Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 181017 onvoldoende voorlichting tzv inkomenssituatie met én zonder ongeval; deelgeschil leent zich niet voor deskundigenonderzoek

RBMNE 181017 onvoldoende voorlichting tzv inkomenssituatie met én zonder ongeval; deelgeschil leent zich niet voor deskundigenonderzoek
kosten begroot: € 5.523,00 (20 uur x € 225 + 21% + griffierecht); kantoorkosten inbegrepen in uurtarief 

De feiten
2.1. 

[verzoeker] is op 26 september 2009 betrokken geweest bij een verkeersongeval. Hij was op dat moment 24 jaar oud en zat bij een vriend achterop de bromfiets. De bromfiets is in aanrijding gekomen met een tram. Hierbij is de vriend van [verzoeker] dusdanig zwaar gewond geraakt dat hij twee dagen later is overleden. [verzoeker] liep zwaar letsel op, bestaande uit een gecompliceerde rechterbovenbeenfractuur, een groot wekedelenletsel aan het linkerbovenbeen, een ribfractuur en bandletsels van de rechterknie.

2.2.
Ten tijde van het ongeval werkte [verzoeker] als trappensteller bij [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam]) in [vestigingsplaats]. Voorafgaand aan het ongeval hadden [verzoeker] en [bedrijfsnaam] een vaststellingsovereenkomst gesloten, inhoudende dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2009 zou worden beëindigd.

2.3.
[verzoeker] heeft door het ongeval blijvend letsel opgelopen. Hierdoor kan hij niet meer als trappensteller werken.

2.4.
Met ingang van 1 november 2015 werkt [verzoeker] bij Ultimaker in Geldermalsen, een bedrijf dat zich toelegt op de productie van 3D-printers. Aanvankelijk werkte hij daar als ‘assembly operator’ en vanaf 1 maart 2017 als ‘junior system tester’.

2.5.
Allianz heeft aansprakelijkheid voor het ongeval voor 90% erkend, daarmee rekening houdend met 10% eigen schuld van [verzoeker] .

3. 
Het deelgeschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt om:
I. te bepalen dat bij de berekening van de schade door verlies aan arbeidsvermogen als uitgangspunt dient te worden gehanteerd dat [verzoeker] in de hypothetische situatie zonder ongeval in de bouwsector werkzaam zou zijn gebleven en een inkomen zou hebben genoten op het niveau van een trappensteller;
II. Allianz te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 50.000,00 als voorschot op de schade door verlies aan arbeidsvermogen;
III. Allianz te veroordelen tot het betalen van de (buitengerechtelijke) kosten van dit deelgeschil ad € 5.771,70, te vermeerderen met het griffierecht.

3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij door het verkeerongeval arbeidsvermogensschade lijdt. Door het ongeval is hij niet meer in staat om als trappensteller te werken. De functies die hij nu kan vervullen betalen minder dan de functie van trappensteller. [verzoeker] stelt dat het een redelijke toekomstverwachting was dat hij, in de situatie zonder ongeval, in de bouw werkzaam zou zijn gebleven. Weliswaar zou zijn arbeidsovereenkomst bij [bedrijfsnaam] aflopen, maar omdat hij al vier jaar werkzaam was als trappensteller was het een redelijke verwachting dat hij bij een ander bedrijf vergelijkbare werkzaamheden zou zijn gaan verrichten. Ook had hij ten tijde van het ongeval concreet uitzicht op werk als steigerbouwer. [verzoeker] betoogt dat zijn schade door verlies aan arbeidsvermogen over de periode 2012 tot en met 2017 € 47.923,00 bedraagt.

3.3.
Allianz concludeert tot afwijzing van het verzoek. Primair betoogt zij dat partijen in 2013 een regeling zijn overeengekomen met betrekking tot de schade door verlies aan arbeidsvermogen van [verzoeker] , inhoudende dat het verlies aan arbeidsvermogen tot maximaal juli 2013 zou worden vergoed. Allianz wijst in dit verband op de brief van de voormalige belangenbehartiger van [verzoeker] , mr. Van Meerkerk, van 8 augustus 2013 (productie 3 bij het verzoekschrift) – waarin hij onder meer een voorstel doet voor de schadeafwikkeling wat betreft het verlies aan arbeidsvermogen – en op de brief van ITEB, het schaderegelingsbureau dat door Allianz is ingeschakeld, van 9 augustus 2013, waarin akkoord wordt gegeven op het voorstel. Het schadebedrag is hiermee bepaald op € 19.974,00 over de periode 2009 tot en met 2011 en € 10.000,00 over de periode 1 januari 2012 tot 1 juli 2013.

