Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 270319 zonder ongeval per 01/01/2012 carrierestap naar hoofd technische dienst; 10 uur neveninkomsten per week aannemelijk

RBMNE 270319 procedure opgestart door aansprakelijke partij; uitgebreide overwegingen over schade na ernstig beenletsel en psychische beperkingen;
- smartengeld ernstig beenletsel en psychische klachten; AO en beperkingen bij hobby's, huishouden en zelfwerkzaamheid; 25.000
- zonder ongeval per 01/01/2012 carrierestap naar hoofd technische dienst; 10 uur neveninkomsten per week aannemelijk;
- zelfwerkzaamheid tot 75 jaar, richtlijn vermeerderd met kwart toegewezen;
- rekenrente tot 2022 0% en daarna 2%, afwijzing kosten financieel advies tzv rendement;
- voorbehoud tzv stelselwijziging WIA afgewezen;
- gedeeltelijke vergoeding kosten camper ipv motorfiets
- kosten eigen risico, vitaminesupplementen, fysiotherapie, orthopedisch schoeisel, reiskosten, elektrische fiets, bed, etc.

Het verlies aan arbeidsvermogen 

3.13. 
Voor het ongeval werkte [ verweerder ] als allround technisch medewerker bij Clip N.V. (hierna: Clip). NRL gaat in beide rapporten uit van een loonschaal 7 voor de medewerker technische dienst, een vakantietoeslag van 8% en een eindejaarsuitkering van 3,5% volgens de CAO Clip. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze punten niet in geschil zijn. De arbeidsovereenkomst tussen Clip en [ verweerder ] is beëindigd met ingang van 30 april 2012, omdat hij blijvend arbeidsongeschikt werd geacht voor zijn functie en er geen passend werk voor hem was binnen Clip. Hij ontvangt een WIA-uitkering. Tussen partijen is niet in geschil dat hij als gevolg van zijn beperkingen blijvend arbeidsongeschikt is. 

3.14. 
Bij de bepaling van het verlies aan arbeidsvermogen bestaan de volgende geschilpunten: 
- Hoeveel uren en overuren werkte [ verweerder ] gemiddeld bij Clip? Welke toeslagen ontving hij? 
- hoeveel neveninkomsten had [ verweerder ] omdat hij in zijn vrije tijd werkzaamheden verrichtte voor anderen. 
- Zou hij zonder het ongeval zijn doorgegroeid naar de functie van hoofd technische dienst? 
- Welke toeslagen zou hij deze in de toekomst blijvend ontvangen? 
- welke salarisverhogingen zou hij op grond van de CAO hebben ontvangen? 

De feitelijke situatie voor het ongeval 

3.15. 
De functie allround technisch medewerker was een functie in schaal 7 volgens CAO Clip. [ verweerder ] verrichtte zijn werkzaamheden op de locatie in Leusden, en deels op de hoofdlocatie in Zutphen. Hij ontving de volgende toeslagen per maand: 
een toeslag van € 200,00 vanwege het werken op twee locaties, 
een toeslag van € 100,00 vanwege beschikbaarheid buiten de kantooruren en 
een toeslag van € 40,00 voor werkzaamheden als Bedrijf Hulpverlener (BHV -toeslag). 

3.16. 
Er is verschil van mening over (de beloning voor) de overuren van [ verweerder ] . Volgens [ verweerder ] maakte hij op jaarbasis 200 overuren tegen 150% van het uurloon. In het verweerschrift heeft [ verweerder ] naar voren gebracht dat hij een arbeidspatroon had van in totaal 62 (52?, red LSA-LSM) uur per week: 
- een werkweek van 38 uur bij Clip, 
- gemiddeld 200 uur (dus gemiddeld 4 uur en 20 minuten) overwerk bij Clip en 
- 10 uur per week nevenwerkzaamheden (klussen) bij derden. 
[ verweerder ] stelt dat hij de keuze had tussen uitbetaling van zijn overuren of het opnemen van vrije tijd in ruil voor de gemaakte overuren. [ verweerder ] heeft gekozen voor de laatstgenoemde mogelijkheid, maar dat wil niet zeggen dat er een financiële waardering voor deze uren niet mogelijk is. [ verweerder ] waardeert deze overuren op 150% van het normale uurloon, omdat dit het loon is waar hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst recht op had in het geval hij zich had laten uitbetalen. Ter zitting heeft [ verweerder ] toegelicht dat hij de overuren heeft gemaakt in het kader van calamiteiten. Hij was gebouwbeheerder in de vestiging in Leusden. Als het alarm afging werd hij gebeld en dan moest hij er heen. Voor de tijd dat hij kwijt was met het probleem te verhelpen werd twee uur als overuren vergoed. Als het langer duurde dan twee uur kon hij deze uren opnemen in overleg (tijd voor tijd). [ verweerder ] kon niet aangeven hoe vaak hij werd opgeroepen. Soms was het twee of drie keer per week, bijvoorbeeld omdat iets niet goed was afgesteld, en dan ging het weer een tijd goed. 

