GHARL 270721 Hof legt uit hoe ovk tot stand komt, beoordeelt medische info zelf, heeft geen behoefte aan deskundig onderzoek, en wijst af. (2)
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 270721 Hof legt uit hoe ovk tot stand komt, beoordeelt medische info zelf, heeft geen behoefte aan deskundig onderzoek, en wijst af.
in vervolg op, o.m.: RBGEL 140318 en 141118 aanbod € 81.076, geen aanvaarding; reconventionele vordering toegewezen; vaststelling schade op 24.633,75
2Waarover gaat deze zaak?
2.1
[appellante] heeft op 13 januari 2014 als bestuurster een auto-ongeval gehad (kop-staartbotsing). Haar dochtertje van toen één jaar oud zat bij haar in de auto. [appellante] was toen zwanger van haar tweede kindje. [appellante] heeft letselschade opgelopen. Allianz, de WAM-verzekeraar van de achteroprijdende auto heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. ASR is de (regelend) verzekeraar van de Schadeverzekering Inzittenden die voor de auto was afgesloten. In mei 2014 heeft ASR een eerste voorschot betaald; vanaf die tijd tot in maart 2017 zijn partijen met elkaar in overleg geweest over de afwikkeling van de schade, maar zij zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.2
Met de inleidende dagvaarding van 19 juni 2017 is [appellante] de procedure gestart. Zij vorderde (in conventie), kort gezegd, dat er een aanbod is geweest van ASR in de vorm van een regelingsvoorstel waarbij een bedrag van € 77.000 dan wel een bedrag van € 67.000 zou worden betaald, welk aanbod door haar is aanvaard. Zij vorderde tevens betaling van een voorschot van € 50.000,- op de buitengerechtelijke kosten (van mr. Demirtas). De vorderingen zijn alle afgewezen. ASR heeft ook een tegenvordering ingesteld (reconventie) en een verklaring voor recht gevorderd dat met de slotbetaling van € 4.470,- voor persoonlijke schade en € 6.163,75 voor buitengerechtelijke kosten ASR heeft voldaan aan haar schadevergoedingsplicht. Deze (tegen)vordering heeft de rechtbank toegewezen.
2.3
[appellante] is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank en heeft hiertegen bezwaren (grieven) aangevoerd. Zij heeft – kort gezegd – gevorderd dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen, waaronder het toewijzen van een medische expertise (door een neuroloog) en dat de vorderingen van ASR worden afgewezen.
2.4
Het hof wijst de bezwaren van [appellante] tegen de beslissingen van de rechtbank af en zal de vonnissen van 14 maart 20181 en van 14 november 20182 bekrachtigen. Het hof zal hierna uitleggen (motiveren) waarom dat zo is.
3De motivering van de beslissing
Is er overeenstemming bereikt tussen partijen over de afwikkeling van de schade?
3.1
Met de grieven 1, 2 en 3 voert [appellante] aan dat tussen partijen op 4 januari 2017 dan wel op 7 maart 2017 overeenstemming is bereikt over de betaling van een slotbedrag door ASR. Het hof verwijst naar de relevante feitenopsomming over de onderhandelingen in het vonnis van 14 maart 2018 onder 2.14 tot en met 2.24. Alvorens hierover te oordelen zal het hof eerst uiteenzetten hoe een (mondelinge) overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding.
