Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 280410 whiplash, 3 ongevallen, 2 banen, beoordeling verlies arbeidsvermogen

Rb Utrecht 280410 whiplash, 3 ongevallen, 2 banen, beoordeling verlies arbeidsvermogen
2.23.  [eiser] was ten tijde van het ongeval van 20 januari 2000 in vaste dienst bij de Hema. Daarnaast was hij met ingang van 18 oktober 1999 in dienst bij uitzendbureau Capac. [eiser] vordert zoals vermeld EUR 486.638,08 terzake van verlies van arbeidsvermogen. Aan de berekening hiervan door het NRL heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat hij in de hypothetische situatie zonder ongeval tot zijn 63e jaar 60 uur per week (twee maal 30 uur) als orderpicker zou hebben gewerkt. Het loon in de berekening is gerelateerd aan de loonschalen van de Hema. Univé betoogt dat de arbeidsomvang bij Capac verwaarloosbaar klein was en dat de arbeidsomvang bij de Hema, 20 uur per week, als uitgangspunt moet gelden. Naar het oordeel van de rechtbank moet zowel het standpunt van [eiser] als dat van Univé worden verworpen. De rechtbank licht dit als volgt toe.

2.24.  [eiser] had bij de Hema een contract voor 20 uur per week. Aan de arbeidsdeskundige heeft hij echter veertien salarisoverzichten verstrekt over de periode oktober 1998 tot en met januari 2000. Daaruit blijkt dat [eiser] gemiddeld ongeveer 8 uur per maand (2 uur per week) bij de Hema overwerkte. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat [eiser] gemiddeld 22 uur per week bij de Hema werkte. In het dossier bevindt zich daarnaast een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Capac (onderdeel van Randstad), waaruit blijkt dat [eiser] met ingang van 5 november 1999 voor 40 uur per week te werk werd gesteld bij een opslag-en distributiebedrijf tegen een bruto uurloon van f 15,33. In een brief van de advocaat van [eiser] aan de arbeidsdeskundige is vermeld dat dit een contract betreft voor maximaal 40 uur per week en dat dit niet wil zeggen dat hij die uren ook feitelijk werkzaam was. Daarnaast bevinden zich bij de processtukken jaaropgaven van Capac over 1999 (18 oktober tot en met 31 december) en 2000. Het brutoloon over 1999 bedroeg f 3.719,--. Gelet op de periode van ongeveer 2,5 maanden kan zijn bruto maandloon bij Capac in 1999 worden gesteld op (afgerond) f 1.488,-- (3.719 : 2,5). Dit vindt steun in de jaaropgaaf over 2000. Als brutoloon over dat jaar is immers een bedrag van f 1.278,-- vermeld, terwijl [eiser] na het ongeval van 20 januari 2000 niet meer via Capac heeft gewerkt. Univé wijst erop dat de advocaat van [eiser] tijdens het schaderegelingstraject schriftelijk heeft gemeld dat [eiser] 's ochtends 4 uur via Capac werkte (productie 2 conclusie van antwoord). Dit wordt bevestigd door de inkomensgegevens, er vanuitgaande dat [eiser] gemiddeld 22 dagen per maand werkte is (1.487 bruto per maand : 15,33 bruto per uur = 97 uur per maand : 22 dagen = 4,4 uur per dag). Ook het UWV ging ervan uit dat [eiser] 4 uur per dag via Capac werkte (productie 2 bij dagvaarding). De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [eiser] gemiddeld 20 uur per week via Capac werkzaam was.

2.25.  Univé betoogt voorts dat [eiser] ten tijde van het ongeval op 20 januari 2000 nog maar kort werkzaam was via uitzendbureau Capac en dat door [eiser] zal moeten worden aangetoond dat Capac hem in de situatie zonder ongeval langjarig in dienst zou hebben genomen (conclusie van antwoord paragraaf 25). De rechtbank overweegt hierover het volgende. De maatstaf bij de vaststelling van verlies van arbeidsvermogen is de redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen (Hoge Raad 13 december 2002, NJ 2003, 212). De bewijslast van de schade rust op [eiser], maar aangezien het gaat om een hypothetische situatie mogen aan het bewijs geen strenge eisen worden gesteld (Hoge Raad 15 mei 1998, NJ 1998,624). Univé gaat eraan voorbij dat het bij de vaststelling van de schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen er niet om gaat vast te stellen welke inkomensschade [eiser] concreet heeft geleden door het wegvallen van zijn inkomen via Capac. Beoordeeld moet worden hoe hoog zijn schade is als gevolg van het wegvallen van het vermogen om door middel van arbeid inkomen te genereren. Concrete gegevens over de aard van de voor het ongeval verrichte werkzaamheden en het daarmee verdiende inkomen zijn daarbij van belang. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat [eiser] voor het ongeval lichamelijk en geestelijk gezond was is het naar het oordeel van de rechtbank redelijk om te veronderstellen dat [eiser] in de situatie zonder ongeval ook 42 uur per week zou hebben gewerkt; 22 uur per week bij de Hema en 20 uur per week bij Capac of een andere uitzendorganisatie.

2.26.  Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het betoog van Univé dat er bij de vaststelling van het verlies van arbeidsvermogen van moet worden uitgegaan dat [eiser] in de situatie zonder ongeval in totaal 20 uur per week zou hebben gewerkt. Het standpunt van [eiser], dat er van moet worden uitgegaan dat hij in de situatie zonder ongeval 60 uur per week zou hebben gewerkt, kan echter evenmin als een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen worden aanvaard. Naast de omstandigheid dat [eiser] voor het ongeval aanmerkelijk minder dan 60 uur per week werkte is in dit verband relevant dat zijn werkzaamheden fysiek zwaar waren. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige blijkt immers dat [eiser] zijn werkzaamheden voornamelijk staand en lopend verrichtte en dat hij bij de Hema ook nog dozen en bakken tot ruim 15 kilo moest tillen.