3.17. 
Allianz heeft naar aanleiding van dit standpunt in het verweerschrift naar voren gebracht dat [ verweerder ] zich buiten rechte steeds op het standpunt heeft gesteld dat hij gemiddeld zestig uur per week voor Clip werkte, jaarlijks ongeveer 300 uur overuren maakte en dat dit regelmatig op zaterdagavonden en zondagen of op feestdagen was. De wijziging in het standpunt van [ verweerder ] lijkt volgens Allianz te zijn ingegeven doordat [ verweerder ] zich heeft gerealiseerd dat zoveel werkzaamheden niet te rijmen zijn met de stellingen van [ verweerder ] over de hoeveelheid tijd die kon besteden aan nevenwerkzaamheden en zijn bijdrage aan het huishouden en/of de werkzaamheden in en om het huis. Verder heeft Allianz opgemerkt dat het niet duidelijk is waar [ verweerder ] de beloning van 150% op baseert, omdat volgens Allianz op grond van de CAO Clip 135% werd betaald voor overuren op werkdagen en 145% op zaterdagen. 

3.18. 
De rechtbank overweegt dat het NRL in het rapport van 28 juli 2018 (productie 21) bij de berekening is uitgegaan van 200 overuren tegen een uurloon van 150%. Dit is het rapport dat is gebaseerd op de opgave van [ verweerder ] . Wellicht heeft [ verweerder ] in het kader van eerdere onderhandelingen andere cijfers genoemd, maar dit standpunt heeft hij inmiddels kennelijk verlaten. De rechtbank heeft - gelet op de toelichting van [ verweerder ] ter zitting op zijn taken bij calamiteiten - geen reden om te twijfelen dat [ verweerder ] naast zijn reguliere werkweek met enige regelmaat overuren maakte. Allianz is niet inhoudelijk ingegaan op de stelling van [ verweerder ] dat zijn werkweek bij Clip (inclusief overuren) gemiddeld 42 uur en 20 minuten bedroeg en de rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te oordelen dat deze tijdsbesteding bij zijn werkgever niet realistisch zou zijn. Als uitgangspunt gaat de rechtbank er daarom vanuit dat [ verweerder ] gemiddeld 4 uur en 20 minuten per week overwerkte. 

3.19. 
Dan is vervolgens de vraag hoe deze overuren gewaardeerd moeten worden. De rechtbank geeft [ verweerder ] gelijk in zijn stelling dat ook overuren die worden 'uitbetaald' in tijd een (financiële) waarde kunnen vertegenwoordigen. [ verweerder ] is degene die over de stukken (bijvoorbeeld loonstroken), beschikt of zou kunnen beschikken waarmee duidelijk had kunnen worden hoeveel overuren aan hem zijn uitbetaald en tegen welk tarief, was dit gedurende de werkweek of in het weekend, maar hij heeft daarover geen concrete feiten of gegevens naar voren gebracht. De rechtbank ziet geen reden om hem daartoe alsnog de gelegenheid te bieden. De rechtbank volgt [ verweerder ] daarom niet in zijn standpunt dat de overuren moeten worden gewaardeerd op 200 uur tegen een uurloon van 150%. 

3.20.
Omdat de er onvoldoende gegevens zijn voor een berekening zal de rechtbank de (financiële) waarde van de overuren schatten. Aanknopend bij de stelling te zitting dat de eerste twee uur worden uitbetaald en dat er pas bij een tijdsbesteding van meer dan twee uur de mogelijkheid bestond om vrije tijd op te nemen, is het aannemelijk dat het vaker voorkwam dat de uren werden uitbetaald dan dat [ verweerder ] vrije tijd opnam. Uit praktisch oogpunt gaat de rechtbank er daarom vanuit dat de uren steeds werden uitbetaald en omdat [ verweerder ] geen duidelijkheid heeft gegeven welk tarief daarvoor zou hebben te gelden gaat de rechtbank uit van het door Allianz genoemde tarief van 135%. 

3.21. 
Volgens [ verweerder ] besteedde hij ongeveer 10 uur per week aan klussen waarmee hij in 2009 (het jaar voorafgaand aan het ongeval € 4.350,00 heeft verdiend). Hij deed deze werkzaamheden vooral in de avonden en in de weekenden. Deze tijdsbesteding van 10 uur, naast zijn werkzaamheden van in totaal ruim 42 uur bij Clip acht de rechtbank niet onmogelijk. Allianz stelt dat [ verweerder ] niet heeft aangetoond dat deze werkzaamheden in de door hem gestelde omvang tegen de door hem genoemde beloning werkelijk hebben plaatsgevonden, maar is uit oogpunt van coulance bij haar schadeberekening uitgegaan van deze tijdsbesteding en verdiensten voor de klussen bij derden. 

