Hof Den Haag 170209 wn-er slaag er niet in te bewijzen dat hij als gevolg van ongeval letsel heeft
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Haag 170209 wn-er slaag er niet in te bewijzen dat hij als gevolg van ongeval letsel heeft opgelopen
3. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1 [de
werknemer] is per 11 september 2000 bij [de werkgever] in dienst
getreden als munitiezoeker / grondwerker op grond van een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het dienstverband is per 1
november 2005 beëindigd als gevolg van een reorganisatie.
3.2 Op 19 december 2001 moest [de werknemer] hekwerk plaatsen rond een
bouwterrein waar na het kerstverlof met werkzaamheden zou worden
begonnen. Het hekwerk bestond uit bouwhekken van gaasmateriaal die op
kunststof voeten moesten worden geplaatst en vervolgens aan elkaar
dienden te worden verbonden. Tijdens het dragen van één van de hekken
met een collega is [de werknemer] met zijn been in een gat
terechtgekomen.
3.3 Door [X], veiligheidscoördinator van [de werkgever], is op 19
december 2001 een “(bijna)ongevalmeldingsformulier” opgemaakt. Dit
formulier houdt onder meer in dat op genoemde datum om 11:30 uur op de
Langeweg te Hoek van Holland “persoonlijk letsel met verzuim” is
ontstaan. Het formulier vermeldt voorts onder meer:
“Aard van het letsel: spierscheuring
5. Naam getuige(n): [Y] (…)
6. OMSCHRIJVING VAN HET ONGEVAL
a. Welke werkzaamheden werden uitgevoerd?
Opruimen van hekwerk
b. Hoe ontstond het letsel of de schade?
Tijdens het lopen op licht geaccidenteerd terrein
c. Welke acties werden ondernomen?
Been gekoeld, bezoek aan dokter
d. Hoe kan dit (bijna)ongeval worden voorkomen?
Uitkijken waar je loopt”
3.4 Bij brief van 30 september 2005 heeft [de werknemer] [de werkgever]
aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden
materiele en immateriële schade als gevolg van het voorval op 19
december 2001.
4.1 Bij inleidende dagvaarding heeft [de werknemer] een verklaring voor
recht gevorderd, inhoudend dat [de werkgever] aansprakelijk is voor de
door [de werknemer] geleden en nog te lijden materiële en immateriële
schade als gevolg van het hem op 19 december 2001 overkomen ongeval,
alsmede veroordeling van [de werkgever] tot schadevergoeding op te
maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de
wettelijke rente met ingang van 19 december 2001, althans vanaf 30
september 2005, resp. 25 oktober 2005, met veroordeling van [de
werkgever] in de kosten.
4.2 [de werknemer] legde het onder 3.1 en 3.2 vermelde aan zijn
vordering ten grondslag, stellende dat hij bij dit bedrijfsongeval
ernstig been- en rugletsel opliep en tot op “de dag van vandaag” nog
steeds bij diverse specialisten onder behandeling was. Volgens [de
werknemer] lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat [de werkgever]
onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen, dan wel toezicht
heeft gehouden, teneinde ongevallen als deze te voorkomen. Volgens [de
werknemer] is [de werkgever] ingevolge artikel 7:658 lid 2 jo. 7:611 BW
aansprakelijk.
4.3 Na door [de werkgever] gevoerd verweer heeft de kantonrechter, voor
zover thans van belang, in het tussenvonnis overwogen dat moet komen
vast te staan dat [de werknemer] de door hem gepretendeerde schade
heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. [de werknemer]
heeft zijn stelling dat dit het geval is, onderbouwd met het
(bijna)ongevalsformulier dat op 19 december 2001 door de
veiligheidscoördinator van gedaagde is ingevuld. Op dit formulier staat
vermeld dat [de werknemer]’ been na het ongeval is gekoeld en dat hij
een huisarts heeft bezocht. Van deze arts is echter geen verklaring
overgelegd, waaruit blijkt dat [de werknemer] door het ongeval letsel
heeft opgelopen. Ook uit het overgelegde journaal van de huisarts van
(het hof leest:) [de werknemer] is niet zonder meer op te maken dat
(het hof leest:) [de werknemer] als gevolg van het ongeval letsel aan
zijn been, knie of rug heeft opgelopen. [de werknemer] heeft bovendien
na 19 december 2001 niet verzuimd en heeft [de werkgever] eerst op 30
september 2005 aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van het
ongeval. Gezien deze omstandigheden dient er, alvorens er kan worden
beoordeeld of er wel sprake is van aansprakelijkheid aan de kant van
[de werkgever], eerst te worden vastgesteld of [de werknemer] als
gevolg van het ongeval op 19 december 2001 letsel heeft opgelopen aan
zijn been, knie en/of rug. Het ligt op de weg van [de werknemer] om dit
aan te tonen.