2.27.  Het bruto uurloon van [eiser] bij Capac bedroeg f 15,33. Dit is aanzienlijk lager dan het bruto uurloon bij de Hema in het jaar 2000 ter hoogte van f 19,15 (bijlage 1 bij het NRL-rapport). Het is dan ook niet redelijk om bij de berekening van het verlies van arbeidsvermogen volledig uit te gaan van de loonschalen van de Hema. Naar het oordeel van de rechtbank dient als basis voor het hypothetisch inkomen zonder ongeval het bruto inkomen dat [eiser] in de situatie zonder ongeval zou hebben verdiend door gemiddeld 22 uur per week te werken bij de Hema en 20 uur per week via Capac. Dit kan worden bepaald door het bruto jaarinkomen over 1999 bij de Hema volgens de jaaropgaaf of de salarisstrook over december van dat jaar (die niet zijn overgelegd) te vermeerderen met het bruto inkomen dat [eiser] redelijkerwijs jaarlijks bij Capac (of elders met soortgelijke werkzaamheden) zou hebben verdiend. Met inachtneming van de jaaropgaaf van Capac over 1999 en uitgaande van een vakantietoeslag van 8% kan laatstgenoemd bedrag worden gesteld op (afgerond) f. 19.285,-- (1.488 x 12,96). Voor het geval [eiser] niet meer de beschikking heeft over zijn Hema-jaaropgaaf over 1999 of over zijn Hema-salarisstrook over december van dat jaar, dient hij een schriftelijke verklaring van de Hema op te vragen waarin het volledige brutoloon over dat jaar is vermeld. In het kader van de schadeberekening kan het hypothetisch inkomen zonder ongeval vanaf het jaar 2000 tot de kapitalisatiedatum vervolgens voor elk jaar worden bepaald door het bruto jaarinkomen over 1999 te vermeerderen aan de hand van loonschalen van de Hema (voor 20 uur + 2 uur overwerk) en van de relevante uitzendbranche (20 uur).

2.28.  [eiser] is in de door hem overgelegde schadeberekening uitgegaan van een prepensioen op zijn 63e en van pensionering op zijn 65e. Bij conclusie na deskundigenbericht stelt hij zich echter op het standpunt dat er bij de vaststelling van zijn schade van moet worden uitgegaan dat hij in de situatie zonder ongeval tot zijn 67e zou hebben gewerkt. In verband daarmee voert hij aan dat bij het op dat moment zittende kabinet het voornemen bestond om de pensioenleeftijd te verhogen naar 67 jaar. Univé betoogt dat het volstrekt niet vaststaat dat [eiser] in de situatie zonder ongeval tot zijn 67e zou hebben gewerkt. Het is nog niet duidelijk of de pensioenleeftijd daadwerkelijk zal worden verhoogd tot 67 jaar. Zelfs indien dat wel gebeurt is het volgens Univé sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval of een individuele werknemer tot zijn 67e zal werken, waarbij ook afwijkingen met betrekking tot zware beroepen van belang zijn. De rechtbank volgt Univé in dit betoog. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis wordt Nederland geregeerd door een demissionair kabinet en is er nog geen sprake van een wetsvoorstel tot wijziging van de pensioenleeftijd. Of de pensioenleeftijd zal worden gewijzigd hangt af van de politieke keuzes die het nieuw te vormen kabinet zal maken. Voor de val van het kabinet werd door diverse politieke partijen bovendien gesproken over een uitzondering ten aanzien van zware beroepen. Of het beroep dat Univé ten tijde van het ongeval uitoefende moet worden beschouwd als een zwaar beroep is niet duidelijk, maar dit kan niet worden uitgesloten. Kortom, er zijn teveel onzekerheden om uit te kunnen gaan van een pensioenleeftijd van 67 jaar. Naar het oordeel van de rechtbank dient bij de schadevaststelling dan ook te worden uitgegaan van pensionering van [eiser] op 65-jarige leeftijd.

2.29.  Het ongeval waarvoor Univé aansprakelijk is heeft inmiddels al meer dan tien jaar geleden plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van beide partijen, maar vooral in dat van [eiser] als slachtoffer, dat aan dit slepende geschil spoedig een einde komt. Over de belangrijkste geschilpunten heeft de rechtbank thans beslist. Gelet op het bovenstaande veronderstelt de rechtbank dat partijen in staat zijn om alsnog een minnelijke regeling tot stand te brengen en dat bij hen daartoe ook de bereidheid bestaat. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat partijen op basis van de in dit vonnis geformuleerde uitgangspunten de schade verder afwikkelen. Daarom zal de rechtbank de zaak naar de parkeerrol van 6 oktober 2010 verwijzen voor doorhaling of doorprocederen.

2.30.  Voor het geval partijen er niet in slagen om een schikking te treffen kan ieder van hen als meest gerede partij de zaak op de actieve rol zetten en een akte nemen, met het verzoek door te procederen. Die partij zal dan moeten aangeven wat de resterende geschilpunten zijn en haar standpunt, indien mogelijk met stukken, dienen te onderbouwen. De andere partij zal hierop vervolgens bij akte mogen reageren.
LJN BM2738