3.22. 
[ verweerder ] heeft ter onderbouwing van zijn werkzaamheden een overzicht overgelegd van de werkzaamheden die hij heeft gedaan en verklaringen van degenen voor wie hij heeft gewerkt dat deze overzichten kloppen. De rechtbank is het eens met Allianz dat deze overzichten en verklaringen niet goed te controleren zijn, maar anderzijds is het ook niet zo dat daaraan geen enkele waarde kan worden toegekend. Daar komt bij dat Van der Ham in zijn rapport heeft vermeld dat [ verweerder ] over een uitgebreid assortiment aan hand- en elektrische gereedschappen beschikt, waaronder zelfs lasapparatuur. Dat is een duidelijke aanwijzing dat [ verweerder ] een serieuze klusser was. Uit praktische overwegingen zal de rechtbank bij de schatting van de neveninkomsten uitgaan van de door [ verweerder ] genoemde urenbesteding en verdiensten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de tijdsbesteding, de aard van de klussen en de beloning daarvoor niet onrealistisch zijn. Uitgaande van 480 uur per jaar (48 weken waarin werkzaamheden kunnen worden verricht) waarmee een bedrag van in totaal € 4.350,00 is verdiend, komt neer op een gemiddeld uurloon van ongeveer € 9,00. 

3.23. 
De hiervoor vermelde gegevens leiden tot de volgende conclusie voor de verdiensten van [ verweerder ] vóór het ongeval bij Clip: 
- een reguliere werkweek van 38 uur bij Clip in loonschaal 7, 
- gemiddeld 200 uur (dus gemiddeld 4 uur en 20 minuten) overwerk bij Clip tegen een beloning van 135%, 
- een vakantietoeslag van 8% en een eindejaarsuitkering van 3,5% volgens de CAO Clip, 
- een toeslag van € 200,00 vanwege het werken op twee locaties, 
- een toeslag van € 100,00 vanwege beschikbaarheid buiten de kantooruren en 
- een toeslag van € 40,00 voor werkzaamheden als Bedrijf Hulpverlener (BHV -toeslag) en 
Nevenwerkzaamheden: 
- 10 uur per week nevenwerkzaamheden (klussen) bij derden, waarmee hij jaarlijks een bedrag van € 4.350,00 verdiende. 

De hypothetische situatie zonder het ongeval 

3.24. 
Een belangrijk geschilpunt is de vraag of [ verweerder ] als het ongeval hem niet zou zijn overkomen zou zijn doorgegroeid naar de functie van hoofd technische dienst bij Clip, of naar een vergelijkbare functie bij een andere werkgever. Allianz stelt zich op het standpunt dat deze loopbaanontwikkeling niet aannemelijk is, omdat uit de beschikbare gegevens blijkt dat [ verweerder ] niet over de noodzakelijke diploma's en competenties beschikt voor deze functie. Allianz wijst daartoe op de informatie uit het re-integratie traject dat [ verweerder ] heeft gevolgd en op het beroepskeuzeonderzoek dat begin 2011 is uitgevoerd. Uit de beschikbare informatie over zijn arbeidsverleden blijkt volgens Allianz ook niet dat [ verweerder ] de ambitie had om door te groeien. Bovendien was en is de functie hoofd technische dienst niet beschikbaar bij Clip. [ verweerder ] heeft daar tegenin gebracht dat Allianz haar standpunt vooral baseert op rapporten die zijn opgesteld nadat het ongeluk hem is overkomen. Hij wijst erop dat hij tijdens zijn werkzaamheden steeds cursussen heeft gevolgd om zijn vaardigheden te ontwikkelen en dat hij ten tijde van het ongeval stond ingeschreven voor een cursus leidinggeven. [ verweerder ] heeft dit tijdens het eerste huisbezoek van de schaderegelaar van Allianz ook meegedeeld. Dit blijkt uit het bezoekverslag van dit huisbezoek op 10 november 2009. Verder heeft [ verweerder ] geciteerd uit verslagen van functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken en heeft hij een e-mail overgelegd, waaruit blijkt dat hij in 2009 heeft gesolliciteerd naar de functie hoofd technische dienst bij Ikea. 

