Rb Zwolle 160408 hypothetisch inkomen 22 jarige: carriere als zelfst assurantietussenpersoon onvoldo
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zwolle 160408 hypothetisch inkomen 22 jarige: carriere als zelfstandig assurantietussenpersoon onvoldoende onderbouwd
2.1. Op 27 mei 1994 is [eiseres], die toen 22 jaar oud was, een
verkeersongeval overkomen, doordat de auto die zij bestuurde van
achteren werd aangereden door een verzekerde van Univé.
2.2. Univé heeft de aansprakelijkheid voor (de gevolgen van) dit ongeval erkend.
2.3. [eiseres] heeft zich vanwege de klachten die zij na het ongeval
ondervond onder behandeling gesteld van haar huisarts. Zij heeft daarop
fysiotherapie ondergaan.
2.4. Ten tijde van het ongeval was [eiseres] werkzaam als medewerkster
relatiebeheer bij Groene Land Achmea Verzekeringen, verder te noemen:
“Groene Land”, op basis van een aanstelling van 36 uur per week. Deze
arbeid heeft [eiseres] uiteindelijk niet kunnen volhouden, waarna zij
heeft hervat in de functie van secretaresse. Na het ongeval heeft
[eiseres] maximaal 25 uur per week heeft gewerkt. Na de geboorte van
haar kind in 2000 heeft [eiseres] vanaf januari 2001 haar werkuren
teruggebracht tot 12 uren per week.
2.5. Aan [eiseres] is in verband met haar uitval in de functie van
medewerkster relatie-beheer met ingang van 1 januari 1996 een
WAO-uitkering toegekend op basis van een
arbeidsongeschiktheidspercentage van 25-35%. Per 23 maart 1998 is zij
ingedeeld in de klasse van 35-45%. [eiseres]s uitkering is met ingang
van 3 januari 2007 ingetrokken omdat haar arbeidsongeschiktheid per die
datum is afgenomen naar minder dan 15%.
2.6. [eiseres]s werkgever heeft tot januari 2001 haar salaris volledig
doorbetaald, waarna met ingang van januari 2001 de suppletie van
[eiseres]s loon is gestaakt.
2.7. In zijn rapport van 8 november 1997 heeft dr. Gelmers, neuroloog,
geconcludeerd dat bij [eiseres] sprake is van een craniocervicaal
acceleratie trauma, gevolgd door een late whiplash syndroom en dat de
klachten en de beperkingen ongevalsgerelateerd zijn.
2.8. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de omvang van schade
aan huishoudelijke hulp en aan smartengeld, welke posten door partijen
zijn vastgesteld op een bedrag van EUR 40.000,00. Dit bedrag is door
Univé aan [eiseres] betaald. Over de overige schadeposten is geen
overeenstemming bereikt.
2.9. Op 27 april 1993 heeft [eiseres] een diploma Assurantiebemiddeling B behaald.
2.10. Op de in het door [eiseres] op 17 maart 1995 ingevulde
letselschadeformulier van Univé vermelde vraag naar beroep is als
antwoord vermeld “adm. medewerkster”. Van de daarachter voorbedrukte
tekst “loondienst/zelfstandig” is het woord “zelfstandig” volledig
doorgekrast.
2.11. Op 8 juni 1995 is [eiseres] bezocht door een schaderegelaar van
Univé. In het door deze van dit bezoek opgemaakte rapport is vermeld
dat zij werkzaam is als administratief medewerkster, waarna een
beschrijving volgt van de verrichte werkzaamheden.
2.12. Groene Land heeft in 1995, 1997 en 1998 aan Univé bericht dat de
afdeling waar [eiseres] werkzaam is, vanwege het grote werkaanbod
regelmatig heeft overgewerkt en dat als [eiseres] geen ongeval
overkomen zou zijn, [eiseres] ook overgewerkt zou hebben.