Aanbod en aanvaarding
3.2
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod dat vormvrij is en dat ook besloten kan liggen in een gedraging 3Voor de aanvaarding van een aanbod geldt hetzelfde. Zolang het aanbod niet is aanvaard of de aanvaarding van het aanbod niet is verzonden kan het worden herroepen, tenzij er een termijn voor de aanvaarding is gegeven. 4 Een schriftelijk aanbod vervalt wanneer het niet binnen een redelijke tijd wordt aanvaard; een aanbod vervalt ook als het wordt verworpen.5 Een aanvaarding dat van het aanbod afwijkt geldt als een nieuw aanbod en als een verwerping van het oorspronkelijke aanbod.6
De bespreking op 4 januari 2017
3.3
In de inleidende dagvaarding onder 3-4 heeft [appellante] uitvoerig verslag gedaan van de bespreking op 4 januari 2017 op het kantoor van haar belangenbehartiger mr. Demirtas met de heer [de expert] , register-expert personenschade en schaderegelaar voor ASR. Van dit bezoek is geen verslag gemaakt. [appellante] stelt dat [de expert] namens ASR een bedrag van € 65.000,- had aangeboden (minus de betaalde voorschotten van € 11.000,- =
€ 54.000,-), exclusief de buitengerechtelijke kosten. Zij is uiteindelijk met dit voorstel akkoord gegaan. Wat partijen nog verdeeld hield was de hoogte van de buitengerechtelijke kosten. [de expert] wilde dit laatste nog ter goedkeuring voorleggen aan ASR, aldus nog steeds [appellante] . In een e-mail van 6 februari 2017 van mr. Demirtas aan [de expert] wordt op dit bezoek teruggeblikt met de volgende tekst: Cliënte heeft de voorkeur voor een persoonlijk gesprek (…) Zij zou wel alvast op de hoogte willen worden gebracht of het gesprek dan alleen de kosten buiten rechte zal betreffen of ook de overige schadeposten, nu u op kantoor aan haar heeft laten weten dat u voor de laatste schadeposten een voorstel tot schadevergoeding van € 65.000,- geen problemen voorzag.
3.4
ASR heeft de lezing van [appellante] betwist. Er is op 4 januari 2017 een slotbetaling neergelegd van € 55.000,- excl. de buitengerechtelijke kosten en minus de voorschotten van € 11.000,- zodat een slotbedrag zou neerkomen op € 44.000,-. Het tegenvoorstel van [appellante] was het bedrag van € 65.000,- zonder aftrek van de voorschotten en met volledige betaling van de buitengerechtelijke kosten van (op dat moment) € 51.203,47.
3.5
Uit de eigen weergave van mr. Demirtas van het gesprek van 4 januari 2017 in de e-mail van 6 februari 2017 leidt het hof af dat op het door hen bedoelde voorstel van
€ 65.000,- is gereageerd door [de expert] dat hij geen probleem voorzag met betrekking tot dit voorstel. Uit deze eigen weergave leidt het hof af dat geen sprake is geweest van een onvoorwaardelijk aanbod dan wel onvoorwaardelijke aanvaarding van de zijde van ASR met betrekking tot het bedrag van € 65.000,-. [appellante] vroeg zich immers volgens de eigen weergave van mr. Demirtas ook af of naast de buitengerechtelijke kosten ook de overige schadeposten zouden worden besproken. Als sprake zou zijn geweest van overeenstemming over het bedrag van € 65.000,- (de overige schadeposten) dan behoefde dat bedrag niet andermaal besproken te worden. Uit de hiervoor gepresenteerde e-mail kan het hof niet anders afleiden dan dat [de expert] het door [appellante] en/of mr. Demirtas genoemde bedrag van € 65.000,- nog zou voorleggen aan ASR en dat hij daarin “geen probleem voorzag”.
Al met al kan gezien deze feiten en omstandigheden niet geconcludeerd worden dat op 4 januari 2017 overeenstemming is bereikt over het bedrag van € 65.000,-. Terzijde merkt het hof op dat het door ASR genoemde slotbedrag van € 44.000,- ook terugkomt op de nadien door [de expert] opgestelde schadestaat van 11 januari 2017 (productie 2 inleidende dagvaarding) ten behoeve van de volgende bespreking op 7 maart 2017.
Voor het overige sluit het hof zich aan bij de overwegingen van de rechtbank in het vonnis van 14 maart 2018 onder 4.7 en maakt die tot de zijne.
De bespreking van 7 maart 2017
3.6
Partijen zijn het erover eens dat [de expert] op 7 maart 2017 een totaalbedrag van
€ 55.000,- minus het voorschot van € 11.000,- = € 44.000,- heeft aangeboden; een en ander strookt ook met de door [de expert] opgestelde schadestaat van 11 januari 2017. Onderaan die schadestaat is opgenomen: Bovenstaande schadespecificatie is opgemaakt onder voorbehoud van alle rechten en weren. Tijdens die bespreking werd door ASR een bedrag van € 23.000,- voor buitengerechtelijke kosten voorgesteld, ook daarover zijn partijen het eens. In totaal is aldus een bedrag (lumpsum) voorgesteld van € 67.000,-.