3.25. 
Weliswaar kan op grond van de door [ verweerder ] verstrekte informatie niet met zekerheid worden vastgesteld dat [ verweerder ] in de toekomst werkelijk een baan als hoofd technische dienst zou krijgen, maar dat hij geen enkele ambitie had op dit punt en dat hij daarvoor de capaciteiten mist, zoals Allianz stelt, is niet juist. [ verweerder ] heeft er terecht op gewezen dat Allianz deze stelling heeft onderbouwd met informatie die dateert van na het ongeval, terwijl uit het rapport van de psychiater De Graaf juist blijkt dat als gevolg van het ongeval psychische beperkingen zijn ontstaan. [ verweerder ] heeft de aandacht gevestigd op zijn kwaliteiten van voor het ongeval, die blijken uit de functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken. Daarin is onder meer vermeld dat hij problemen systematisch oppakt, dat hij mee werkt aan het 'wij gevoel' binnen de afdeling en het bedrijf en dat hij interesse heeft om de organisatorische kant van het werk verder te ontwikkelen, bijvoorbeeld door een training 'project organisatie' te volgen. Deze kwaliteiten in samenhang met zijn voornemen om leidinggevende vaardigheden door middel van een cursus te ontwikkelen en het feit dat hij al in 2009 heeft gesolliciteerd naar een positie als leidinggevende, geven voldoende aanknopingspunten om er bij de schadebegroting vanuit te gaan dat [ verweerder ] zich in de toekomst voldoende zou hebben ontwikkeld om de functie hoofd technische dienst te kunnen vervullen. Ook het argument van Allianz dat de opleiding van [ verweerder ] niet voldoende zou zijn, omdat hij alleen LTS heeft en voor een leidinggevende functie minimaal MBO+ is vereist, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Ervaring die is opgedaan in de praktijk is vaak van even groot belang als een diploma dat in het verleden is behaald. Daar komt bij dat [ verweerder ] gedurende zijn werkzame leven altijd cursussen is blijven volgen. De vraag of het hem ook werkelijk zou zijn gelukt om een baan als hoofd technische dienst te krijgen, kan niet met zekerheid worden beantwoord. Deze onzekerheid is inherent aan de begroting van toekomstige schade. Dat de functie bij Clip niet vacant was, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende reden om te oordelen dat [ verweerder ] nooit hoofd technische dienst zou zijn worden. Uit het cv van [ verweerder ] blijkt dat hij bereid en ook flexibel genoeg was om zijn werkzaamheden aan te passen aan veranderende omstandigheden. Zo heeft hij zijn opleiding aan de Middelbare Landbouwschool opgegeven om zijn vader te vervangen in het boerenbedrijf van zijn ouders en is hij een periode in Duitsland gaan werken. De rechtbank acht het dan ook goed denkbaar dat [ verweerder ] als er bij Clip geen perspectief meer voor hem was, bij een andere werkgever zou hebben gesolliciteerd. De sollicitatie bij Ikea naar de functie van hoofd technische dienst bevestigt dit. 

3.26. 
Dan moet vervolgens de vraag worden beantwoord met ingang van welke datum [ verweerder ] zou zijn begonnen in de functie van hoofd technische dienst. [ verweerder ] noemt het jaar 2012. De rechtbank acht dit een reëel uitgangspunt er mee rekening houdend dat [ verweerder ] vanaf 2009 stappen ondernam (sollicitatie en cursus) om in de toekomst een leidinggevende functie te kunnen krijgen. 

3.27. 
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat bij de schadeberekening als uitgangspunt heeft te gelden dat [ verweerder ] in de hypothetische situatie zonder ongeval met ingang van 1 januari 2012 een leidinggevende functie zou hebben gehad bij een werkgever. Voor de hoogte van zijn inkomen in die functie kan uit praktische overwegingen de functie hoofd technische dienst bij Clip als uitgangspunt worden genomen. 

3.28. 
Dat betekent dat er voor de te verrichten werkzaamheden, de toeslagen, de periodieke verhogingen, het maken van overuren, de mogelijkheid voor vrije tijd voor overuren, moet worden uitgegaan van de CAO bepalingen die gelden voor deze functie. Allianz heeft er op gewezen dat vanaf schaal 9 geen rekening wordt gehouden met overuren en dat als het eind van de schaal wordt bereikt geen salarisverhoging volgt. [ verweerder ] heeft dat niet tegengesproken. Bij de schadeberekening moet er daarom vanuit worden 
gegaan dat er geen overuren meer vergoed zullen worden. 

3.29. 
[ verweerder ] gaat er kennelijk vanuit dat hij in zijn functie als hoofd technische dienst in schaal 9 op dezelfde wijze in aanmerking komt voor de toeslagen die hij kreeg als medewerker technische dienst. Bij de toeslag voor het feit dat hij buiten kantooruren bereikbaar moest zijn is het niet zonder meer aannemelijk dat (ook) het hoofd van de technische dienst buiten de kantooruren beschikbaar moet zijn om calamiteiten op te lossen. [ verweerder ] had dan ook met concrete feiten en/of stukken moeten onderbouwen dat dit het geval is. [ verweerder ] heeft alleen op de zitting heel in het algemeen gezegd dat de oproepfunctie voor calamiteiten rouleert en dat het hoofd van de technische dienst daar ook aan mee deed. Dat is niet concreet genoeg om op basis daarvan aan te kunnen nemen dat hij in die functie dezelfde toeslagen zou krijgen. Evenmin is het zonder meer aannemelijk dat het hoofd van de technische dienst, als hij mee zou doen met deze diensten buiten kantoortijden, de keuze heeft om dit te compenseren in vrije tijd. 