2.13. In het rapport d.d. 9 oktober 1997 van klinisch psycholoog drs.
A. Bons te Schipborg, zoals uitgebracht aan dr. Gelmers voormeld, is
onder het kopje ‘consequenties van klachten’ onder meer weergegeven:
“Onderzochte geeft aan dat haar carrièremogelijk-heden sterk zijn
afgenomen. Zonder tussenkomst van het ongeval zou ze waarschijnlijk
zijn doorgestroomd naar een hogere functie waarbij ze zich m.n. verder
wilde bekwamen op het gebied van assurantiën.”
2.14. In de correspondentie en andere contacten tussen partijen is
niet eerder dan in juli 1999 aan de orde gekomen het voornemen van
[eiseres] dat zij zonder ongeval het zelfstandig beroep van
assurantiepersoon/hypotheekadviseuse zou zijn gaan uitoefenen.
2.15. Bij brief van 9 september 1999 heeft de heer [A], h.o.d.n.
‘Assurantiën Vastgoed [A]’ het volgende aan [eiseres] bericht: “Bij
deze ontvangt U gegevens inzake onze samenwerking over de periode
okt’93 tot nov’94. Oktober 1993 zijn wij gestart met een
inwerkingsperiode tot maart 1994. Vanaf maart 1994 heeft U voor mij
zelfstandig adressen bezocht in de portefeuille IJsselmuiden-Wilsum en
Dalfsen. In genoemde plaatsen zaten om en nabij 400 relaties. Ik heb U
de mogelijkheden geboden deze portefeuille van mij te kopen voor een
bedrag ad. + F.= 22.000,--. U kon zelfstandig beginnen omdat U in bezit
was van een Assurantie B diploma. November 1994 deelde U mij mede dat U
om gezondheidsredenen niet meer in staat was relaties voor mij te
bezoeken. Helaas voor mijn werkzaamheden kwam toen een eind aan onze
samenwerking. Uiteraard moest ik mijn bedrijf zelf verder runnen, (..)”
2.16. [A] voormeld heeft bij brief van 3 oktober 2001 op de vragen van Bureau Letselschade Provisa te Zwolle geantwoord:
1. (..) [eiseres] heeft haar diploma Assurantiën gehaald. Zij heeft
dus kennis van zaken en komt ook goed bij cliënten over.
2. Omdat (..) [eiseres] bij mijn bedrijf heeft afgehaakt heb ik dit
gedeelte van de portefeuille verkocht in het jaar 1996.
3. Uiteraard kan ik U niet opgeven hoeveel de winst uit deze portefeuille de laatste jaren is geweest.
4. Door de uitval van (..) [eiseres] was ik in verband met vele andere
werkzaamheden genoodzaakt de portefeuille te verkopen. (Dus in eigen
beheer houden kon er niet meer bij.)
5. (..) [eiseres] had de portefeuille zeer zeker kunnen uitbouwen bij gelijkblijvend functioneren.
2.17. Bij brief van 4 november 2002 heeft Bureau Letselschade Provisa
onder meer aan [A] voormeld bericht: “(..) In het laatste telefonische
onderhoud (..) meldde u mij dat (..) [eiseres] - als het ongeval haar
niet was overkomen - verder zou zijn gegaan als zelfstandig
assurantiebemiddelaar en hypotheekadviseuse. Verder meldde u mij, dat
er in deze functie al snel zo’n f. 80.000,- EUR 36.000,- verdiend kon
worden. Verder meldde u dat dit inkomen al snel had kunnen uitlopen
naar een aanmerkelijk hoger niveau. Wij spreken dan nog niet eens over
de extra’s die de jaren negentig met de enorme groei die er was, met
zich mee hadden kunnen brengen. (..) Zou u een en ander schriftelijk
willen bevestigen of gaat uw voorkeur uit naar een onderhoud met
ondergetekende en een schaderegelaar van Univé? [A] voormeld heeft
daarop bij brief van 28 november 2002 geantwoord: “Uw brief (..) kan ik
bevestigen inzake de door u genoemde bedragen. Uiteraard groeit een
verzekerings-portefeuille van jaar tot jaar. (..) Voor verdere vragen
kunt u mij altijd even bellen. (..)”.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat zij
zonder het ongeval haar werkzame carrière zou hebben voortgezet (ultimo
1995) als zelfstandig assurantie-tussenpersoon/hypotheekadviseuse,
onder veroordeling van Univé in de kosten.
