Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 260918 dat verzoekster na WIA haar carrière in het basisonderwijs zou hebben hervat is niet aannemelijk gemaakt

RBNNE 260918 dat verzoekster na WIA haar carrière in het basisonderwijs zou hebben hervat is niet aannemelijk gemaakt
- zelfwerkzaamheid bepaald a.d.h.v. Richtlijn Zelfwerkzaamheid; factor 1,3 x € 1.140,00 x 100%; eindleeftijd 70
- verzocht en toegewezen: 31 uur x € 235,00 + 6% + 21%

De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1970, was vanaf 1993 werkzaam als leerkracht in het (basis)onderwijs in Engeland. In 2000 is zij van Engeland naar Nederland verhuisd. In Nederland heeft [verzoekster] les gegeven op verschillende internationale scholen, laatstelijk te Haren (Gn).

2.2.
Medio 2005 is bij de zus van [verzoekster] kanker gediagnosticeerd.

2.3.
In november 2005 is [verzoekster] arbeidsongeschikt geraakt vanwege - kort geformuleerd - een burn-out. In verband met klachten die bij deze aandoening voorkomen heeft [verzoekster] zich onder behandeling van een psycholoog laten stellen.

2.4.
Medio 2007 is de zus van [verzoekster] overleden. [verzoekster] heeft de voogdij verkregen over de in Engeland woonachtige kinderen van haar overleden zus.

2.5.
Medio juni 2009 is [verzoekster] in verband met een depressie in het kader van de WIA voor 35-80% arbeidsongeschikt verklaard.

2.6.
Medio 2009, [verzoekster] was op dat moment als docent werkzaam op een internationale basisschool te Haren, heeft haar werkgever de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] ontbonden. Op het moment van ontbinding was [verzoekster] gedurende een periode van 2 jaar arbeidsongeschikt. Vervolgens is [verzoekster] als zelfstandig fotograaf aan het werk gegaan.

2.7.
Eind 2010 is borstkanker bij [verzoekster] gediagnosticeerd. Bij een behandeling van de tumor medio februari 2011 is door zorgverleners van Martini ziekenhuis een katheter op de borstkas van [verzoekster] geplaatst om een chemotherapeuticum adriamycine toe te dienen. Door een foutieve toediening is het middel onder de huid op de borstspier van [verzoekster] terecht gekomen, waardoor letsel is ontstaan. De tumor is uiteindelijk bestreden.

2.8.
[verzoekster] is 80-100% arbeidsongeschikt verklaard per 1 maart 2011.

2.9.
Bij brief van 26 januari 2012 heeft [verzoekster] Martini ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor schade die het gevolg is van de foutieve medische behandeling in februari 2011.

2.10.
Bij brief van 3 september 2013 heeft Medirisk, verzekeraar van het Martini ziekenhuis, de aansprakelijkheid voor de gevolgen van deze fout erkend.

2.11.
In het medisch onderzoeksverslag van verzekeringsarts E.H. du Maine van 17 oktober 2013 staat geschreven (voor zover hier van belang):

( ... ) Rapportage 30-6-09: cliënte is uitgevallen met psychische klachten ten gevolge van een depressie. Cliënte kiest niet voor medicatie en geeft geen adequate psychologische begeleiding te vinden. Hierbij speelt de taalbarrière een rol. De claim van cliënt is intern en extern matig consistent. Ze geeft aan niet met kinderen te kunnen werken vanwege haar snel geïrriteerd raken en verminderde concentratie. Ze kan echter wel bezig zijn met het opzetten van haar eigen fotografiebedrijf, wat ook de nodige frustraties i.v.m. regelgeving e.d. oplevert. Toch is het wel plausibel dat het werken met kinderen sneller irritatie opwekt dan het werken als fotograaf.( ... )

2.12.
In het kader van een herbeoordeling voor de WIA is [verzoekster] per 18 november 2013 47,30 % arbeidsongeschikt verklaard en in de WIA arbeidsongeschiktheidsklasse 35-80% ingedeeld. In de samenvatting van het rapport heeft arbeidsdeskundige B. Beukhof verklaard (voor zover hier van belang):