In aansluiting hierop werd [de werknemer] toegelaten te bewijzen dat
hij tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden op 19 december 2001
letsel aan zijn been, knie en/of rug heeft opgelopen.
4.4 Na getuigenverhoren ([de werkgever] heeft afgezien van
contra-enquête) heeft de kantonrechter in zijn eindvonnis van 25
januari 2007 geoordeeld dat [de werknemer] niet in de hem gegeven
bewijsopdracht is geslaagd en de vorderingen afgewezen.
5.1 Bij de beoordeling van onderhavige zaak dient tot uitgangspunt dat
het op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aan de werknemer is te stellen
en zonodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding
vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De
werknemer dient daartoe te stellen en zonodig aannemelijk te maken dat
hij lijdt aan een ziekte of aan gezondheidsklachten welke door de
werkomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt (vaste rechtspraak, zie o.m.
HR 17 november 2000, NJ 2001, 596, HR 23 juni 2006, NJ 2006, 354 en HR
9 januari 2009, BF8875).
5.2 Grief 1 richt zich tegen de hiervoor in rov. 4.3 weergegeven
overweging van de kantonrechter in het tussenvonnis en houdt in dat de
kantonrechter ten onrechte (impliciet) geoordeeld heeft dat aan het
door [de werknemer] overgelegde (bijna)ongevalmeldingsformulier geen
doorslaggevende waarde mocht worden gehecht van het door hem te
bewijzen feit dat hij op 19 december 2001 in de uitoefening van zijn
werkzaamheden letsel heeft opgelopen.
Het hof begrijpt de grief aldus dat deze ertoe strekt de bewijsopdracht
in het tussenvonnis aan te vallen. De grief faalt. [de werknemer]
verlangt in deze vergoeding van, in een schadestaatprocedure nader te
begroten, schade welke hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden zou
hebben geleden. Met bedoeld (bijna)ongevalmeldingsformulier is
(slechts) vastgelegd dat zich het in dat formulier vermelde incident
heeft voorgedaan, níet dat [de werknemer] dientengevolge het door hem
gestelde “ernstige been-, knie en rugletsel” heeft opgelopen. De in het
(bijna)ongevalmeldingsformulier vermelde gegevens zijn, onweersproken,
ingevuld door de veiligheidscoördinator van [de werkgever] [X], die
geen medische diagnose heeft gesteld. En de wèl vermelde spierscheuring
houdt, anders dan het betoog van [de werknemer] lijkt te impliceren,
niet zonder meer (schade als gevolg van) ernstig been- en/of rugletsel
in, ook niet wanneer deze wordt gecombineerd met de vermeldingen “been
gekoeld” en “bezoek aan dokter.” [de werkgever] heeft, anders dan door
[de werknemer] in MvG 5.10 aangevoerd, (in rechte) niet meer erkend dan
hetgeen in het (bijna)ongevalmeldingsformulier is vastgelegd. Ook
daarmee redt [de werknemer] zijn stelling dat hij “daarbij” ernstig
been-, knie en/of rugletsel heeft opgelopen niet. In aanmerking genomen
het in 5.1 vermelde uitgangspunt, heeft de kantonrechter [de werknemer]
terecht met bewijslevering belast.
Ten slotte en in zoverre reeds een voorschot nemend op hetgeen door [de
werknemer] bij memorie van grieven onder 9.3 laatste zin is aangegeven,
wijst het hof erop dat uit het voorgaande volgt dat ook/zelfs aan de
“kortdurende klachten” voor de vestiging van aansprakelijkheid geen
betekenis toegekend kan worden, nu “klachten” een subjectieve
belevingsuiting inhouden en geen gediagnosticeerde, objectief medische
afwijking.
5.3 De grieven 2 en 4 keren zich tegen de bewijswaardering door de
kantonrechter in het eindvonnis van 25 januari 2007. Grief 2 klaagt
erover dat de kantonrechter ten onrechte uit de door [de werknemer] en
diens echtgenote afgelegde verklaringen onvoldoende hulpfeiten heeft
gedestilleerd waaruit het bestaan van een ander feit, zijnde het
ongeval en de daaruit voortvloeiende (letsel)schade, kon worden
afgeleid; in grief 4 betoogt [de werknemer] dat de kantonrechter ten
onrechte volledig voorbij is gegaan aan het onbetwiste gegeven dat [de
werknemer] op 19 december 2001 een ongeval is overkomen met been- en
knieletsel tot gevolg. Dat de tot nu toe ingebrachte medische
informatie onvoldoende duidelijkheid lijkt te geven omtrent de medische
gevolgen van het ongeval valt te betreuren, maar mag geen reden zijn om
te twijfelen aan het gegeven dat [de werknemer] in ieder geval op de
dag van het ongeval letsel heeft opgelopen, aldus [de werknemer].