3.30. 
Het zelfde geldt voor de persoonsgebonden toeslag die verband hield met de werkzaamheden op twee locaties. Het is niet aannemelijk dat [ verweerder ] deze zou hebben behouden als hoofd technische dienst, omdat het voor de hand liggend is dat hij in dat geval zou zijn gaan werken op de hoofdvestiging in Zutphen. Daar komt nog bij dat Allianz er op heeft gewezen dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de persoonsgebonden toeslag zou zijn beëindigd na het einde van de reorganisatie in 2011. Zij heeft in dat verband gewezen op het re-integratie verslag van 22 juli 2011 waarin is vermeld ([ verweerder ]is [ verweerder ] ): 
"nu alle toeslagen verhuizing van het laboratorium naar Zutphen is gerealiseerd, zijn ook de toeslagen bij alle betrokkenen per 1 juli 2011 vervallen." 

En in het re-integratieverslag van 11 augustus 2011: 
"Brief van maandelijkse toeslag van 200 euro wordt aan [ verweerder ] overhandigd. [ verweerder ] begrijpt dat bedrag vervalt bij samengaan van labs in een vestiging

Uit deze informatie blijkt dat de persoonlijke toeslag van € 200,00 werd toegekend in verband met de situatie voorafgaand aan de reorganisatie en de verhuizing van het laboratorium naar Zutphen en na afronding van dat project is afgeschaft voor alle medewerkers van Clip. Kennelijk heeft [ verweerder ] destijds een brief gehad over de toekenning van deze toeslag. Als uit deze brief een andere reden van de toeslag zou blijken, of dat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de afschaffing van de toeslag voor iedereen gold, maar niet voor hem, had hij die brief in het geding kunnen brengen, maar dat heeft hij niet gedaan. 

3.31. 
Over de toeslag van vanwege Bedrijfshulpverlening (BHV -toeslag) vermeldt het re-integratieverslag slechts: 
"Ook BHV vervalt

Niet duidelijk is of deze mededeling enig verband houdt met de eerder genoemde reorganisatie. Dit is ook niet aannemelijk. Niet valt in te zien dat na de reorganisatie er geen behoefte meer zou zijn aan BHV -ers. [ verweerder ] heeft naar voren heeft gebracht dat deze toeslag destijds is geëindigd, omdat hij vanwege zijn beperkingen niet meer in staat was om als BHV -er op te treden. Dit is in de gegeven omstandigheden een plausibele reden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hij als het ongeval hem niet zou zijn overkomen gedurende een aantal jaren deze toeslag zou hebben ontvangen. Daarbij is weer niet aannemelijk dat hij onafgebroken tot aan zijn pensioen als BHV -er zou blijven optreden. De rechtbank bepaalt de einddatum voor deze toeslag arbitrair op 1 januari 2015, het jaar waarin [ verweerder ] de 55 jarige leeftijd heeft bereikt. 

Schade wegens verlies aan neveninkomsten 

3.32. 
Partijen verschillen verder van mening of in de hypothetische situatie zonder het ongeval de bijverdiensten voor het klussen bij derden blijvend zou zijn. AIIianz wil dat deze werkzaamheden in een periode van zes jaar worden afgebouwd. [ verweerder ] gaat er vanuit dat hij tot zijn 60e nevenwerkzaamheden zou hebben verricht, maar dat hij deze vanaf zijn 55e zou hebben afgebouwd met een teruggang van € 500,00 per jaar. Omdat hij in 2010 is verhuisd naar een woning waaraan het nodige onderhoud gedaan moest worden zou hij in dat jaar geen neveninkomsten hebben ontvangen, omdat hij dan al zijn vrije tijd zou hebben besteed aan het opknappen van deze woning. [ verweerder ] heeft in een schema voor de periode tot en met 2020 zijn schade wegens verlies aan neveninkomsten weergegeven. 

3.33. 
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [ verweerder ] zou zijn blijven bijklussen. Daarbij is ook van belang dat hij vanaf 2012 geen overuren meer zou hebben bij Clip, zodat dit wat betreft zijn tijdsbesteding goed te doen zou zijn. De vraag of er ook steeds voldoende aanbod zou zijn om deze inkomsten te verwerven kan niet met zekerheid worden beantwoord. Ook hierbij gaat het om de afweging van de goede en de kwade kansen die inherent is aan het bepalen van de toekomstige schade. De rechtbank weegt deze op dit punt in het voordeel van [ verweerder ] en zal daarom het door hem gegeven schema volgen, waarin de afbouw van de werkzaamheden in de loop van de tijd is meegenomen. 