( ... ) Oorspronkelijk werkte [verzoekster] als lerares voor 33,87 uur per week. Na uitval voor dat werk werd zij in juni 2009 voor 35-80% arbeidsongeschikt beschouwd. Vervolgens (2011) was er reden voor een ophoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage naar 80-100%. ( ... )

2.13.
In opdracht van partijen heeft arbeidsdeskundige mr. B.E.G.J.M. Pelgröm (werkzaam voor Radar) de re-integratiemogelijkheden van [verzoekster] onderzocht. In haar (concept)rapport van 7 april 2014 heeft de deskundige geconcludeerd:

Uit onderzoek blijkt dat op basis van door betrokkene verstrekte informatie gesteld kan worden dat haar belastbaarheid dusdanig gering is dat loonvormende arbeid slechts in geringe mate mogelijk is. De toegekende uitkering in het kader van de WIA bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% ondersteunt dit standpunt. Mijns inziens kunnen er mogelijkheden liggen bij uitbreiding van de werkzaamheden die betrokkene verricht als textieldesigner. Dit dient daarom onderzocht te worden. ( ... )

2.14.
In opdracht van partijen heeft dr. M. Heeg, orthopedisch chirurg verbonden aan afdeling Orthopedie van het Wilhelminaziekenhuis te Assen, onderzoek gedaan naar de gevolgen van de medische fout en daaruit voortkomende beperkingen bij [verzoekster] . In zijn rapport van 10 maart 2015 heeft dr. Heeg (voor zover hier van belang) geschreven:

( ... ) Derhalve kan ik niet met volledige zekerheid uw vraagstelling beantwoorden maar mijn inschatting ten aanzien van de beperkingen, opgetreden ten gevolge van extravasatie is als volgt:

Ik acht het zitten, het staan en lopen, het trappenlopen niet beperkt. Wat betreft het klimmen en klauteren acht ik ten gevolge van de extravasatie een matige beperking aanwezig. Knielen, kruipen en hurken acht ik puur ten gevolge van de extravasatie licht beperkt.

Aan de nek en wervelkolom zijn beperkingen aanwezig.

Het reiken en bovenhands werken acht ik matig tot sterk beperkt voor wat betreft de rechter niet dominante bovenste extremiteit.

Het hand- en vingergebruik op zich is niet beperkt.

Tillen en dragen acht ik onderhands c.q. met afhangende arm licht beperkt, op armhoogte acht ik dit sterk beperkt. Het duwen en trekken acht ik voor wat betreft de rechter bovenste extremiteit matig beperkt. ( ... )

Ten aanzien van de huidige situatie is naar mijn mening sprake van een medische eindtoestand. Ik verwacht geen duidelijke verbetering en ook geen duidelijke verslechtering. ( ... )

2.15.
In opdracht van partijen heeft verzekeringsarts dr. S. Knepper het medisch dossier van [verzoekster] onderzocht. In haar rapport van 6 juli 2016 is (voor zover hier van belang) het volgende geschreven:

( ... ) Voorgeschiedenis

[verzoekster] werd in 2008 vanwege depressiviteit met beperkingen van persoonlijk en sociaal functioneren 35-80% arbeidsongeschikt geacht in het kader van de WIA. Ze hervatte daarop omstreeks 2009 als zelfstandig fotografe, omdat dit beter met haar zorgtaken was te combineren, ze was inmiddels hersteld van depressiviteit. Ze had wel minder energie wat ze toeschrijft aan de later ontdekte tumor.( ... )

Actuele situatie

[verzoekster] steunt de rechterarm bij zitten op een kussen of leuning. Bij wandelen of staan laat ze de arm in een zak hangen, buigen en kruipen zijn lastig vanwege klachten op de borst bij die houding, daarom pakt ze iets van de grond door knielen of hurken. Ze kan rechts hooguit enkele kilo’s tillen. Duwen en trekken aan die kant lukt bijna niet. Daardoor voelt ze zich niet in staat het werk op de basisschool te kunnen hervatten, ze zou kinderen niet kunnen helpen of voorwerpen oppakken of ophangen. (…)