3.7
Volgens [appellante] was zij akkoord met dit bedrag (van € 67.000,- zo begrijpt het hof), maar zij wilde dat [de expert] alsnog zou proberen het voorschot van € 11.000,- erbij te betrekken, zodat de slotuitkering op € 77.000,- zou neerkomen. Zij werkt deze rekensom (in de inleidende dagvaarding onder 6) als volgt uit: € 65.000,- + € 26.000,- = € 91.000,- minus betaalde voorschotten van € 14.000,- = € 77.000,- (primair) en als wordt uitgegaan van een bedrag van € 55.000,- komt de slotuitkering op een bedrag van € 67.000,- (subsidiair). Een en ander heeft zij gevorderd in het petitum onder 2.
3.8
Volgens ASR heeft [appellante] het aanbod van ASR niet aanvaard maar heeft zij een tegenvoorstel gedaan van € 78.000,- (€ 55.000,- + € 23.000,-). Daarmee is het aanbod van ASR verworpen zo verstaat het hof.
3.9
[de expert] heeft op dezelfde dag, 7 maart 2017, aan ASR verwoord wat op die dag was besproken. Zijn weergave strookt met hetgeen ASR heeft aangevoerd. Hij schrijft onder meer:
Ik heb het volgende regelingsvoorstel geponeerd:
-
€ 55.000,00 persoonlijke schade. Minus € 11.000,00 voorschot = € 44.000,00 slotuitkering.
-
€ 26.076,32 kosten buiten rechte (met 50% gematigd). Minus € 3.076,32 voorschot is een slotuitkering van € 23.000,00.
Bij non-acceptatie komt het voorstel te vervallen en kunnen daaraan geen rechten worden ontleend.
Na overleg tussen de belangenbehartiger en cliënte in een aparte ruimte kwamen zij terug met het volgende:
-
€ 55.000,00 slotuitkering persoonlijke schade. Totaal € 66.000,000
-
€ 23.000,00 slotuitkering kosten buiten rechte. Totaal € 26.076,32.
(…)
Aangezien mijn regelingsvoorstel (integraal slot € 67.000,00) werd “overruled” door een nieuw voorstel (integraal slot € 78.000,00), kan bij non-acceptatie van uw zijde voor een slot van € 78.000,00 de Dagvaarding worden afgewacht, aldus mr. Demirtas.
Dit e-mailbericht is niet aan mr. Demirtas gezonden.
3.10
In het e-mailbericht van mr. Demirtas van 15 maart 2017 aan [de expert] schrijft hij onder meer:
Mijn cliënte vindt dat ze nu al genoeg heeft afgewacht. (…) Het is dan ook van groot belang dat er vandaag nog uitsluitsel wordt gegeven of het voorstel van cliënte akkoord wordt bevonden. Indien uw cliënte niet aan verzoeken / afspraken wenst te voldoen dan lijkt een gezamenlijke aanpak er niet van te komen met alle consequenties van dien. Mijn cliënte behoudt zich dan ook recht om de door haar geleden schade en gemaakte kosten ten gevolge van het verzuim van uw cliënte alsnog bij haar in rekening te brengen, waaronder ook de kosten van een procedure (…).
Deze reactie van mr. Demirtas is in lijn met hetgeen [de expert] aan ASR schreef op 7 maart 2017, namelijk dat er een tegenvoorstel is gekomen van [appellante] op 7 maart 2017. Deze reactie van mr. Demirtas onderschrijft naar het oordeel van het hof het verweer van ASR dat op 7 maart 2017 geen overeenstemming is bereikt en dat [appellante] een tegenvoorstel (nieuw aanbod) heeft gedaan dat door ASR niet is aanvaard. Daarmee is de stelling van [appellante] niet in overeenstemming met de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden en verwerpt het hof die (tevens onvoldoende onderbouwde) stelling. Voor het overige sluit het hof zich aan bij de overwegingen van de rechtbank in het vonnis van 14 maart 2018 onder 4.8-4.12 en maakt die tot de zijne.