3.34. 
Op grond van het voorgaande gelden voor het verlies aan arbeidsvermogen in de hypothetische situatie zonder ongeval de volgend uitgangspunten: 
voor de werkzaamheden bij Clip: 
- tot 1 januari 2012 dezelfde uitgangspunten als hiervoor in 3.23 zijn gegeven voor de feitelijke verdiensten 
- vanaf 1 januari 2012: 
- werkzaam als hoofd technische dienst bij Clip, zonder beloning voor overwerk, 
- toeslag voor werkzaamheden als BHV -er tot de leeftijd van 55 jaar, 
voor de nevenwerkzaamheden: 
- in het jaar 2010 geen inkomsten vanwege nevenwerkzaamheden, 
- in 2011 tot en met 2014 neveninkomsten van € 4.350,00 per jaar, 
- van 2015 tot 2020: de inkomsten vanwege de nevenwerkzaamheden verminderen met een bedrag van € 500,00 per jaar, 
- vanaf 2020: geen neveninkomsten meer. 

3.35.
Allianz heeft nog betoogd dat zij een vergoeding heeft verstrekt van € 10.000,00 voor het feit dat [ verweerder ] als gevolg van het ongeval minder in staat was om zelf te klussen aan zijn nieuwe woning, zodat er vanuit moet worden gegaan dat [ verweerder ] in 2010 geen nevenwerkzaamheden heeft gehad. Als Allianz hiermee wil aanvoeren dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de voor nevenwerkzaamheden te betalen schade, gaat dit niet op. [ verweerder ] heeft in zijn eigen begroting al rekening gehouden met het feit dat hij in het jaar 2010 geen neveninkomsten zou hebben gehad, omdat hij in dat jaar in zijn eigen nieuwe huis zou moeten klussen, maar belangrijker nog is dat [ verweerder ] heeft tegengesproken dat het bedrag van € 10.000,00 was bedoeld als compensatie voor het verlies aan neveninkomsten. Volgens hem was dit een bijdrage in de kosten voor zijn verhuizing naar zijn nieuwe woning. Deze verhuizing was noodzakelijk omdat het huis van zijn nieuwe partner waarmee hij ging samenwonen niet geschikt (meer) was. Het was te klein en het huis had een steile trap. Het standpunt van [ verweerder ] dat het bedrag van € 10.000,00 bedoeld was als verhuiskosten wordt bevestigd door het schadeoverzicht dat Allianz heeft opgesteld (productie 34, schade overzicht IV) waarin dit bedrag is opgenomen als "kosten in verband met verhuizing". 

3.36. 
De vordering van [ verweerder ] om te bepalen dat Allianz, in het geval de WIA- uitkering als gevolg van een stelselwijziging komt te vervallen het eventuele nadeel alsnog aan hem moet vergoeden, zal worden afgewezen. Allianz heeft deze vordering gemotiveerd tegengesproken en erop gewezen dat de grote stelselwijzigingen achter de rug zijn en dat er gelet op het economisch klimaat niet is aan te nemen dat er weer grote stelselwijzigingen zullen komen. De rechtbank is het eens met deze weerlegging door Allianz. De vonnissen waar [ verweerder ] zich op beroept zijn gewezen in 2004 tot 2008, de periode dat het sociale zekerheidsstelsel volop in beweging was. [ verweerder ] heeft geen feiten genoemd waaruit zou kunnen blijken dat een dergelijke grote herziening op korte termijn valt te verwachten. [ verweerder ] wordt dit jaar 59 jaar, dat betekent dat hij (tot zijn pensioenleeftijd van 67 jaar) nog 8 jaar en 9 maanden aangewezen is op een WIA-uitkering. Het is algemeen bekend dat een stelselwijzigingen zoals destijds heeft plaatsgevonden van de WAO naar de WIA een langdurig proces is dat een lange voorbereiding vergt. Het is niet aannemelijk dat een dergelijke ontwikkeling in de komende jaren zal plaatsvinden. Deze vordering zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen. 

De schade als gevolg van verlies aan zelfwerkzaamheid. 

3.37. 
Van der Ham heeft de arbeidsbehoefte voor het onderhoud van het huis en van de tuin in kaart gebracht. Van der Ham heeft er bij zijn beoordeling rekening mee gehouden dat het huis een twee-onder-een-kapwoning is en dat de tuin wat betreft de oppervlakte en inrichting afwijkt van een gemiddelde tuin. Een deel van de tuin is als moestuin in gebruik. Van der Ham komt op een tijdsbesteding van 502,7 uur per jaar (202,7 uur voor de klussen in en om de woning en 300 uur voor het onderhoud van de tuin). Volgens Allianz is het ondenkbaar dat [ verweerder ] deze werkzaamheden allemaal zou kunnen doen, gelet op het feit dat hij al zoveel tijd kwijt is met zijn werk bij Clip en zijn nevenwerkzaamheden. Voor de verschenen schade heeft [ verweerder ] volgens Allianz ook niet aangetoond dat hij zoveel kosten heeft gemaakt als hij heeft opgegeven. De verklaringen van derden die hebben opgegeven welke werkzaamheden zij voor [ verweerder ] hebben verricht zijn daarvoor onvoldoende. Daarom moet volgens Allianz voor zowel de verschenen schade als voor de toekomstige schade worden uitgegaan van de normbedragen die worden gehanteerd in de richtlijn zelfwerkzaamheid van de Lestelschaderaad. 