Beoordelingen

Eind 2013 vroeg [verzoekster] zelf om een herbeoordeling WIA omdat ze weer wilde werken. De verzekeringsarts concludeerde tot een duidelijke beperking van de rechter schouderfunctie met lichte beperkingen voor fijne handmotoriek vanwege polineuropathie, rechts verder dan 60 cm frequent reiken, meer dan 10 kg tillen & dragen of duwen & trekken, langer dan een halfuur lopen of meer dan de helft van de werkdag staan en lopen, langer dan een paar minuten rechts boven schouderhoogte actief zijn. Verder van de handfunctie vanwege polineuropathie, ze kan geen nachtwerk verrichten vanwege slechte slaap, er is geen indicatie voor een urenbeperking. Ze kan vanwege medicatie niet beroepsmatig autorijden of op gevaarlijke plaatsen werken en vanwege allergie niet op stoffige plaatsen. Ze kan niet in koude omgeving werken. [verzoekster] kon zich niet in de beoordeling vinden, ze vindt dat ze minder kan tillen en geen hele dagen kan werken vanwege vermoeidheid en verminderde concentratie. De verzekeringsarts wilde haar daarin niet tegemoet komen. Ze werd in staat geacht licht administratief werk te doen waarmee ze opnieuw 35-80% arbeidsongeschikt werd. Sinds december krijgt ze geen uitkering meer. Een orthopedisch chirurg concludeerde als deskundige eind 2014 dat het aannemelijk was dat de bewegingsbeperking van de rechter schouder een gevolg was van extravasatie. Daarbij was de m.pectoralis maior beschadigd; deze spier speelt een belangrijke rol bij het bewegen van het schoudergewricht zoals bij optillen, adductie, endoratie en fixatie aan de borstkas. ( ... ) Zitten staan en (trap)lopen zijn niet beperkt. Wat betreft klimmen en klauteren bestond een matige beperking, knielen, kruipen en hurken waren licht beperkt, reiken en bovenshands werken rechts matig tot sterk beperkt, tillen en dragen met afhangende arm licht beperkt, op armhoogte sterk, duwen en trekken zijn rechts matig beperkt. Er was sprake van een eindtoestand, de deskundige had geen therapeutische suggesties. ( ... )

Overwegingen

( ... ) Wat betreft arbeidspatroon overweeg ik dat [verzoekster] al vóór 2010 minder energiek was, het lijkt mij onaannemelijk dat dit een gevolg was van de later ontdekte tumor, zoals zij zelf meent. Na depressie of overspanning blijven veel mensen nog jarenlang meer dan normaal vermoeid, wat mij een aannemelijker oorzaak lijkt. Daarbij blijkt dat ze gewoonlijk al slecht sliep. Er was dus aanleiding het bestaan van meer dan gewone vermoeidheid al vóór het letsel te veronderstellen.

Conclusie beperkingen

[verzoekster] heeft beperkingen als gevolg van chronisch pijnsyndroom aan de voorkant van de rechter schouder na extravasatie van adriamycine door onjuiste toediening in februari 2011. Acceptatieproblematiek speelt waarschijnlijk een klachten onderhoudende rol. Op grond van bovenstaande overwegingen worden de beperkingen als volgt gespecificeerd overeenkomstig de systematiek van de functionele mogelijkhedenlijst:

Ze heeft normale (= voldoende voor het alledaagse leven) mogelijkheden om persoonlijk en sociaal te functioneren (rubrieken 1 en II FML). Vergeleken met het voor haar gebruikelijke niveau zijn er specifieke voorwaarden in arbeid met betrekking tot beroepsmatig autorijden en werken op gevaarlijke plaatsen c.q. plaatsen met verhoogd persoonlijk risico.

Ze heeft beperkingen ten aanzien van fysiek functioneren (rubrieken II-V FML). Ze kan met de rechter arm en hand geen lasten hanteren van meer dan af en toe maximaal ongeveer 5kg hanteren, ze kan rechts niet boven schouderhoogte reiken en niet volgehouden frequent reiken, vooral niet meer dan de normale reikafstand van ongeveer 60 cm. Daarom zijn klimmen en klauteren alleen af en toe kortdurend mogelijk, [verzoekster] kan zo nodig iets van de grond pakken, maar regelmatig iets oprapen, of langer dan een paar minuten aan de grond actief zijn is niet mogelijk. Zitten is mogelijk met royale taakautonomie om even van houding te kunnen wisselen. Er zijn geen beperkingen voor staan en lopen. Omdat [verzoekster] dominant linkshandig is, is de bimanuele handvaardigheid in nog in belangrijke mate intact.