Heeft ASR voldaan aan haar schadevergoedingsplicht?
3.11
De inzet van de vordering in reconventie van ASR is de stelling dat zij met de slotuitkering van € 4.470,- voor de persoonlijke schade en van € 6.163,75 voor de buitengerechtelijke kosten (bovenop de voorschotten die zijn verstrekt) heeft voldaan aan haar schadevergoedingsplicht jegens [appellante] . [appellante] daarentegen meent dat haar schade vele malen groter is gezien haar klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daarop zien de grieven 4 tot en met 7. Zij wenst daarbij ook dat (eerst) een medisch deskundige, een neuroloog, wordt benoemd “om de causaliteitsvraagstuk en de omvang van de schade beantwoord te krijgen”.
De klachten
3.12
[appellante] stelt dat zij, samengevat weergegeven, als gevolg van het ongeval de volgende klachten heeft ontwikkeld: hoofdpijn, nekpijn, rechts schouder- en elleboogpijn. Daarnaast heeft zij rij-angst en cognitieve (stress)klachten ontwikkeld. Zij omschrijft het als een post whiplashsyndroom.
Informatie uit het huisartsenjournaal na het ongeval
3.13
Op de dag van het ongeval was [appellante] onderweg naar de huisarts (voor andere klachten/zwangerschap). De huisarts heeft toen (13 januari 2014) genoteerd dat zij pijn had aan haar hoofd, nek en schouder (rechts). Een röntgenfoto die gemaakt is van de rechterschouder- en elleboog op 20 januari 2014 toonde geen “traumatische ossale afwijkingen” Op 8 april 2014 heeft zij zich weer tot de huisarts gewend met klachten over een stijve nek na het auto-ongeval. Zij kreeg een oefenadvies mee. Op 16 april 2014 heeft [appellante] zich wederom tot de huisarts gemeld wegens veel last van nekpijn en als gevolg daarvan niet meer de in de auto durven zitten, piekeren, somatisaties. Zij heeft een verwijzing gekregen naar de praktijkondersteuner GGZ. Op 19 mei 2014 is zij bij de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts geweest en heeft zij onder meer gesproken over haar angst om auto te rijden (ze durft het niet meer). Ook is gesproken over de angsten van haar dochtertje die in de auto zat ten tijde van het ongeval en over haar ervaringen van de eerste bevalling: Rond partus neg beleving, voelde z niet opgevangen, over gehad, erkenning, en aanbod PTSS gehad (emdr, niet effectief). Op 5 juni 2014 heeft [appellante] om een verwijzing naar een psycholoog gevraagd op advies van de praktijkondersteuner. Op 26 september 2014 is zij weer naar de huisarts gegaan met persisterende klachten over hoofdpijn, nek- en schouderpijn; fysiotherapie hielp niet. Zij is toen verwezen naar CIR voor revalidatie. In oktober 2014 is zij bevallen van haar tweede kindje. Op 21 november 2014 heeft zij zich weer tot haar huisarts gewend met hoofdpijn en nekpijn, waarvoor ze ibuprofen kreeg voorgeschreven. Op 7 april 2015 heeft [appellante] naast andere klachten ook weer klachten aan de nek gemeld: heeft altijd nekpijn, maar kan niet naar revalidatie ivm emdr voor haar ptss klachten na autoongeval, sindsdien angstig en kan niet meer genieten (…). Daarna spelen er blijkens het huisartsenjournaal ook andere klachten. Bij 4 augustus 2015 staat vermeld dat [appellante] 12 sessies EMDR heeft gevolgd, maar zonder duidelijk resultaat. Zij wil wel haar revalidatiebehandeling voortzetten, althans starten. Daarna volgen weer meerdere huisartsconsulten over andere medische klachten. In juni 2016 zijn er contacten met de belangenbehartiger van [appellante] , mr. Demirtas, waarbij het met name gaat over een door de huisarts opgemaakte brief en de kosten van de revalidatie die niet worden vergoed. Dan volgt er op 30 juni 2016 een telefonisch contact tussen [appellante] en de huisarts over de mogelijkheden voor verminderen pijn in de nek en schouders; zij voelt zich niet serieus genomen en gediscrimineerd. Het telefoongesprek wordt boos beëindigd. Ook daarna zijn er weer meerdere contacten met de huisarts over andere medische klachten. Op 25 februari 2017 heeft [appellante] zich bij de huisarts gemeld vanwege pijn in de bovenbenen omdat zij door de nekpijn, die continu aanwezig is, niet veel beweegt. Er wordt uitstralende pijn naar schouders en bovenrug vermeld die worden geduid als whiplashtrauma. In maart 2017 is er telefonisch contact geweest waarbij [appellante] heeft verteld over de behandeling bij de fysiotherapeut die niet hielpen. Daarna volgen weer andere consulten over andere medische klachten. Dan is er tot slot in oktober 2019 nog een (telefonisch) contact geweest met mr. Demirtas die informatie wil over de ernst van de klachten van het auto-ongeval in 2014 in vergelijking met het auto-ongeval in 2012.