3.38. 
De rechtbank is er van overtuigd dat [ verweerder ] het onderhoud van zijn huis en tuin altijd grotendeels zelf heeft gedaan en dat hij dat in de toekomst, indien het ongeval niet zou zijn gebeurd, ook altijd zo zou zijn blijven doen. Op dit punt heeft [ verweerder ] voldoende onderbouwd dat de algemene norm van de Letselschaderaad niet een juiste maatstaf is. In die norm wordt uitgegaan van de werkzaamheden die een gemiddelde eigenaar van een woning in het algemeen verricht. Het is voldoende aannemelijk dat de werkzaamheden van [ verweerder ] boven die gemiddelde norm liggen. De rechtbank vindt het ook aannemelijk geworden dat [ verweerder ] de tijd nam om deze onderhoudswerkzaamheden naast zijn (over)werk bij Clip en zijn nevenwerkzaamheden te verrichten. De rechtbank gaat voorbij aan het argument van Allianz dat [ verweerder ] na de in de hypothetische situatie zonder ongeval, bovenop zijn overuren, een reistijd zou hebben van 12 uur per week vanwege de verhuizing van Clip naar Zutphen, zodat er nog minder tijd zou overblijven voor kluswerk. [ verweerder ] heeft dit weersproken en gesteld dat hij - zeker als hij promotie zou maken naar de functie van hoofd technische dienst - bereid zou zijn geweest om te verhuizen. De rechtbank ziet geen reden om daar anders over te denken. Bij de tijdsbesteding en de mogelijkheid tot het werken aan zijn eigen huis speelt het argument van [ verweerder ] dat hij van oorsprong een boerenzoon is die van aanpakken weet wel een belangrijke rol. Een kenmerk van het boerenbedrijf is dat het werk "nooit af' is en dat er naast de reguliere werkzaamheden die dagelijks terugkomen, altijd onderhoud- en reparatieklussen zijn. Dat neemt niet weg dat ook de beoordeling van het aantal noodzakelijke uren voor het onderhoud een Van den Ham een theoretisch karakter heeft, waarbij is uitgegaan van de situatie dat het huis en de tuin steeds in perfecte staat van onderhoud zijn en blijven. Het is de vraag of dit de norm is waaraan [ verweerder ] in het verleden altijd heeft voldaan en in de toekomst zou blijven voldoen. Verder is het niet zo dat [ verweerder ] als gevolg van het ongeval in het geheel geen werkzaamheden in en om het huis zou kunnen verrichten. [ verweerder ] heeft dit ook erkend, gelet op zijn stelling dat nog door Van der Ham in kaart moet worden gebracht wat zijn uitval is voor deze werkzaamheden als gevolg van het ongeval, waarbij volgens hem vervolgens een redelijk tarief moet worden bepaald. Ook als dit onderzoek wordt uitgevoerd blijft de uitkomst theoretisch. Bovendien is er veel tijd mee gemoeid, terwijl beide partijen er belang bij hebben dat er duidelijkheid komt. De rechtbank zal deze weg daarom niet volgen, maar bepalen dat de norm van de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid het uitgangspunt is, waarbij die wordt verhoogd met een kwart van het normbedrag. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht gedaan aan enerzijds de omstandigheid dat de werkzaamheden van [ verweerder ] in en om het huis meer zijn dan gemiddeld, en anderzijds de omstandigheid dat de richtlijn er van uitgaat dat de betrokkene volledig is uitgevallen, terwijl het voor [ verweerder ] wellicht mogelijk is om de (lichtere) werkzaamheden (gedeeltelijk) te doen. 

3.39. 
Ook voor de verschenen schade zal de rechtbank bepalen dat moet worden uitgegaan van de normbedragen van de richtlijn die worden verhoogd met een kwart. De rechtbank geeft Allianz gelijk in haar standpunt dat [ verweerder ] niet heeft onderbouwd welke kosten hij heeft gemaakt. De verklaringen zijn anoniem en er wordt slechts in algemene bewoordingen omschreven welke werkzaamheden er zijn gedaan. De rechtbank ziet geen reden om in te gaan op het aanbod van [ verweerder ] om alsnog de werkzaamheden die zijn verricht in kaart te brengen. Daarvoor is het nu veel te laat. Bij de onderbouwing van de nevenwerkzaamheden die [ verweerder ] deed voor het ongeval heeft de rechtbank genoegen genomen met een algemene onderbouwing, omdat er wel begrip voor is dat [ verweerder ] er toen nog geen rekening mee hoefde te houden dat hij in het kader van deze schadezaak zijn werkzaamheden zou moeten verantwoorden. Dat geldt niet voor de werkzaamheden die na het ongeval voor hem zijn verricht door derden en waarvan hij verlangt dat Allianz deze kosten vergoed. 