Ze is qua arbeidspatroon (rubriek VI FML) in staat ongeveer zeven uur per dag te functioneren maar niet ‘s avonds laat of ’s nachts.

Voor het overige heeft [verzoekster] mogelijkheden ongeveer in overeenstemming met haar achtergrond en leeftijd. ( ... )

2.16.
In een schriftelijke verklaring van 24 mei 2017 schrijft haar werkgever [naam] dat [verzoekster] vanaf 1 januari 2014 acht uur per week werkzaam is als textieldesigner voor het bedrijf [bedrijfsnaam] , gevestigd te Tynaarlo.

2.17.
MediRisk heeft een bedrag van € 20.000,00 als voorschot op de materiële schade aan [verzoekster] voldaan. De immateriële schade is afgehandeld door betaling van een bedrag van € 32.184,00.

Het verzoek

[verzoekster] ve rzoekt de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I. te bepalen dat voor de berekening van het verlies van arbeidsvermogen als uitgangspunt heeft te gelden dat [verzoekster] in de situatie zonder medische fout het beroep van basisschool docente met mogelijk doorgroei naar een managementfunctie zou hebben uitgeoefend,
II. te bepalen dat voor de berekening van het verlies van zelfwerkzaamheid als uitgangspunt heeft te gelden dat [verzoekster] voor werkzaamheden in en om het huis volledig beperkt is en dat als uitgangspunt de jaarschade wordt bepaald op € 1.482,00,
III. Martini c.s. te veroordelen tot vergoeding van de door [verzoekster] gemaakte buitengerechtelijke kosten van deze deelgeschilprocedure, tot op heden begroot op € 7.285,00, exclusief 6% kantoorkosten en 21 % BTW, te vermeerderen met griffierecht en deze te voldoen binnen 14 dagen na het wijzen van de beschikking.

Het standpunt van [verzoekster]

4.1.
Martini c.s. heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van de in februari 2011 gemaakte medische fout erkend. Bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding vanwege het verlies aan verdienvermogen dient een baan in het basisonderwijs - met doorgroei naar een managementfunctie - als uitganspunt te worden gehanteerd.

Zonder de medische fout had [verzoekster] fulltime terug kunnen keren in haar functie van docente op een internationale basisschool en had zij zicht gehad op een managementfunctie. [verzoekster] heeft de meeste werkervaring in het basisonderwijs en het is zeer aannemelijk dat zij in die functie zou zijn teruggekeerd.

4.2.
Weliswaar heeft [verzoekster] haar werkzaamheden in het onderwijs medio 2009 beëindigd maar in de periode van 5 jaar voor de medische fout hebben zich bijzondere omstandigheden in het leven van [verzoekster] voorgedaan die maken dat die periode niet als referentiekader voor de vaststelling van haar verdienvermogen kan gelden. In 2001 heeft [verzoekster] haar huidige partner ontmoet die in een complexe scheiding lag. In 2005 werd kanker bij de in Engeland woonachtige zus van [verzoekster] gediagnosticeerd, als gevolg van deze ziekte is zij in 2007 overleden. [verzoekster] heeft veel tijd en energie moeten steken in het bezoeken van haar zus en de opvang van de kinderen over wie zij de voogdij heeft. Haar burn-out in deze periode was niet werk gerelateerd, maar het gevolg van deze privéomstandigheden. [verzoekster] wijst op de diagnose van gezondheidspsycholoog J. Hoever. Hij heeft vastgesteld: recidiverende depressieve stoornis, matig in ernst, rouwreactie ( ... ) matige problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren. In verband met een depressie is [verzoekster] in juni 2009 voor 35-80% arbeidsongeschikt verklaard in het kader van de WIA. Medio 2009 heeft [verzoekster] haar werkzaamheden als docent vanwege de voornoemde persoonlijke omstandigheden tijdelijk naast zich neergelegd. [verzoekster] is als zelfstandig fotograaf aan de slag gegaan met de gedachte om een terugkeer naar het basisonderwijs te maken. Als fotograaf is zij flexibeler en beter in staat om voor haar gezin en de in Engeland wonende kinderen van haar zus te zorgen. Door [verzoekster] in 2009 ervaren vermoeidheidsklachten zijn waarschijnlijk het gevolg geweest van de groeiende tumor in haar lichaam. Voor genoemde ‘life events’ heeft [verzoekster] nimmer klachten ondervonden.