Informatie uit het huisartsenjournaal voor het ongeval
3.14
Uit de stukken is gebleken dat [appellante] eerder een auto-ongeval heeft gehad in juni 2012 en als gevolg daarvan ook nek- en schouderklachten rechts had. Zo volgt uit het huisartsenjournaal hierover het volgende: op 18 oktober 2012 staat vermeld dat ze veel last had van nek en schouder rechts; op 9 januari 2013 is [appellante] weer hiervoor bij de huisarts geweest: zij had nog steeds veel last van nekklachten rechts waardoor zij geen borstvoeding kon geven. Op 13 maart 2013 is er weer een contact hierover geweest: persisterende nek/schouderklachten na ongeval, looppt bij psycholoog ivm traumatisch ervaren bevalling, loopt bij ft. Op 27 maart 2013 wordt vermeld blijvend veel last nek en bekken.
Informatie vanuit het UWV
3.15
[appellante] werkte vóór het ongeval via het uitzendbureau (in 2013 voor gemiddeld 24 uur per week) als medewerkster klantenservice T-Mobile. Zij heeft zich op 14 maart 2013 ziekgemeld en op 13 maart 2014 was de toetsdatum voor het vervolg na één jaar ziekte. Zij is op 27 februari 2014 gezien op het UWV kantoor in verband met de onderzoeksvraag of zij meer dan 65% van het maatmanloon kon verdienen. Die vraag werd door de arbeidsdeskundige positief beantwoord waarmee haar ziektewetuitkering werd beëindigd. Tegen deze beslissing heeft [appellante] toen bezwaar ingediend.
Over de voorgeschiedenis in de beslissing na bezwaar wordt het volgende vermeld:
Voorgeschiedenis; cliënte is een thans 23 jarige vrouw. Ze heeft een WAZO uitkering gehad van 22-11-2012 tot 14-03-2013. Daarvoor arbeidsongeschikt tgv zwangerschap van 10-08-2012 tot 22-11-2012. Aansluitend aan de WAZO weer ziek gemeld met dezelfde klachten als voor de WAZO. (…) Omdat ze aangeeft dat ze maar beperkt kan zitten wordt ze ongeschikt geacht voor haar eigen werk (diagnose bekken instabiliteit 8G710).
(…)
6. Heroverweging/beschouwing:
Voorgeschiedenis; cliënte is een 23 jarige vrouw. Op 27-01-2014 volgt opnieuw beoordeling door de verzekeringsarts nu vanwege eerste jaars ziektewet beoordeling. De verzekeringsarts meent dat het aannemelijk is om beperkingen aan te nemen en ze geeft die aan in een FML De beperkingen zijn aan te geven ten aanzien van de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen (zie FML 27-01-2014). Uit het onderzoek van de arbeidsdeskundige komt vervolgens naar voren dat cliënte gemiddeld 24,83 uur per week werkte via Randstad UB. Op basis van de aangegeven belastbaarheid is de arbeidsdeskundige van mening dat er passende functies zijn te duiden. De volgende functies worden genoemd; productiemedewerker, assistent consultatiebureau en magazijn-, expeditiemedewerker hiermee is er geen verlies aan verdienvermogen waarna de beslissing volgt. De datum in geding is 14-04-2014. Op dat moment is cliënte uitgebreid in behandeling vanwege aanhoudend zwangerschapsbraken tijdens haar tweede zwangerschap.