3.40.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voor de schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid moet worden uitgegaan van de normbedragen van de richtlijn, verhoogd met een kwart van dat bedrag. Daarbij geldt voor de verschenen schade het normbedrag (verhoogd met een kwart van dat bedrag) van het betreffende jaar en voor de toekomstige jaren het normbedrag (verhoogd met een kwart van dat bedrag) dat geldt voor het jaar 2019 (het jaar van de peildatum voor de kapitalisatie). De looptijd voor deze schade is tot de 75- jarige leeftijd van [ verweerder ] . 

De behoefte aan huishoudelijke hulp 

3.41.
Van der Ham heeft in zijn rapport ook het aantal uren bepaald dat noodzakelijk is voor de huishouding. Hij komt uit op 35,8 uur per week. Van der Ham heeft in zijn rapport niet vermeld of en zo ja welk gedeelte van deze uren aan [ verweerder ] moeten worden toegerekend. [ verweerder ] stelt dat, indien het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden, hij en zijn partner deze uren in de huishouding gelijkelijk zouden hebben verdeeld, zodat hij 17 uur en 54 minuten voor zijn rekening zou hebben genomen. Volgens [ verweerder ] moet aan Van der Ham een nadere opdracht worden gegeven om te beoordelen tot welke huishoudelijke werkzaamheden hij als gevolg van zijn beperkingen na het ongeval nog in staat is. De rechtbank ziet geen reden om een dergelijk onderzoek te laten verrichten. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat [ verweerder ] het ongeval weggedacht substantieel aan het huishouden zou hebben bijgedragen. Daarbij is de volgende afweging gemaakt. Bij de nevenwerkzaamheden is de redenering van [ verweerder ] gevolgd dat hij structureel en gedurende lange tijd zijn neveninkomsten zou houden, hoewel daarvoor geen harde cijfers voorhanden waren en bij de onderhoudswerkzaamheden is uitgegaan van een aanzienlijk hoger bedrag dan de normering van de lestelschade richtlijn. De rechtbank heeft de balans bij deze werkzaamheden in het voordeel van [ verweerder ] laten doorslaan, omdat dit recht doet aan zijn affiniteit voor technische en onderhoudsklussen en aannemelijk is geworden, dat hij daarvoor over voldoende tijd beschikte en zijn tijd daaraan ook zou hebben besteed als het ongeval hem niet was overkomen. Dat is voor de werkzaamheden in het huishouden niet het geval. De rechtbank geeft Allianz gelijk dat uitgaande van de tijdsbesteding van [ verweerder ] aan deze klussen voor derden en onderhoudswerkzaamheden aan het huis en de tuin, naast zijn fulltime baan bij Clip een grote bijdrage van [ verweerder ] niet voor de hand ligt. Allianz heeft betwist dat de partner van [ verweerder ] vanwege haar medische toestand in het geheel niet tot huishoudelijke werkzaamheden in staat zou zijn. Allianz heeft in dat kader er ook op gewezen dat zij een eigen praktijk heeft voor voetverzorging en massage, waarin zij gemiddeld 20 uur werkt. [ verweerder ] is daar niet op ingegaan. Alles bij elkaar genomen is er meer reden om te veronderstellen dat in de situatie zonder ongeval de partner van [ verweerder ] het grootste aandeel in het huishouden zou hebben gehad en dat zij - gelet op de tijdsbesteding van hen beiden - ook zonder het ongeval voor de zwaardere huishoudelijke werkzaamheden een professionele hulp zouden hebben ingeschakeld. Daar komt nog bij dat [ verweerder ] met zijn beperkingen als gevolg van het ongeval wel in staat moet worden tot lichte huishoudelijke werkzaamheden. De rechtbank volgt Allianz daarom in haar begroting van de schade voor huishoudelijke hulp op een jaarschade van € 1.250,00 ( twee uur per week voor € 12,50 per uur). 

3.42. 
Voor de verschenen schade tot en met 2016 heeft Allianz een bedrag van€ 12.767,50 erkend (zie nr. III van het schadeoverzicht van Allianz) Op grond van dezelfde redenering als voor de kosten van zelfwerkzaamheid is de rechtbank het ook op dit punt eens met Allianz dat [ verweerder ] met de algemene verklaringen die hij heeft overgelegd niet heeft aangetoond dat hij de door hem gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp werkelijk heeft gemaakt. 

3.43. 
Het voorgaande leidt er toe dat de kosten voor huishoudelijke hulp tot en met 2016 worden begroot op een bedrag van € 12.767,50 en voor de jaren 2017 tot de 75-jarige leeftijd van [ verweerder ] moet worden uitgegaan van eenjaarschade van € 1.250,00 

Met dank aan de heer mr. J. Roth, SAP Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBMNE-270319