4.3.
Bij de vaststelling van door [verzoekster] geleden en te lijden schade vanwege het verlies van zelfwerkzaamheid is het redelijk uit te gaan van een beperking van 100%. [verzoekster] woont in een vrijstaande woning met grote tuin. Zonder de medische fout zou [verzoekster] het onderhoud van de woning met tuin zelf hebben kunnen uitvoeren. [verzoekster] kan zich niet vinden in de door dr. S. Knepper in haar rapport van 6 juli 2016 geduide beperkingen. [verzoekster] acht zich vanwege haar beperkingen in het geheel niet in staat werkzaamheden in en rond het huis uit te voeren. Bij de berekening van de schade dient een jaarschade van € 1.482,00 (1,3 x € 1.140,00 conform De Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid (versie 1 januari 2017)) als uitganspunt gehanteerd te worden.

4.4.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank de kosten van de behandeling van het onderhavige verzoek te begroten, zulks ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv en Martini c.s. te veroordelen tot betaling daarvan. Daarbij dienen alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te worden genomen. De tijdsbesteding van de raadsman bedraagt 31 uur, waarbij een uurtarief van € 235,00, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en BTW is gehanteerd. De buitengerechtelijke kosten bedragen derhalve € 7.285,00 (exclusief BTW en kantoorkosten), te vermeerderen met het in deze procedure verschuldigde griffierecht.

Het standpunt van Martini c.s.

5.1.
Martini c.s. betwist dat bij de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen als uitgangspunt moet worden gehanteerd dat [verzoekster] - de schade weggedacht - haar carrière in het basisonderwijs zou hebben hervat. Op het moment van de medische fout (februari 2011) was [verzoekster] werkzaam als zelfstandig fotograaf. [verzoekster] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij zonder de medische fout haar werkzaamheden als docent in het (basis)onderwijs ‘met perspectief op een managementfunctie’ zou hebben hervat. In de jaren die vooraf gingen aan de medische fout kampte [verzoekster] bij herhaling met depressieve klachten, concentratieproblemen en vermoeidheidsklachten waardoor zij haar werkzaamheden in het onderwijs niet kon uitvoeren. Niet gebleken is dat [verzoekster] zich in de periode van 2009 tot februari 2011 heeft georiënteerd op terugkeer in het onderwijs. Op basis van genoemde omstandigheden en de inhoud van de rapporten van Radar, dr. Heeg en dr. Knepper is het niet aannemelijk te veronderstellen dat [verzoekster] - de medische fout weggedacht - haar werkzaamheden in het onderwijs zou hebben hervat.

Uit het rapport van dr. Knepper volgt dat de vermoeidheidsklachten die [verzoekster] medio 2009 heeft ervaren waarschijnlijk het gevolg zijn geweest van de depressiviteit en niet van de groeiende tumor in haar lichaam.

5.2.
Evenmin aannemelijk geworden is dat [verzoekster] binnen het basisonderwijs zou zijn teruggekeerd in een managementfunctie. Zij beschikt niet over relevante management ervaring op een Nederlandse school en evenmin gebleken is dat zij over daarvoor benodigde diploma’s beschikt.

5.3.
Martini c.s. concludeert (primair) tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair - indien het verzoek wordt toegewezen - verzoekt zij de rechtbank een arbeidsdeskundige te benoemen om (de medische fout weggedacht) het aantal door [verzoekster] te werken uren en de precieze werkzaamheden in kaart te doen brengen.

