Hof Den Haag 080408 kg; rugklachten en depressie; waardering neurologische en psy. expertise
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Haag 080408 kg; rugklachten en depressie; waardering neurologische en psychiartische expertise
2. In het onderhavige kort geding gaat het om het volgende. [appellant], thans 52 jaar oud, heeft in het najaar van 2005 kort na elkaar twee aanrijdingen gehad. De aansprakelijkheid voor de gevolgen van deze aanrijdingen is door de verzekeraars erkend. Fortis treedt op als regelend verzekeraar. [appellant] stelt dat hij als gevolg van deze aanrijdingen zowel lichamelijk als psychisch letsel heeft opgelopen, waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt, en de slagerij die hij 27 jaar heeft gehad heeft moeten sluiten. Fortis betwist zowel het door [appellant] gestelde letsel en de daaruit voortvloeiende beperkingen, als het causaal verband en de door [appellant] gestelde schade. [appellant] vordert in dit kort geding een (nader) voorschot op zijn schadevergoeding van € 20.000,-. (...)
5. Op het aanrijdingsformulier van de eerste aanrijding van 15 september 2005 (productie 1 bij inleidende dagvaarding) heeft [appellant] ingevuld dat hij rugklachten had. Nog diezelfde dag heeft hij de EHBO-afdeling van het [Ziekenhuis] bezocht voor deze rugpijn. Kort daarna heeft hij zijn huisarts [C] bezocht in verband met rugklachten en is hij doorverwezen naar de fysiotherapeut en de orthopaedie (productie 3 bij inleidende dagvaarding). Op het aanrijdingsformulier van de tweede aanrijding van 4 november 2005 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) heeft [appellant] ingevuld dat hij rug- en nekklachten had. Deze klachten vinden onder meer hun bevestiging in de brief van zijn fysiotherapeut [N] van 12 december 2005 (productie 3 bij inleidende dagvaarding). Het verslag van de huisarts van 18 december 2005 maakt er tevens melding van dat [appellant] kort daarvoor door haar was doorverwezen in verband met psychische klachten. Uit de door [appellant] overgelegde stukken blijkt dat hij sedert de aanrijdingen onder voortdurende medische behandeling is geweest van onder meer fysiotherapeut [N], revalidatiearts [D], neuroloog [P], orthopaedisch chirurg [S] en psychiater [T]. Blijkens informatie van de huisarts, waaronder de patientenkaart, was [appellant] voorafgaande aan de aanrijdingen goed gezond. Dat bij [appellant] sprake zou zijn van enige vorm van simulatie of aggravatie van zijn klachten, kan uit de beschikbare medische stukken geenszins worden afgeleid.
6. Neuroloog Boiten heeft [appellant] onderzocht in het kader van het door Fortis verzochte voorlopige deskundigenbericht. In zijn rapport (overgelegd ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep) schrijft hij onder meer bij vraag e (“wat is de diagnose op uw vakgebied?”), dat bij het neurologisch onderzoek geen objectieve afwijkingen zijn gevonden, noch aanwijzingen voor het bestaan van een specifiek posttraumatisch syndroom. Hij merkt daarbij echter tevens op dat de rugpijn die [appellant] aangeeft geduid kan worden als posttraumatische rugpijn volgens Lumbar category I van Tabel 15-3 van de AMA-guides 5e editie (p.384) en volgens Thoracic category I van Tabel 15-4 (p. 389). Bij vraag 2 (“de hypothetische situatie zonder ongeval”) merkt hij op dat op grond van de huisartsenkaart (vanaf januari 1993) van [appellant] geconcludeerd kan worden dat [appellant] vóór het ongeval nooit ernstig ziek is geweest en met name ook geen klachten heeft gehad van pijn in de rug of de nek. Op grond daarvan heeft hij geen aanwijzingen dat [appellant] nek- of rugklachten zou hebben ontwikkeld als hem de ongevallen niet zouden zijn overkomen. Hierbij tekent hij nogmaals aan dat hij geen objectieve neurologische afwijkingen bij [appellant] heeft gevonden.