3.2. Univé voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De standpunten van partijen
4.1. [eiseres] stelt dat zij door de gevolgen van het ongeval niet
meer in staat is om haar al vanaf 1993 vorm gegeven voornemen tot het
zich vestigen als zelfstandig
assurantie-tussenpersoon/hypotheekadviseuse te realiseren. Dat
voornemen blijkt uit het al in 1993 behalen van haar assurantiediploma
B en de samenwerking met [A]. Daardoor lijdt zij inkomensschade. Zij
heeft dan ook recht en belang bij een verklaring voor recht terzake.
4.2. Univé betwist dat [eiseres] zonder ongeval haar carrière had
voortgezet als zelfstandige. Tot 1 juli 1999 heeft [eiseres] geen
melding gemaakt van zo’n voornemen, waarbij uit de tot dan toe
verkregen informatie van haar werkgever en uit die van psycholoog Bons
blijkt dat [eiseres] zich zou hebben ingespannen voor hetzij overwerk
bij dan wel een doorgroei binnen de organisatie van die die werkgever.
Enig concreet en overtuigend bewijs van die stelling is niet door
[eiseres] geleverd. Ook betwist Univé dat het ongeval zodanige
beperkingen heeft meegebracht dat [eiseres] van dit voornemen als
gevolg van dat ongeval heeft moeten afzien. Het causale verband
ontbreekt volgens Univé. De beperkingen vormen geen afdoende reden om
zich niet als zelfstandig assurantietussen-persoon/hypotheekadviseuse
te vestigen. Univé wijst er ook op dat [eiseres], in de situatie zonder
ongeval, maximaal 20 uur per week zou hebben gewerkt, waarin het
ongeval geen wijziging heeft gebracht. Zonodig dient een deskundige te
beoordelen of en in hoeverre [eiseres] in staat was om als zelfstandig
assurantietussenpersoon/hypotheekadviseuse werkzaam te worden.
5. De beoordeling
5.1. Wat betreft de vraag of er in het geval van [eiseres] sprake is
van verlies van verdienvermogen stelt de rechtbank voorop dat de vraag
of een benadeelde als gevolg van het ongeval dergelijke schade heeft
geleden, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke
inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij het
wegdenken van het ongeval. Bij zo’n vergelijking komt het aan op de
redelijke verwachting van de rechter over toekomstige ontwikkelingen.
Bij die verwachting over de toekomst zijn het heden en het verleden van
groot belang, terwijl tevens ervaringsregels een rol van betekenis
spelen. Verder geldt dat aan een benadeelde die blijvend letselschade
heeft opgelopen geen hoge eisen kunnen worden gesteld met betrekking
tot het bewijs van de inkomsten die hij/zij in de hypothetische
situatie zonder ongeval zou hebben genoten; het is immers de
veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft
ontnomen om zekerheid te verschaffen over wat in de hypothetische
situatie zonder ongeval zou zijn gebeurd. Dit laat onverlet dat de
bewijslast betreffende omvang van het verlies aan verdienvermogen op de
benadeelde rust.
5.2. Wat betreft de vraag of in het geval van [eiseres] een redelijke
verwachting kan worden aangenomen dat zij zich, het ongeval van 27 mei
1994 weggedacht, per einde 1995 als zelfstandig
assurantietussenpersoon/hypotheekadviseuse zou hebben gevestigd, geldt
het volgende.
