Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 070307 hovenier die ook zonder ongeval zijn bedrijf zou hebben gestaakt vanwege kniekl.

Hof Arnhem 07-03-07 hovenier die ook zonder ongeval zijn bedrijf zou hebben gestaakt vanwege knieklachten
2.12.  De vraag die voorligt is of [eiser], het ongeval weggedacht, zijn onderneming eveneens zou hebben gestaakt vanwege de voornoemde knieklachten. De rechtbank acht dat aannemelijk op grond van het volgende. Gebleken is van ernstige knieklachten vanaf eind 1998 die het voor [eiser] onmogelijk maakten zijn werk uit te voeren. Uit het rapport van verzekeringsarts [betrokkene3] van 12 januari 2000 (productie 3 bij dagvaarding) volgt dat [eiser] feitelijk sinds 1 november 1998 geen werkzaamheden meer kan uitoefenen. Uit de brief van orthopeed [betrokkene 4] van 21 mei 1999 (productie 1 bij dagvaarding) volgt dat [eiser] in november 1998 voor het eerst naar de orthopeed is gegaan in verband met knieklachten en op 10 december 1998 is geopereerd. Vanwege die met elkaar strokende data, dringt de gedachte zich op dat [eiser] zijn onderneming juist vanwege die knieklachten heeft gestaakt. In het rapport van [betrokkene3] staat ook met zoveel woorden dat de bedrijfsbeëindiging mede verband hield met deze knieklachten.
[eiser] stelt weliswaar dat hij – het ongeval weggedacht – vanwege de knieklachten iemand zou hebben aangetrokken voor het zware werk. Dit is echter onvoldoende aannemelijk geworden. Daarbij springt in het oog dat aan [eiser] in 1996 door arbeidsdeskundige [betrokkene 5] is geadviseerd om iemand in dienst te nemen in verband met de ongevalsgerelateerde klachten die in feite eenzelfde beperking opleverden als de knieklachten, namelijk een beperking in de uitoefening van het zware werk. Dit heeft [eiser] niet gedaan omdat, zo heeft hij gesteld, hij niemand kon vinden. Dat hij, het ongeval weggedacht, in 1998 toen de knieklachten begonnen op te spelen wel een werknemer zou hebben kunnen vinden ligt dan ook, zonder enige nadere toelichting, die ontbreekt, niet voor de hand. [eiser] heeft niets aangevoerd dat als aanknopingspunt voor een dergelijke aanname zou kunnen dienen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Verder is van belang dat [eiser] destijds inmiddels 58 jaar oud was, dat de knieklachten van langduriger aard zijn gebleken en hij dus gedurende langere tijd zou zijn aangewezen op de inschakeling van personeel. Dat hij op die basis langere tijd door zou zijn gegaan met zijn bedrijfsvoering ligt evenmin zonder meer voor de hand. In dat verband wijst de rechtbank nog op het rapport van Heling en Partners (in het antwoord op vraag 6) waar wordt geconstateerd dat juist in de periodes waarin [eiser] personeel in dienst had, het mis ging in zijn bedrijf en hij wellicht meer een doener dan een manager is. In dit licht had het op de weg van [eiser] gelegen nader te onderbouwen dat en waarom hij, zonder ongeval maar ondanks zijn knieklachten, met succes zijn bedrijf zou hebben voortgezet.

2.13.  Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het redelijk is er van uit te gaan dat [eiser], het ongeval weggedacht, zijn bedrijf eind 1998/begin 1999 zou hebben gestaakt vanwege zijn knieklachten. (...)

2.19.  [eiser] heeft verder nog aangevoerd dat hij voornemens was zijn bedrijf op zijn 65e te verkopen. Hij stelt de schadepost op € 40.000,--, na belasting. Kennelijk ligt aan die vordering ten grondslag dat [eiser] zijn bedrijf niet (goed) heeft kunnen verkopen omdat hij de onderneming feitelijk al had gestaakt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt echter dat de onderneming ook zonder ongeval in ongeveer dezelfde periode zou zijn gestaakt. Dat hij het bedrijf niet op zijn 65e – florerend – heeft kunnen verkopen, staat dus ook niet in causaal verband met het ongeval. Dit deel van zijn vordering zal ook worden afgewezen. LJN BA1755