7. Psychiater Van Tilburg heeft [appellant] eveneens onderzocht in het kader van het voorlopige deskundigenbericht. In zijn conceptrapport (overgelegd ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep) komt hij voorshands tot de volgende bevindingen. Allereerst komt hij tot de conclusie dat er bij [appellant] geen enkele aanwijzing bestaat voor simulatie of aggravatie. Hij komt bij [appellant] tot de diagnose (p. 13 van het concept rapport) dat sprake is van een depressieve stoornis, eenmalige episode, chronisch, ernstig zonder psychotische kenmerken. Naar zijn mening hangt de depressieve stoornis rechtstreeks samen met de somatische klachten van [appellant], die (beide) zijn ontstaan na de aanrijdingen. Naar de (voorlopige) mening van Van Tilburg heeft de situatie waarin [appellant] na de aanrijdingen in terecht is gekomen, bestaande uit somatische klachten en een daardoor dreigend verlies van zijn zaak en zijn bestaanszekerheid, gevoegd bij een gevoel van benadeling en woede dat zijn klachten niet door de verzekeringsmaatschappij werden erkend, geleid tot de onderhavige depressie waarbij hij drie zelfmoordpogingen heeft ondernomen. Volgens Van Tilburg is er een directe relatie tussen het ongeval en het ontstaan van de depressie, met andere woorden: zonder ongeval was er op dat moment, maar ook op de wat langere termijn, zeer waarschijnlijk geen depressie ontstaan. Het feit dat er geen sprake was van een premorbide toestand, getuige het dossier van de huisarts, en daarbij het ontbreken van predisponerende factoren, zoals het eerder hebben doorgemaakt van een depressie, een familiaire belasting, ondersteunen deze mening volgens Van Tilburg. De sociale problemen waar [appellant] mee kampt (verlies van zijn zaak en inkomen) en de slepende rechtszaak zijn als onderhoudende factoren voor de depressie aan te merken. Van Tilburg komt (antwoord op vraag g) tot een gemiddeld functieverlies voor de gehele mens van 4 (ernstig functieverlies). Een verbetering van de depressie behoort zeker tot de mogelijkheden (antwoord op vraag i).
8. Op grond van de beschikbare medische stukken, het feit dat [appellant] voorafgaande aan de beide aanrijdingen goed gezond was en de (concept)rapporten van neuroloog Boiten en psychiater Van Tilburg, is het hof van oordeel dat [appellant] in dit kort geding voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van de beide aanrijdingen zowel lichamelijk als psychisch letsel heeft opgelopen. Het enkele feit dat de artsen geen medisch substraat hebben gevonden voor de door [appellant] gestelde pijnklachten, brengt niet mee dat geen sprake zou zijn van letsel en/of van uit het letsel voortvloeiende beperkingen. Ook het causaal verband tussen het letsel en de beide aanrijdingen is op grond van de (concept)rapporten van neuroloog Boiten en psychiater Van Tilburg, welke rapporten steun vinden in de bevindingen en conclusies van de behandelend artsen, voldoende aannemelijk. Dat er sprake zou zijn van andere factoren dan de beide aanrijdingen die tot de gezondheidsklachten van [appellant] zouden hebben geleid, is in dit kort geding niet aannemelijk geworden.
9. Het hof acht de door Fortis tegen het rapport van neuroloog Boiten en (met name) het conceptrapport van psychiater Van Tilburg ingebrachte bezwaren, voorshands onvoldoende zwaarwegend om deze rapporten bij de beoordeling in dit kort geding buiten beschouwing te laten of hieraan minder waarde toe te kennen. Uit het rapport van neuroloog Boiten blijkt dat hij een aantal door Fortis naar aanleiding van zijn (concept)rapport gemaakte opmerkingen en gestelde vragen heeft beantwoord, doch dat dit hem niet tot een ander oordeel heeft gebracht. Ten aanzien van het conceptrapport van Van Tilburg wijst het hof er op dat het oordeel en de conclusies van Van Tilburg aansluiten bij het oordeel van de behandelend psychiater [T].
10. Het hof acht voldoende aannemelijk dat [appellant] als gevolg van zijn lichamelijke en (ernstige) psychische klachten zijn slagerij heeft moeten sluiten, waardoor hij inkomensschade heeft geleden. In het midden kan thans blijven hoe hoog deze inkomensschade precies is, nu [appellant] in dit kort geding slechts een (nader) voorschot op zijn schadevergoeding van € 20.000,- vordert en het hof op grond van de in het geding gebrachte schadeberekeningen van oordeel is dat voldoende aannemelijk is dat zijn schade een dergelijk nader voorschot in elk geval rechtvaardigt. [Appellant] heeft voldoende onderbouwd (producties bij memorie van grieven) dat zijn huidige financiële situatie zeer moeilijk is, en dat hij een spoedeisend belang heeft bij dit nadere voorschot. Weliswaar is het hof met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een restitutierisico, inhoudende dat er een reële kans bestaat dat [appellant] indien hij in de bodemzaak de procedure zou verliezen de reeds aan hem betaalde voorschotten niet (geheel) kan terugbetalen, doch alles afwegende is het hof van oordeel dat de vordering van [appellant] moet worden toegewezen. LJN BC9236