Deze beide grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Naar volgt
uit hetgeen hiervoor in rov. 5.2 is overwogen, heeft [de werkgever] er
terecht op gewezen dat er geen sprake is van een “onbetwist gegeven”
dat [de werknemer] op 19 december 2001 een ongeval is overkomen met
been- en knieletsel tot gevolg. [de werkgever] betwist (nu juist) dat
er van been-, knie- of rugletsel sprake is (geweest). Tussen partijen
is niet in geschil dat [de werknemer] op 19 december 2001 een ongeval
is overkomen en evenmin dat hij daarna een bezoek aan “een dokter” -
kennelijk is een huisartsenpraktijk bedoeld - in Hoek van Holland heeft
gebracht. Wàt [de werknemer] bij/als gevolg van dat ongeval heeft
opgelopen is onderwerp van discussie tussen partijen. Naar eveneens uit
hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, kan aan het
(bijna)ongevalmeldingsformulier slechts betrekkelijke betekenis kan
worden toegekend. Uit de verklaring van [de vrouw van de werknemer]
afgelegd ten overstaan van de kantonrechter ter gelegenheid van de
enquête in eerste aanleg, zou een directe relatie tussen het aan [de
werknemer] overkomen ongeval op 19 december 2001, zijn pijn aan heup en
rug en een daarop volgende operatie afgeleid kunnen worden. Evenwel
aanvaardt het hof dat zonder nadere stellingen en uitleg van [de
werknemer], die ontbreken, niet: [de werknemer] heeft geen enkel
inzicht gegeven waarin het “ernstige rugletsel” dat hij zou hebben
opgelopen bestaat. Uit het door [de werknemer] bij CvR overgelegde
huisartsenjournaal blijkt dat [de werknemer] (eerst) medio september
2003 aan een HNP, een hernia dus, is geopereerd. Bij gebreke van enige
andere vermelding in de status is dat kennelijk de operatie waarop [de
vrouw van de werknemer] doelt. [de werknemer] heeft evenwel in zijn aan
zijn vorderingen ten grondslag gelegde stellingen nagelaten de HNP als
ongevalsgevolg te duiden, hij is in algemeenheden blijven steken. Ook
heeft [de werknemer] - volgehouden in hoger beroep - geen rapportage
uit de behandelende sector overgelegd waaruit het (mogelijke)
oorzakelijk verband tussen het ongeval en de hernia(operatie) blijkt.
De bij CvR overgelegde brief van de neuroloog [Z] heeft betrekking op
een bezoek van [de werknemer] aan de poli Neurologie op 16 januari
2001, derhalve vóór het ongeval (19 december 2001). Deze brief mist
daarmee in zoverre betekenis, zij het dat de door de neuroloog genoemde
dysaesthesie aan het linker bovenbeen de vraag oproept of [de
werknemer] zijn latere klachten aan been en rug wel juist duidt. Ook
daarover hult [de werknemer] zich in stilzwijgen. In dit verband geldt
dat [de werkgever] er terecht op wijst dat [de werknemer] ook in hoger
beroep nalaat medische stukken van neuroloog of chirurg (bedoeld is:
met betrekking tot het ongeval en de gevolgen daarvan) in het geding te
brengen. Deze informatie zou voor [de werknemer] beschikbaar moeten
zijn, in aanmerking genomen de wettelijke bewaartermijn van medische
dossiers (artikel 7:454 lid 3 BW). [de werknemer] spreekt wel over
pogingen de huisarts in Hoek van Holland te vinden, maar hij laat na
specialistenbrieven (aan zijn huisarts) of -rapportages over te leggen,
zulks terwijl hij bij dagvaarding in eerste aanleg (betekend op 25
oktober 2005) in verband met het bedrijfsongeval heeft aangegeven “tot
op de dag van vandaag nog steeds bij diverse specialisten onder
behandeling” te zijn.
Op de getuigenverklaring van [de werknemer] is de beperking van artikel
164 lid 2 Rv van toepassing. Al het aanwezige bewijsmateriaal in
ogenschouw genomen, waaronder de verklaring van [de werknemer],
ontbreekt het “onvolledig bewijs” als uitgelegd in de rechtspraak (o.m.
HR 31 maart 1995, NJ 1997, 592).
[de werknemer] heeft (aldus) niet aannemelijk gemaakt dat hij lijdt aan
een ziekte of gezondheidsklachten welke door de werkomstandigheden
kunnen zijn veroorzaakt, als hiervoor in rov. 5.1. bedoeld. De grieven
2 en 4 zijn vergeefs voorgesteld.