5.4.
Martini c.s. betwist dat voor de vaststelling van schade vanwege het verlies aan zelfwerkzaamheid als uitgangspunt moet worden aangehouden dat [verzoekster] volledig beperkt is vanwege de medische fout. Uit het rapport van dr. Knepper volgt dat [verzoekster] met haar dominante rechterarm en hand geen zware lasten kan hanteren, ze kan rechts niet boven schouderhoogte reiken en “niet volgehouden frequent reiken”, vooral niet meer dan de normale reikafstand van ongeveer 60 cm. Daarom zijn klimmen en klauteren alleen af en toe kortdurend mogelijk. [verzoekster] kan zo nodig iets van de grond pakken, maar regelmatig iets oprapen of langer dan een paar minuten aan de grond actief zijn is niet mogelijk. Zitten is mogelijk met royale taakautonomie om even van houding te kunnen wisselen. Er zijn geen beperkingen voor staan en lopen. [verzoekster] is gebonden aan de bevindingen uit het rapport van dr. Knepper omdat partijen deze deskundige gezamenlijk hebben aangezocht. [verzoekster] moet in staat worden geacht om in enige mate werkzaamheden in de tuin te kunnen verrichten (snoeien, planten en dergelijke). Martini c.s. acht het redelijk om de mate van verlies van zelfwerkzaamheid van [verzoekster] te bepalen op 75%, waarbij - als te doen gebruikelijk - tot een leeftijd van 70 jaar aanspraak op schadevergoeding kan worden gemaakt.

5.5.
Martini c.s. maakt geen bezwaar tegen de verzochte kostenbegroting.

De beoordeling

Beoordeling in een deelgeschilprocedure

6.1.
Het onderhavige verzoek is gegrond op artikel 1019w Rv. Dit artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn/haar letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.

6.2.
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht uitgangspunten ter berekening van een tweetal schadeposten vast te stellen. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat een dergelijk verzoek zich in beginsel leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure.

Inhoudelijke beoordeling

6.3.
De rechtbank stelt voorop dat op [verzoekster] de stelplicht en - bij gemotiveerde betwisting door Martini c.s. - bewijslast rust van feiten waaruit het bestaan en de omvang van de desbetreffende schadeposten volgt.

Verlies aan arbeidsvermogen

6.4.
De vraag of en zo ja, in hoeverre een benadeelde schade heeft geleden door verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie waarin het ongeval is weggedacht. Bij deze vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen (vgl. HR 14 januari 2000, NJ 2000/437, Van Sas/Interpolis). Aan een benadeelde die blijvend letsel heeft opgelopen, mogen geen strenge eisen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van (de schade wegens het derven van) de arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad: het is immers de aansprakelijke veroorzaker van de schade die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied (HR 15 mei 1998, NJ 1998/624, Vehof/Helvetia).

6.5.
Voor toewijzing van de gevorderde verklaring van recht dient aldus beoordeeld te worden of sprake is van de redelijke verwachting dat [verzoekster] - de medische fout weggedacht - haar carrière in het (basis)onderwijs zou hebben hervat, waarbij een managementfunctie in het verschiet zou liggen. In dit kader geldt veelal als aanknopingspunt de situatie zoals die feitelijk was op het moment van het ongeval.

6.6.
Op het moment van het ongeval was [verzoekster] zelfstandig fotograaf. Het verzoek van [verzoekster] strekt er derhalve toe om voor de vaststelling van de inkomensschade af te wijken van de situatie die ten tijde van de medische fout (februari 2011) aan de orde was. [verzoekster] heeft daartoe bepleit dat zij zonder de medische fout zou zijn teruggekeerd in het (basis)onderwijs en dat zij tijdelijk afstand van het onderwijs heeft genomen in verband met depressieve klachten (burn-out) en voorts omdat haar familiesituatie veel aandacht vroeg en een functie als fotograaf de flexibiliteit bood daarop in te spelen. [verzoekster] heeft toegelicht dat zij voornemens was haar onderwijscarrière nieuw leven in te blazen op het moment dat haar familiesituatie dit toestond.