5.3. Onomstreden is dat [eiseres] voor het ongeval het diploma
Assurantiebemiddeling B heeft behaald. Vast staat zo’n diploma een
voorwaarde is voor het zich mogen vestigen als een zelfstandig
assurantietussenpersoon. Tevens is onomstreden dat [eiseres] vanaf
oktober 1993, naast haar volledige aanstelling bij Groene Land, bij en
voor [A], h.o.d.n. ‘Assurantiën Vastgoed [A]’ in enigerlei mate
activiteiten heeft verricht op het gebied van assurantiebemiddeling.
Univé heeft evenmin bestreden de verklaring van [A] dat hij haar een
gedeelte van zijn verzekeringsportefeuille ter overname had aangeboden.
Deze feitelijkheden bieden aanwijzingen voor de aannemelijkheid van
[eiseres]s stelling dat zij zonder ongeval haar carrière als
zelfstandige zou hebben vervolgd.
5.4. Tegen die aanwijzingen staan echter de volgende, daaraan afbreuk doende omstandigheden.
5.4.1. [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken de stelling
van Univé dat het voor werknemers van een verzekeringsmaatschappij,
zoals [eiseres], niet ongebruikelijk is om het diploma
Assurantiebemiddeling B te halen, ook niet indien zij dat diploma niet
voor hun functie nodig hebben. [eiseres] heeft ook tegenover psycholoog
Bons aangegeven dat zij bij Groene Land had willen doorgroeien op het
gebied van assurantiën.
5.4.2. In voormelde stelling ligt besloten dat het evenmin
ongebruikelijk is voor mede-werkers van een zelfstandig
assurantietussenpersoon om over zo’n diploma te beschikken. De
rechtbank begrijpt uit [eiseres]s stellingen en de brief van [A] d.d. 9
september 1999 dat [eiseres], ook nadat zij vanaf maart 1994
zelfstandig adressen bezocht, die activiteiten verrichtte voor en onder
verantwoordelijkheid van [A]. Zo’n diploma sluit daarmee geenszins uit
een carrière in loondienst bij een zelfstandig assurantietussenpersoon.
5.4.3. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij voldeed aan de
(wettelijke) vereisten voor het zich kunnen vestigen als zelfstandig
assurantietussenpersoon, als bedoeld in de toen geldende Wet
Assurantiebemiddeling (WAb), althans dat zij doende was om daar op
afzienbare termijn aan te voldoen. In dat kader kan er niet aan voorbij
worden gezien dat [eiseres] heeft erkend dat zij zich ten tijde van het
ongeval nog niet had ingeschreven in het handelsregister van de Kamer
van Koophandel en bij de fiscus nog geen BTW-nummer had aangevraagd.
5.4.4. [eiseres] heeft evenmin gesteld dat zij beschikte over kennis,
dan wel doende was die te verwerven, benodigd voor het zijn van
hypotheekadviseuse.
5.4.5. [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld
waaruit blijkt dat zij beschikte over voldoende
ondernemersvaardigheden, anders dan de hiervoor in r.o. 5.4.2. tot en
met 5.4.4. bedoelde kwalificaties. In dat kader komt belang toe aan de
omstandigheid dat [eiseres] kennelijk (nog) geen ondernemingplan had
opgesteld of daarmee doende was, terwijl zij stelt (zie punt 9. CvR)
dat [A] haar na de per maart 1994 geëindigde inwerkperiode had
aangeboden ‘de portefeuille IJsselmuiden-Wilsum en Dalfsen’ over te
nemen.
5.4.6. [eiseres] heeft voorts niets gesteld over haar financiële
mogelijkheden tot overname van die door [A] aan haar aangeboden
portefeuille, eventuele contacten met een externe financier daaronder
begrepen. Andere bijzonderheden over de met [A] te sluiten overeenkomst
zijn evenmin gesteld of gebleken.
