totaal € 5.000,-.

2.9.  [A] vordert € 10.000,- aan smartengeld. Fortis voert aan dat zij een bedrag van € 3.000,- redelijk vindt.
Nu [A] blijvend letsel heeft opgelopen als gevolg van het ongeval van 29 december 1999 komt haar naar het oordeel van de rechtbank een bedrag aan smartengeld toe. Bij het bepalen van de hoogte daarvan weegt de rechtbank mee dat [A] ten tijde van het ongeval 28 jaar was, dat zij een aantal maanden volledig arbeidsongeschikt is geweest en dat zij blijvende nekklachten en een bewegingsbeperking van de halswervelkolom aan het ongeval heeft overgehouden. Haar blijvende functionele invaliditeit is door [C] getaxeerd op 2%. Door het blijvende letsel is zij niet alleen beperkt in het verrichten van zware huishoudelijke werkzaamheden maar ook in het sporten. Gelet op de overige omstandigheden van het geval acht de rechtbank, in aanmerking genomen de smartengeldbedragen die in Nederland in vergelijkbare gevallen door de rechter worden toegekend, het door Fortis genoemde bedrag van € 3.000,- billijk.

2.10.  De door [A] gevorderde bedragen van € 5.628,- aan kosten van het rapport van [B]en € 750,- aan kosten van het rapport van [D] komen niet voor vergoeding in aanmerking. Op grond van de bevindingen van [D], die door de rechtbank zijn overgenomen, was er immers onvoldoende aanleiding om een schaderapport betreffende het verlies aan verdienvermogen, zoals door [B]opgesteld, te laten opmaken. Voorts brengt de overweging (zie hiervoor onder 2.5.) dat het rapport van [D] buiten beschouwing blijft, mee dat de kosten van dit rapport voor rekening van [A] moeten blijven.

2.11.  Uit het voorgaande volgt dat Fortis zal worden veroordeeld tot betaling van € 16.000,- wegens verlies aan verdienvermogen, € 5.000,- aan kosten van huishoudelijke hulp en € 3.000,- aan smartengeld. [A] heeft in de dagvaarding wettelijke rente gevorderd vanaf de datum van de dagvaarding, 21 oktober 2003. Dit deel van de vordering acht de rechtbank, nu partijen hier bij en na de vermeerdering van eis niet nader op zijn ingegaan, toewijsbaar. Bij het tussenvonnis van 29 november 2006 is Fortis in het incident veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 5.800,- aan buitengerechtelijke kosten. Er is geen aanleiding om af te wijken van hetgeen in dat vonnis onder 3.3. ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten is overwogen, zodat de beslissing ten gronde gelijk is aan het toegekende voorschot. Indien en voor zover het voorschot door Fortis is betaald, dient het in mindering te worden gebracht op de hierna uit te spreken veroordeling van Fortis tot betaling van het bedrag van € 5.800,-.
LJN BK7118