5.4 Grief 3 klaagt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen
dat het al dan niet ontbreken van medische informatie uit de
behandelend sector van doorslaggevende betekenis geacht moet worden
voor het aan [de werknemer] opgedragen bewijs. [de werknemer] weet niet
meer bij welke huisarts in Hoek van Holland hij is geweest, onderzoek
leverde niets op. Mede gezien deze situatie had het op de weg van [de
werkgever] gelegen om feiten en/of omstandigheden te stellen ter
motivering van de betwisting van de stellingen van [de werknemer]; er
waren immers door [de werknemer] omstandigheden gesteld die zich in de
sfeer van [de werkgever] bevonden. De kantonrechter had, aldus [de
werknemer], een bewijsopdracht aan [de werkgever] dienen te geven met
als doel het verkrijgen van informatie, waaronder het verkrijgen van de
NAW-gegevens van de desbetreffende huisarts en het overleggen van een
gedetailleerde verklaring van getuige [Y] en/of de
veiligheidscoördinator [ X] met betrekking tot de toedracht van het
ongeval en de daaruit voortvloeiende medische klachten.
Ten aanzien van deze grief wordt het volgende overwogen. De grief
verliest in de eerste plaats uit het oog dat onder omstandigheden voor
aansprakelijkheid aan de zijde van een werkgever bewijs van de
toedracht van een schadeveroorzakende gebeurtenis geen vereiste is,
vgl. HR 9 juni 1995, NJ 1995, 630. Mede in aanmerking genomen de
betwisting door [de werkgever] van de stelling van [de werknemer] dat
hij ernstig been-, knie en/of rugletsel had opgelopen, heeft de
kantonrechter de instructie terecht dáárop gericht. Kenmerkend verschil
met laatstgenoemde zaak is immers dat daarin onder meer vaststond (rov.
3.3.3) “(i) dat de werknemer ernstig letsel heeft opgelopen tijdens
arbeidstijd en op de werkplek.” Voor een verzwaarde stelplicht aan de
zijde van [de werkgever] met betrekking tot NAW-gegevens van de
huisarts of verklaringen van [Y] en [X] bestaat evenmin aanleiding: [de
werknemer] beschikte over dezelfde kennis met betrekking tot de
feitelijke omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond en het
vervolg daarop en gesteld noch gebleken is dat [Y] of [X] medisch
geschoold zijn of (kunnen) beschikken over medische stukken met
betrekking tot [de werknemer]. Terecht immers merkt [de werknemer] zelf
in de toelichting op grief 4 op dat de beoordeling van het medisch
causaal verband tussen het ongeval en de daaruit voortvloeiende
klachten lijkt voorbehouden aan een medicus. Het feit dat [de
werknemer] jaren heeft laten verstrijken alvorens de nodige medische
stukken te verzamelen (CvR 3.6, 4e alinea) kan niet op [de werkgever]
afgewenteld worden. In het licht van het in 5.2., 5.3 en 5.4 vermelde
heeft de kantonrechter in die stand van het geding terecht
doorslaggevende betekenis toegekend aan het ontbreken van medische
informatie. Ook deze grief faalt.
5.5 [de werknemer] heeft een bewijsaanbod in hoger beroep gedaan. Het
hof passeert dit aanbod. Als hiervoor vermeld is tussen partijen niet
in geschil dat [de werknemer] op 19 december 2001 een ongeval is
overkomen en evenmin dat hij daarna een bezoek aan een huisarts in Hoek
van Holland heeft gebracht. Dat hoeft dus niet meer bewezen te worden
en het aanbod [Y] daarover te horen is dus irrelevant. Ten aanzien van
“het bezoek aan de dokter in Hoek van Holland” (waarover [X] gehoord
zou moeten worden) geldt dat [de werknemer] daarover zelf onder ede
heeft verklaard: “Daar heeft mij een assistent te woord gestaan. Ik heb
de dokter niet gezien, maar de assistente zei dat het niet gebroken
was, maar misschien gescheurd en dat ik mijn huisarts maar moest
raadplegen.” Aldus is [de werknemer] tekortgeschoten in zijn stellingen
met betrekking tot de evt. diagnose door een huisarts te Hoek van
Holland. Daarmee mist het aanbod [X] te horen eveneens belang.
5.6 Als in het ongelijk te stellen partij wordt [de werknemer]
veroordeeld in de kosten in hoger beroep aan de zijde van [de
werkgever] gevallen. Voor de door [de werkgever] gevraagde veroordeling
in het nasalaris dient de daarvoor wettelijk voorgeschreven procedure
gevolgd te worden. LJN BH5648