5.4.7. [eiseres] heeft evenmin iets gesteld over de wijze waarop zij,
na die overname, haar inspanningen voor die portefeuille zou inpassen
in haar - toentertijd - voltijdse aanstelling bij Groene Land.
5.4.8. [eiseres] heeft niet gemotiveerd gesteld dat zij het aanbod van
[A] zou accepteren. Zij heeft daarover niet meer gesteld dan dat zij
daarover nog nadacht.
5.4.9. [eiseres] heeft gedurende de eerste vijf jaren van de
afhandeling door Univé van de door haar geleden schade - die
betreffende verlies aan arbeidsvermogen daar uitdrukkelijk onder
begrepen - gezwegen over een voor het ongeval bestaand voornemen om
zich als zelfstandige te vestigen en dit voornemen pas in juli 1999 bij
Univé gemeld. [eiseres] heeft zich daarentegen tot dan toe op het
standpunt gesteld dat Univé (tevens) gehouden was om door haar bij
Groene Land misgelopen overwerkvergoedingen te compenseren. In dat
kader geldt dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] tijdens enig
medisch onderzoek - al dan niet expliciet over de consequenties van het
ongeval en de daardoor veroorzaakte klachten - heeft gesproken over een
moeten afzien van haar voornemen tot vestiging als zelfstandig
assurantietussenpersoon. In dat verband springt in het bijzonder in het
oog de door psycholoog Bons wel uit de mond van [eiseres] opgetekende
gesneefde ambitie tot doorgroei in hogere functies binnen Groene Land
als hiervoor in r.o. 2.13. weergegeven.
5.4.10. De door [eiseres] gegeven verklaring voor het verzwijgen van
dat voornemen kan niet overtuigen. [eiseres] stelt wel dat zij bevreesd
was voor de reactie van haar werkgever Groene Land op dat voornemen
doch die vrees is op geen enkele wijze onderbouwd. Van belang is
daarbij dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] op enigerlei wijze
gebonden was aan een non-concurrentiebeding en/of een verbod op
nevenwerkzaamheden. Voorts valt niet in te zien dat de kennelijk door
[eiseres] beoogde alternatieve activiteiten op het terrein van
assurantiebemiddeling concurrerend zouden zijn voor haar werkgever, een
verzekeraar. Daarbij geldt dat niet valt in te zien dat Groene Land aan
[eiseres] zou verwijten dat zij zich niet als zelfstandig tussenpersoon
had gevestigd en een enkel voornemen terzake zou hebben aangegrepen om
daar betreffende [eiseres]s rechtspositie consequenties aan te
verbinden. Tot slot is niet te begrijpen dat [eiseres] er vanuit kon
gaan dat informatie die zij in het kader van de letselschadeafhandeling
aan de betrokken medici en Univé zou verschaffen bij Groene Land bekend
zou worden. Dit verzwijgen wijst dan ook naar het oordeel van de
rechtbank veeleer op het ontbreken van een feitelijk voornemen als
gesteld.
5.5. De hiervoor in r.o. 5.4. bedoelde feitelijkheden en
omstandigheden wekken zodanige twijfel aan de stelling van [eiseres]
dat zij zich als zelfstandig
assurantie-tussenpersoon/hypotheekadviseuse had gevestigd, dat zij daar
meer tegenover had moeten stellen en het niet had mogen laten bij het
aanvoeren van de in r.o. 5.3. weergegeven vaststaande feiten. Nu
[eiseres] geen andere, nadere feiten heeft aangevoerd, die, indien
bewezen, de gevorderde verklaring voor recht kunnen dragen, moet van
een en ander de slotsom zijn dat [eiseres] niet aan haar stelplicht
heeft voldaan.
5.6. Het gevolg van dat niet voldoen aan de stelplicht is dat de
vordering voor afwijzing gereed ligt. Aan een bewijsopdracht conform
het daartoe door [eiseres] gedane aanbod wordt dan ook niet toegekomen.
LJN BE8747