De diagnose luidt dat sprake is van zwangerschap complicaties. In de conclusie die daarop volgt is te lezen:
Er is aanleiding tot herziening van de medische grondslag waarop de primaire beslissing is
gebaseerd. Vanwege de aan zwangerschap gerelateerde klachten in het begin van de
zwangerschap is ze op datum in geding niet belastbaar met werk.
Met ingang van 31 maart 2017 is [appellante] weer hersteld verklaard.
Conclusie
3.15
Op de dag van het ongeval op 13 januari 2014 heeft [appellante] volgens het huisartsenjournaal klachten gemeld van pijn aan haar hoofd, nek en schouder (rechts). Op een röntgenfoto van haar rechterschouder en elleboog was geen sprake van botafwijkingen als gevolg van een trauma (het verkeersongeval). Daarna is [appellante] met deze klachten nog naar de huisarts gegaan op 8 april 2014, op 16 april 2014, op 26 september 2014, op 21 november 2014 en op 7 april 2015. Daarna volgen vele consulten bij de huisarts over andere klachten. In juni 2016 zijn er contacten over brieven van/aan mr. Demirtas naar aanleiding van kennelijk betaling van de kosten voor revalidatie Op 30 juni 2016 is er alleen een telefonisch verzoek over de mogelijkheden van pijnvermindering aan nek en schouder. Tussendoor zijn er consulten over andere medische klachten. Dan zijn er op 25 februari 2017 en 17 maart 2017 weer telefonische consulten/gespreken over de behandelingen van de fysiotherapeut die niet geholpen hebben. Daarna zijn er weer diverse consulten over andere medische klachten tot aan oktober 2019. Dan is er tot slot nog een telefonisch consult op 7 oktober 2019 omdat haar advocaat nog nadere informatie wil over de ernst van de klachten. [appellante] geeft in dat telefoongesprek aan nog steeds last te hebben van nekklachten.
Beziet het hof deze periode dan is genoegzaam komen vast te staan dat [appellante] na het ongeval tot aan april 2015 klachten heeft geuit aan haar huisarts toen zij op consult kwam. Daarna blijkt niet dat [appellante] haar huisarts heeft bezocht in verband met die klachten. Er zijn hierover in juni 2016 weliswaar weer contactmomenten geweest en ook zo in februari en maart 2017, maar dat zijn geen consulten geweest en die contactmomenten lijken meer in het teken te staan van de onderhandelingen over de schadevergoeding, omdat er informatie nodig is voor mr. Demirtas. Het hof trekt hieruit de conclusie dat de door [appellante] geuite klachten aan hoofd, nek en schouder (rechts) hebben geduurd tot en met april 2015. Gezien de na april 2015 met grote tussenpozen geuite klachten, waarvoor (kennelijk) geen behandeling meer werd gezocht, de klachten die [appellante] al had voorafgaande aan het ongeval, waaronder ook een eerder ongeval en de informatie die blijkt uit de berichten van het UWV, waarop het hof hierna nog terugkomt, kan het causaal verband met het ongeval van 13 januari 2014 niet worden vastgesteld. De verklaring hiervoor en stelling van [appellante] in de akte van 23 juni 2020 (onder 2) dat er van de huisarts geen consulten meer mochten worden ingepland wat betreft de nekklachten omdat de huisarts vond dat [appellante] maar eerst moest revalideren en dat zij dus niets meer voor [appellante] kon betekenen, is een kale stelling zonder enige onderbouwing (en ook niet terug te lezen in het huisartsenjournaal) en is ook overigens niet plausibel gezien de taak van een huisarts.
Het hof heeft, gezien de gedetailleerd beschreven medische historie, geen behoefte aan een medisch deskundige rapportage.