6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] haar werkzaamheden in het onderwijs zou hebben hervat indien de fout niet door het Martini ziekenhuis was gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

In de periode van circa vijf jaar voorafgaand aan de foutieve medische behandeling heeft [verzoekster] zich bij herhaling geconfronteerd gezien met psychische klachten. In de overgelegde medische verklaringen wordt gesproken over burn-out en over depressies. Als gevolg daarvan is [verzoekster] geheel of ten dele arbeidsongeschikt geraakt. De exacte duur, oorzaak, aard en omvang van deze klachten kan door de rechtbank niet worden vastgesteld omdat zij hierover onvoldoende is geïnformeerd en [verzoekster] geen medische verslagen van haar behandelend psycholoog in het geding heeft gebracht. Op basis van het procesdossier kan niet worden vastgesteld dat de psychische problemen en de dientengevolge ondervonden beperkingen ten aanzien van haar werkzaamheden in het onderwijs (enkel) het gevolg zijn geweest van psychische druk die [verzoekster] in verband met de ziekte en het overlijden van haar zus in 2007 en haar belastende familiesituatie heeft ervaren. De oorzaak van de langdurige uitval van [verzoekster] is ongewis gebleven. Uit het rapport van dr. Knepper volgt dat de vermoeidheidsklachten die [verzoekster] medio 2009 heeft ervaren waarschijnlijk het gevolg zijn geweest van depressiviteit of overspanningsklachten en niet van de groeiende tumor in haar lichaam. Daarom is niet aannemelijk gemaakt dat [verzoekster] haar werkzaamheden in het onderwijswijs zou hebben hervat. Ook overigens is het in deze procedure gestelde voornemen van [verzoekster] om haar onderwijscarrière op termijn nieuw leven in te blazen niet aannemelijk geworden. Niet gebleken is dat [verzoekster] zich in de periode na haar vertrek uit het basisonderwijs (medio 2009) op enig moment heeft georiënteerd op terugkeer, bijvoorbeeld door sollicitaties en/of het volgen van opleidingen.

6.8.
De stelling van [verzoekster] dat haar vertrek uit het onderwijs van tijdelijke aard was en samenhing met (kort gezegd) uitzonderlijke omstandigheden in de persoonlijke levenssfeer kan, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, niet als vaststaand worden aangenomen. Op basis van de voorliggende stukken is de redelijke verwachting van terugkeer in het onderwijs niet voldoende aannemelijk gemaakt. Het verzochte onder I wordt derhalve afgewezen.

Verlies aan zelfwerkzaamheid

6.9.
[verzoekster] heeft voorts verzocht te bepalen dat ter vaststelling van schade vanwege verlies zelfwerkzaamheid als uitgangspunt moet worden aangenomen dat sprake is van een 100% beperking, omdat zij niet langer in staat is werkzaamheden te verrichten in, aan of rond haar vrijstaande woning. Vastgesteld kan worden dat [verzoekster] ter bepaling van deze schade geen betaling vordert van de bedragen die zij daadwerkelijk heeft betaald aan derden die huishoudelijke hulp aan haar hebben verleend en/of hebben geholpen met het onderhoud van haar huis en tuin. [verzoekster] opteert voor een abstracte schadevergoeding en zoekt voor wat betreft de hoogte ervan aansluiting bij de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid.

6.10.
Partijen zijn verdeeld over één van de uitgangspunten die ter vaststelling van de schade in acht dienen te worden genomen. [verzoekster] stelt dat zij op het punt van de zelfwerkzaamheid volledig beperkt is geraakt en zij maakt aanspraak op schadevergoeding tot haar 80e levensjaar. Martini c.s. voert aan dat de schadevergoeding moet worden vastgesteld op basis van een beperking van 75% en dat [verzoekster] tot haar 70e levensjaar aanspraak kan maken op vergoeding van schade. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.

6.11.
Ter vaststelling van de orthopedische gevolgen van de medische fout hebben partijen verzekeringsarts dr. Knepper en orthopedisch chirurg dr. Heeg opdracht gegeven onderzoek te doen. [verzoekster] heeft bezwaren geuit tegen de bevindingen van deze deskundigen. Zij heeft nagelaten deze bezwaren gemotiveerd toe te lichten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding deze rapporten buiten beschouwing te laten.