Subsidiar – indien de rechtbank het betoog dat een regeling tot stand is gekomen niet volgt – betoogt Allianz dat het niet redelijk is om er bij de berekening van het verlies van arbeidsvermogen van uit te gaan dat [verzoeker] in de situatie zonder ongeval in de bouw werkzaam was gebleven en een inkomen op het niveau van trappensteller zou hebben genoten. Hiertoe voert zij ten eerste aan dat er vanaf 2008 een crisis in de bouw was, als gevolg waarvan veel banen verloren zijn gegaan. Gelet hierop was het maar zeer de vraag of [verzoeker] in de bouw werkzaam had kunnen blijven. Verder was het onduidelijk of de toezegging die [verzoeker] zou hebben gehad om als steigerbouwer aan de slag te kunnen ook daadwerkelijk tot een baan zou hebben geleid en hoe lang dat dienstverband vervolgens zou hebben geduurd, gelet op de crisis in de bouw. Ten tweede heeft [verzoeker] van 11 mei 2008 tot en met 3 september 2009 in detentie gezeten. Ook dit strafblad vormde een obstakel voor [verzoeker] om in de bouw te blijven werken. Deze detentie was immers ook een belangrijke reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij [bedrijfsnaam]. Samenvattend had [verzoeker] volgens Allianz ook in de situatie zonder ongeval de bakens moeten verzetten wat betreft het werken in de bouw. Verder betoogt Allianz dat het niet redelijk is om in de situatie met ongeval het verlies aan arbeidsvermogen na augustus 2010 nog aan Allianz toe te rekenen. In april 2010 is [verzoeker] voor de laatste keer geopereerd en vanaf augustus 2010 had hij weer meer mogelijkheden om een baan te vinden. De schade vanaf augustus 2010 staat niet meer in causaal verband met het ongeval, althans kan niet aan Allianz worden toegerekend. Ook betoogt Allianz dat [verzoeker] na het ongeval zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden, doordat hij te selectief was in wat hij wel en wat hij niet wilde doen op werkgebied. Verder betwist Allianz de schadeberekening van [verzoeker] .


De beoordeling

4.1.
De rechtbank acht zich onvoldoende voorgelicht om op het verzoek van [verzoeker] te kunnen beslissen. Allereerst is er op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar om antwoord te kunnen geven op de vraag hoe reëel het is dat [verzoeker] in de situatie zonder ongeval in de bouw werkzaam zou zijn gebleven. Het is onvoldoende duidelijk wat de invloed is van de crisis in de bouw en het detentieverleden van [verzoeker] . Daarnaast heeft de rechtbank onvoldoende informatie om de vraag te kunnen beantwoorden of, en zo ja in hoeverre, [verzoeker] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden. Met andere woorden, onvoldoende duidelijk is welke werkzaamheden [verzoeker] na het ongeval, gelet op zijn beperkingen, vanaf welk moment kon doen en hoeveel inkomen hij hiermee kon genereren. Zodoende is geen inschatting te maken van de hoogte van de schade van [verzoeker] als gevolg van een verlies aan arbeidsvermogen. Om deze vragen te kunnen beantwoorden is deskundigenonderzoek nodig, uit te voeren door bijvoorbeeld een arbeidsdeskundige en wellicht een econoom. Dit gaat dermate veel tijd, geld en moeite kosten dat de deelgeschilprocedure zich daarvoor niet leent. Uitgangspunt is immers dat de deelgeschilprocedure eenvoudig, snel en kostenefficiënt dient te zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval een uitzondering te maken op dat uitgangspunt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek zal afwijzen.

4.2.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het antwoord op de vraag of partijen in 2013 een regeling zijn overeengekomen met betrekking tot de schade door verlies aan arbeidsvermogen van [verzoeker] , zoals Allianz heeft betoogd, in het midden laten.

4.3.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de kosten bij de behandeling van het verzoek te beoordelen en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking te nemen. Deze kosten dienen evenwel te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.4.
[verzoeker] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op € 5.771,70 inclusief kantoorkosten en btw (20 uur x € 225,00 per uur exclusief 6% kantoorkosten en exclusief 21% btw). Allianz heeft primair betoogd dat [verzoeker] de procedure volstrekt onnodig en onterecht heeft ingesteld, omdat hij wist dat partijen al een regeling hadden getroffen.

Subsidiair heeft Allianz betoogd dat een tijdsbesteding van 20 uur te veel is. Zij acht 13 uur redelijk. Verder is zij akkoord met een uurtarief van € 225,00 per uur, maar acht zij het niet redelijk dat dit tarief vermeerderd wordt met kantoorkosten.

4.5.
De rechtbank volgt Allianz niet in haar betoog dat [verzoeker] het deelgeschil volstrekt onnodig en onterecht heeft ingesteld, reeds omdat het punt van het bestaan van een regeling tussen partijen in het midden is gelaten en deze regeling dus niet is komen vast te staan. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat [verzoeker] het deelgeschil volstrekt onnodig en onterecht heeft ingesteld.

4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is een tijdsbesteding van 20 uur voor dit deelgeschil redelijk, evenals het gehanteerde uurtarief van € 225,00, te vermeerderen met btw. De rechtbank zal het verzoek om de kantoorkosten te vergoeden afwijzen, omdat deze geacht worden te zijn inbegrepen in het uurtarief. Verder ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om het aantal uren naar beneden bij te stellen. De rechtbank begroot de kosten dan ook op € 5.445,00 inclusief btw, te vermeerderen met het griffierecht van € 78,00 is € 5.523,00. ECLI:NL:RBMNE:2017:5839