3.16
Wat betreft de posttraumatische klachten waarvoor [appellante] ook EMDR-therapie heeft gehad ziet het hof geen causaal verband met het ongeval. Uit het huisartsenjournaal van 13 maart 2013 blijkt dat sprake is geweest van een traumatisch verlopen eerste bevalling waarvoor zij ook psychologische begeleiding heeft gekregen. Deze bevinding komt ook terug bij het consult bij de praktijkondersteuner op 19 mei 2014. Weliswaar meldt [appellante] op 7 april 2015 aan de huisarts dat ze ptss-klachten heeft na het auto-ongeval, maar dat zijn haar eigen woorden en die stroken niet met de eerder genoemde consulten. Al met al is onvoldoende onderbouwd en komen vast te staan dat de ptss-klachten (mede) het gevolg zijn geweest van het ongeval.
3.17
[appellante] heeft voorts geen volledige informatie verschaft over haar langdurige arbeidsongeschiktheid en welke klachten daaraan ten grondslag hebben gelegen: vanaf augustus 2012 tot 22 november 2012 is zij arbeidsongeschikt geweest in verband met haar eerste zwangerschap. Zij is vervolgens een jaar lang (jaar 2013) arbeidsongeschikt geweest en bij de herkeuring op 27 januari 2014 (dat is na het ongeval) heeft [appellante] geen melding gemaakt van hoofdpijn en nek- en schouderklachten. Zij stelt dat zij dat op advies van het UWV zo heeft gedaan, maar voor die kale stelling heeft zij geen enkele onderbouwing of plausibele verklaring gegeven. Door haar tweede zwangerschap is [appellante] arbeidsongeschikt gebleven; met ingang van 31 maart 2007 is zij hersteld verklaard. Over de tussenliggende periode na de geboorte van haar tweede kindje in oktober 2014 en de keuringen nadien tot aan de hersteldverklaring (een periode van 2,5 jaar) heeft [appellante] geen stukken overgelegd. Het hof heeft aldus ook geen inzicht in de medische- en arbeidsdeskundige beoordelingen die in die periode hebben plaatsgevonden (door de verzekeringsarts respectievelijk de arbeidsdeskundige) en welke klachten zij toen presenteerde waardoor zij zo lang arbeidsongeschikt is geweest. Er is aldus uit deze bron ook geen enkele onderbouwing te vinden voor de door [appellante] gestelde klachten aan hoofd, nek- en schouder (rechts).
3.18
Het hof heeft al geconcludeerd dat de pijnklachten aan hoofd, nek en schouder (rechts) als gevolg van het ongeval op 13 januari 2014 hebben voortgeduurd tot in april 2015. Voor de hieruit voortvloeiende schade is ASR gehouden schade te vergoeden. Met de door ASR betaalde slotuitkering van € 4.470,- voor de persoonlijke schade en van € 6.163,75 voor de buitengerechtelijke kosten, bovenop de al eerder verstrekte voorschotten (van € 11.000,- voor persoonlijke schade en € 3.000,- voor buitengerechtelijke kosten), heeft ASR voldaan aan het verplichting tot schadevergoeding als gevolg van het ongeval.
Ten overvloede en voor alle duidelijkheid is aldus door ASR betaald volgens haar eigen specificatie (die niet is bestreden): verlies aan arbeidsvermogen € 4.000,-; huishoudelijke hulp € 2.340,-; verlies zelfwerkzaamheid € 130,- en smartengeld € 1.500,-. Dit geeft een totaal van € 7.970,-. Voor het volgen van de door [appellante] gewenste revalidatie vergoedt ASR € 7.500,- zodat de totale uitkering € 15.470,- bedraagt. Voor de buitengerechtelijke kosten heeft ASR dan in totaal € 9.163,75 betaald. Dat betekent dat de beslissing van de rechtbank in reconventie in stand blijft. De grieven 3 tot en met 7 falen dan ook.
4De slotsom
4.1
De grieven/bezwaren van [appellante] tegen de bestreden vonnissen (in conventie en in reconventie) gaan niet op. De bestreden vonnissen (in conventie en in reconventie) zullen worden bekrachtigd.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad zoals gevorderd.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van ASR zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.020,-
- salaris advocaat € 5.077,50 (2,5 punten x tarief IV) ECLI:NL:GHARL:2021:7144