6.12.
Uit de medische rapportage van verzekeringsarts dr. Knepper volgt dat [verzoekster] met de rechterarm en hand geen lasten kan hanteren, ze kan rechts niet boven schouderhoogte reiken en niet volgehouden frequent reiken, vooral niet meer dan de normale reikafstand van ongeveer 60 cm. Klimmen en klauteren zijn af en toe kortdurend mogelijk. [verzoekster] kan zo nodig iets van de grond pakken, maar regelmatig iets oprapen, of langer dan een paar minuten aan de grond actief zijn is niet mogelijk. Zitten is mogelijk met royale taakautonomie om even van houding te kunnen wisselen. Er zijn geen beperkingen voor staan en lopen. [verzoekster] is dominant linkshandig. Haar bimanuele handvaardigheid is in belangrijke mate intact. De bevingen van dr. Heeg komen in grote lijnen overeen met die van dr. Knepper. Dr. Heeg heeft ten aanzien van de rechterschouder vastgesteld dat sprake is van krachtsverlies en blijvende beperkingen. Voorts is vastgesteld dat sprake is van een eindsituatie.

6.13.
In de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid wordt de mate waarin een benadeelde is beperkt uitgedrukt in een vast percentage van 25, 50 of 100. Het door Martini c.s. bepleite percentage van 75 wordt daarin niet beschreven. Op basis van de bevindingen van dr. Heeg en dr. Knepper oordeelt de rechtbank dat [verzoekster] zeer sterk is beperkt bij de uitvoering van werkzaamheden in, aan en rond haar woning. Martini c.s. heeft aangevoerd dat [verzoekster] in staat moet worden geacht werkzaamheden in de tuin (snoeien en planten etc) te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aard van de beperkingen dat deze door [verzoekster] uit te voeren werkzaamheden slechts van zeer betrekkelijke omvang kunnen zijn. [verzoekster] is immers niet in staat bevonden langer dan een paar minuten aan de grond actief te zijn en zij kan haar rechterschouder slechts in beperkte mate belasten. De rechtbank oordeelt derhalve dat bij de vaststelling van het verlies zelfwerkzaamheid dient te worden uitgegaan van een beperking van 100%. Omtrent de overige componenten die conform de richtlijn bepalend zijn ter vaststelling van de jaarschade (het te hanteren normbedrag en de omrekenfactor van 1,3 in geval van vrijstaande woningen) zijn partijen niet verdeeld. De rechtbank zal de jaarschade derhalve als verzocht conform de richtlijn vaststellen op een bedrag van (factor 1,3 x € 1.140,00 x 100%) = € 1.482,00.

6.14.
Partijen hebben uiteenlopende standpunten ingenomen ten aanzien van de looptijd waarover de vergoeding vanwege verlies zelfwerkzaamheid dient te worden uitgekeerd. In het petitum van het verzoekschrift is echter niet verzocht daarover te beslissen. De rechtbank zal hierover dan ook niet beslissen. Zij merkt ten overvloede op dat in de jurisprudentie veelal aansluiting wordt gezocht bij de in de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid vermelde eindleeftijd van 70 jaar (waarbij geen sterftekanscorrectie wordt toegepast), en in casu onvoldoende aanknopingspunten zijn aangedragen om hiervan af te wijken.

Kostenbegroting

6.15.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek niet volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ter zitting is aangegeven dat alle partijen zich hebben geschaard achter het voorleggen van de geschilpunten in en een deelgeschilprocedure. De rechtbank zal op de voet van artikel 1019aa Rv overgaan tot de begroting van de kosten van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek. [verzoekster] voert (na vermeerdering van eis ten tijde van de mondelinge behandeling) op basis van een uurtarief van € 235,00 en 31 gewerkte uren advocaatkosten op ten bedrage van € 7.285,00, exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw. Martini c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen de verzochte kosten begroting en veroordeling.

6.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Het aantal uren dat mr. Abeln aan dit deelgeschil heeft besteedt acht de rechtbank gezien de aard van deze procedure verdedigbaar en niet onredelijk. De rechtbank acht het geclaimde uurtarief voor een als ‘expert’ aan te merken advocaat eveneens redelijk. De rechtbank zal de kosten van het deelgeschil derhalve op de voet van artikel 1019aa Rv begroten op een bedrag van € 7.285,00, exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw. Dit bedrag dient voorts te worden vermeerderd met het bedrag van € 287,00 ter zake griffierecht. Nu daartegen geen verweer is gevoerd zal de rechtbank Martini c.s. tevens veroordelen tot betaling van deze kosten aan [verzoekster] . ECLI:NL:RBNNE:2018:5642